Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 156]
[p. 156]

Hoofdstuk XXIV.
De wraak.

De dag na Jan's en Wantje's aankomst te Parijs is een Zondag. Beiden trekken reeds vroeg in den morgen de groote stad in om eene kerk te zoeken en mis te hooren. Zoo geraken zij tot aan de centrale stadshallen, in wier nabijheid de St. Eustachius-kerk gelegen is, die zij ingetogen binnentreden. Zij zijn nu wel uitgerust en toch, zonderling genoeg, beiden zijn gejaagd en bekommerd.

- Het is vreemd Jan, zegt Wantje, bij het uitgaan der kerk, ik ben maar in het geheel niet gerust. Ik heb dezen nacht eenen vervaarlijken droom gehad en zelfs gedurende de mis ben ik, in weerwil van al mijne pogingen, verstrooid en bekommerd gebleven.

- Stel u maar gerust zuster, zegt Jan, die, zonder te weten waarom, zelf ook mistroostig is. Heden nog zullen wij bij den commissaris gaan en wellicht Alfred's verblijf ontdekken.

Wantje vindt er eenig bezwaar in om zoo iets op eenen Zondag te doen.

- Gij hebt gelijk, stemt Jan in, die zijne zuster niet wil tegenspreken.

- Ik weet niet, vervolgt het meisje, wat er aan hapert. Zoo verlangend ik was om mijnen broeder terug te zien, zoo bevreesd schier ben ik nu hem te ontmoeten.

Onder dergelijk gepraat stappen de jonge lieden voort. Weldra echter wordt hunne aandacht opgewekt door duizenden opmerkenswaardige vreemde voorwerpen, het gewoel en het gerij in de straten, en zachtjes aan verlaat hen

[pagina 157]
[p. 157]

de bekommernis. Zij bewonderen de pracht der hooge huizen, de smaakvolle uitstallingen der duizenden winkels en magazijnen, de duizelingwekkende drukte in de straten, de fonteinen en de openbare plaatsen, kortom elke stap, dien zij doen, geeft aanleiding en stof tot nieuwe bewondering.

Zoo vervliegt de voormiddag. Den namiddag echter wachten hen nog vreemder dingen. Rond vier ure verlaten broeder en zuster weder hun hotel om eens rond te wandelen. Het is toch niet gansch onmogelijk, dat zij Alfred in de straten ontmoeten.

Het is een fraaie dag en de drukte is buitengewoon. Wantje ziet bevreesd rond of zij wel ooit de straat ten einde zal geraken. Eindelijk bereiken zij den ‘Boulevard St Denis’, die slechts eenige minuten van het hotel gelegen is.

Eensklaps slaakt Wantje een hangen gil en wordt doodelijk bleek. Met bevende hand wijst zij voor zich uit. Jan neemt zijne zuster bij den arm en vraagt zeer verschrikt, wat haar zoo ontstelt?

- Daar! Daar! zegt zij, O, zie daar! Wat is dat?

Zoohaast Jan zijne blikken in de aangeduide richting werpt, ontwaart hij een prachtig rijtuig, waarin vier ver. momde personen zeer deftig rondgevoerd worden. Het is de eerste carnavaldag te Parijs.

Het eene rijtuig volgt het andere; alle zijn voor dien dag met opzet getooid en vol met allerhande gemaskerde en vermomde personen.

Eenieder wil zich vermaken: De rijken in de kostbaarste kostumen uitgedoscht, rijden met hunne prachtrijtuigen naast den burger en min gegoeden, die zijn zuurgewonnen geld verkwist om ook aan de algemeene opgewondenheid deel te nemen. Het is eene ware woede, eene razernij tot vermaak, die als eene besmettelijke ziekte heerscht en de gansche stad heeft aangetast. Men zou zeggen, dat de menschen hun verstand en rede moede, wedijveren in eenen ontzaggelijken kampstrijd om den prijs te winnen van het

[pagina 158]
[p. 158]

akeligste of het zotste voorkomen. Jeugd en grijsheid, armen en rijken schijnen door de carnavalsziekte aangetast, alsof het den mensch vrijstond op een gegeven oogenblik leed en kommernis van zich te werpen, en zich vreugde en genot, als een gewoon handelsproduct te verschaffen. Honderden ronddragers drentelen tusschen de menigte met aankondigingsplakkaten van bals en andere feesten, die ter gelegenheid der carnavalsdagen, in zalen en schouwburgen gegeven worden.

Jan en Wantje kunnen maar niet begrijpen hoe een mensch met verstand, - een redelijk schepsel Gods, gelijk zij zeggen, - op het denkbeeld komen kan, eenen dierlijken of wandrochtigen vorm aan te nemen; hoe een ernstig man een zotskap op kan zetten om er de straten tot spot of ergernis van een ander mede rond te slenteren. Zij weten echter niet, dat zulke vermommingen meestal liefdebejag, soms wel een laakbaarder gevoel, namelijk wraaklust, tot drijfveer hebben.

Weldra is Wantjes schrik ten deele verdwenen. Zij lacht, doch half gedwongen - want het komt haar toch voor, dat die vermommingen zondig moeten zijn - om het aardig vertoon van sommige vastenavondzotten, of ergert zich over den groet of kushand, die een harlekijn, een polichinel of een hansworst haar zoo gemeenzaam toewerpt, als waren zij jaren lang goede kennissen geweest.

Eindelijk dreigt de duisternis en tallooze lichten worden in de straten en winkels ontstoken. De dooreenkruisende lantaarns der rijtuigen, die als in eenen tooverdans flikkerend en schitterend verschijnen, verdwijnen en weder verschijnen, geven aan de boulevards een waarlