Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 83]
[p. 83]

Hoofdstuk XIII.
Hein Claessens te Roux aangekomen krijgt eenen voorsmaak van zijnen toekomstigen arbeid.

Indien er ééne klasse van menschen in de maatschappij bestaat, die meer dan eenige andere dienstvaardigheid en behulpzaamheid jegens den noodlijdenden evenmensch toont, dan is het onbetwistbaar de werkende klasse. Wellicht is dit feit hierdoor te verklaren, dat de werkman, meer afhankelijk dan eenig ander mensch, zich instinctmatig doordringt van de waarheid, dat hij onvermijdelijk, op zijne beurt, den eenen of anderen dag de dienstvaardigheid en behulpzaamheid zijner lotgenooten zal moeten inroepen. Ontbreekt een stuk huisraad in een werkersgezin, eene pan, een pot, een bezem of iets dergelijks; eene mondbehoefte, een brood, rijst of meel, aanstonds loopt men bij gebuur Pier of Jan om het ontbrekende te leenen, en zelden wordt het verzoek afgewezen. Komt eene vrouw in het kraambed, al de buurvrouwen staan haar ten dienste; moet eene zogende moeder voor het dagelijksch brood uit werken gaan, zij vertrouwt haren zuigeling aan eene andere moeder der buurt toe, die voor het arme schaapje zorgt en het vaak naast haar eigen kind, aan hare borsten spijst en voedt.

De komst van Hein Claessens met zijn huisgezin verwekte bij zijnen schoonbroeder te Roux, eene vreugde zonder palen. Aanstonds is eenieder te been om na de verwelkoming het noodige te halen, waaraan bij een zoo onverwacht bezoek behoefte is. Er is bij den werker in het algemeen geen overvloed, en vier menschen meer ver-

[pagina 84]
[p. 84]

eischen nog al eene aanzienlijke vermeerdering van voorraad.

- Zie, dat is nu eens wel, dat gij zoo maar op het onverwachts naar hier gekomen zijt! herhaalt Jan-Cies. Gij lacht er mede of niet, maar ik heb altijd gezegd, dat gij zoudt eindigen met hier te komen wonen. Wij zullen aanstonds eens een lekkeren pot koffie met boterhammen en kaas klaar maken; daaraan zult ge wel smullen, daar ben ik zeker van. Het brood is hier heel wat beter dan in Vlaanderen; wij bakken het zelf.

Jan heeft gelijk. Zoodra de koffie en een gedeelte der boterhammen klaar zijn, wordt er zoo smakelijk en hartelijk gegeten, - gebikt zegt Jan, - dat de stapels als bij tooverslag verdwijnen. Roza, Jan's vrouw, heeft het waarlijk druk om de werkende bekkeneelen bij tijds te voorzien. Immers reizen teert de maag, en honger is de beste saus!

De avond wordt verder vroolijk doorgebracht. Men vertelt de grappigste voorvallen uit vroeger jaren en er heerscht weldra een gepraat, gesnap en gelach, dat geene pen bekwaam is te beschrijven. Daar slaat het reeds elf uur! Onder gelach en geklap vervliegt de tijd zoo snel! Nu, daar het morgen vroeg op te staan is, spreekt men van naar bed te gaan. Hier doet zich evenwel eene moeielijkheid voor. Er zijn geene ledikanten genoeg, en het is te laat om de bedstoelen, die de familie Claessens meêbracht, nog ineen te slaan. Ta, ta, ta!... Men zal zich met de matrassen alleen behelpen. Jan en Roza zullen wel op eene paljas op den grond slapen, terwijl schoonbroeder Hein en zijne vrouw hun bed zullen gebruiken. Waar goeden wil en inschikkelijkheid bestaat zijn er geene onverwinnelijke moeielijkheden! Hein, om niemand te storen, zou wel liever zelf met zijne vrouw, op het ‘paillasse par terre’ liggen, maar Jan-Cies en echtgenoote willen daarvan niet hooren. Het is niet aldus, dat zij de herbergzaamheid verstaan!

Des anderendaags is iedereen al vroeg in den morgen

[pagina 85]
[p. 85]

te been. Immers er is veel te doen. Vooreerst Jan moet ten zes ure op zijn werk zijn. Hij arbeidt nog altijd in de koolmijn ‘La Sirène’ en zal aan den heer bestuurder van dat nijverheidsgesticht naar werk voor Hein vragen. Intusschen zal deze met zijne vrouw naar eene behoorlijke woonst uitzien en Roza zal hen hierbij vergezellen. Zij dient nochtans om elf ure terug te zijn, daar zij voor het middagmaal moet zorgen.

Reeds voor den middag hebben Hein en zijne vrouw een huisje gevonden, dat hun bijzonder goed aanstaat. Ook zijn beiden uitnemend wel geluimd en, onder die gemoedsstemming zeer geneigd om alles van eene lachende zijde te beschouwen. Het huisje, dat zij gehuurd hebben, is door eenen kleermaker-winkelier bewoond geweest. Deze heeft er bijzondere goede zaken gemaakt, en verlaat het slechts om zich ruimer te vestigen. Zou dat misschien een gelukkig voorteeken zijn? Wie weet!

Bijgeloovig is zij niet, zegt Trees Claessens, verre zij van daar! maar het huisje staat haar zeer wel aan, dat moet zij bekennen. Het is geriefelijk en niet te duur, daarbij er zijn van die huizen, waar alles gelukt. Mistrouw u van verlaten dorpels! Dit laatste gezegde, plechtig uitgebracht, wordt onmiddellijk gevolgd door de gedachte, waarin eene loffelijke bezorgdheid doorstraalt: als we maar aanstonds beiden werk vinden!

Daar is niet voor te vreezen, meent hare schoonzuster. Ten andere, een weinig geduld! Jan komt dezen avond om zes ure naar huis en dan zal men waarschijnlijk reeds bericht hebben of Hein in de Sirène werk zal vinden of niet. Wat Trees betreft, die mag wel zeker zijn, vast zeker, dat zij te strijken zal krijgen, om er niet door te geraken. Bovendien er zijn zoo weinig goede strijksters en het lijnwaad mag zonneklaar gewasschen zijn, zoo het niet goed gestreken is, is het toch nog niets gekort. Verder in de ‘Walen-pays’ zijn de strijksters zoo onachtzaam; zij maken valsche plooien, stijven te veel of te

[pagina 86]
[p. 86]

weinig, verbranden het goed, kortom als het werk maar gedaan is! goed of slecht, daarover bekreunen zij zich niet. Onder ons gezegd en op een ander gezwegen, vervolgt vrouw Janssens, de walenwijven zijn geene vlaamsche vrouwen! Goed en naarstig, zeker! dat kan niet ontkend worden; maar zij zien niet nauw voor hare mannen en hebben meer zucht naar opschik dan degelijken-huiselijkheid. De jonge meisjes vooral zijn er opgesteld om des Zondags in het wit gekleed, een danspartijtje bij te wonen.

Zoo pratende vervliegt de tijd. Kwart na zessen komt Jan te huis. Op hetzelfde oogenblik wordt hij door Hein en de twee vrouwen te gelijk aangesproken:

- Welnu Jan, hoe staan de zaken?

- Tamelijk goed. Mijnheer Bernier heeft mij gezegd, dat Hein morgen eens op het bureel zou komen. Ik twijfel niet, of gij zult werk hebben, vervolgt hij, terwijl hij zich tot Hein wendt.

Ingevolge den wensch van den bestuurder begeeft Hein zich den anderen dag naar de bureelen van de Sirène. Mijnheer Bernier heeft juist belet. Hein moet dus eenigen tijd wachten. Zoodra echter het volk vertrokken en het bureel vrij is, trekt Hein, die voor deze gelegenheid zijnen zwarten frak aangedaan heeft, met zijne klak in de hand, zeer bedeesd, het kabinet binnen.

- Mijnheer, stottert Hein, mijnheer de bestuurder, ik ben de persoon waarvan Jan u gisteren gesproken heeft, en......

- Jan! valt de bestuurder hem plotseling in de reden. Jan! Wat Jan?

- Gij weet wel, mijnheer, Jan-Cies Janssens, mijn schoonbroeder.

- A la bonne heure! Ja, Ja, dit herinner ik mij, Zoo! hij is uw schoonbroeder?.... Gij komt naar werk vragen? Er is tegenwoordig niet veel drukte in den handel. Ik geloof niet, dat er voor het oogenblik werk

[pagina 87]
[p. 87]

lieden ontbreken.

- Mijn schoonbroeder had mij nochtans hoop gegeven, dat......

- Uw schoonbroeder is een ijverig werkman; ik ben over hem te vreden, maar hij is niet gelast werklieden aan te nemen.

Hein krijgt het voorgevoel eener weigering.

- Hebt gij nog in de mijn gewerkt?

- Neen, mijnheer.

Hein is zeker van eene weigering.

- Wat werk hebt gij tot hiertoe verricht?

- Ik ben een gewoon daghuurman, mijnheer.

- Nu, ik kan mij persoonlijk .met het aannemen van werklieden niet bezig houden. Ga tot mijnheer Fanchon hiernaast, die zal u aanvaarden, als er plaats is.

Hein hervat eenige hoop, groet den bestuurder en doet wat deze zegt.

Mijnheer de ingenieur Fanchon is niet op zijn bureel. Men verzekert Hein, dat hij in de machinekamer of aan den put moet zijn.

Na lang zoeken en vragen en wachten geraakt Claessens in de bedoelde kamer. De Ingenieur is er niet.

Hoe staat hij verbaasd op het gezicht der twee groote machines in volle werking De blinkende cilinders, in statige en regelmatige beweging, doen door tusschenkomst van twee overgroote stalen zwengels eene dikke as draaien, waarop een stevig ijzeren rad, van verscheidene meters doorsnede, gevestigd is. Op dat rad loopen in tegengestelde richting twee lintvormige metalen kabels van ongeveer twintig centimeters breedte op drie dikte. Dezelfde beweging van het rad windt den eenen kabel op en den anderen af. De machinist, een Vlaming, die Hein's verbazing bespeurt, verklaart hem hoe aan het vrije uiteinde van ieder der twee kabels de ijzeren kooien, waarmede men volk en kolen op- en- aflaat, vastgemaakt zijn. Hoe eene en dezelfde wenteling van het rad tevens de ophaling

[pagina 88]
[p. 88]

van eene kooi met vier geladen koolwagentjes en de nederdaling van eene andere met vier ledige bewerkt. Hier staakt de machinist zijn gesprek en stopt terzelfder tijd zijne machine. Hein verwondert zich over de ontzachlijke lengte touw, die langs de eene zijde van het groote wiel opgewonden is, en vraagt of de mijn zoo diep is als dat touw lang. Het antwoord luidt bevestigend en Hein voelt eene bange siddering door gansch zijn lichaam.

De Sirène is overigens een der diepste putten van het land; hij daalt omtrent acht honderd nieters onder den grond.

Daar mijnheer Fanchon wegblijft, geeft de machinist Hein den raad eens tot aan den put uit te zien, die de machine-kamer belendt. Daar zal hij dien heer zeer waarschijnlijk aantreffen. Hein begeeft zich naar de aangeduide plaats en wordt door mijnheer den ingenieur als werker aangenomen, met beding dat hij toekomenden Maandag den arbeid zal beginnen.

Nu komt een mijnwerker met zwart gepekten hoed en een buitengewoon kort kieltje aangeloopen. Hij handig den ingenieur Fanchon eene davijlamp over, terwijl hij eene andere voor zich houdt. Beiden nemen plaats in eene ijzeren kooi, waarin zij zich op de hurken moeten nederzetten. Onmiddellijk daarna zetten de machines zich in beweging en als bij tooverslag verdwijnt de kooi in den grond.

Claessens ziet over de omheining in den put; een gapend donker hol van omtrent vier meters vierkant. Met gespannen oog achtervolgt hij de kooi, die dieper en dieper daalt, tot dat eindelijk zelfs de klaarte der lampen in den geheimnisvollen afgrond verdwijnt. Nog altijd vlucht de kabel snel naar beneden, tot dat aan het uiteinde van den tweeden kabel, die met de zelfde snelheid stijgt, eene andere kooi met geladene koolwagentjes schielijk voor het licht verschijnt. Hein is door dat schouwspel zoozeer ont-

[pagina 89]
[p. 89]

roerd, dat hij onwillekeurig met spijt zijnen vroegeren gevaarloozen arbeid in de stad Gent nog eens herdenkt.

Spijt echter kan niet meer baten. Hij staat er voor en kost wat kost, moet hij er door. Het zij overigens te zijner eer gezegd, zijne kleinmoedigheid is van luttel duur, en vastberaden keert hij huiswaarts, waar hij, om zijne vrouw niet te bedroeven, zich zoo opgebeurd toont, als had hem niet de minste vrees bevangen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken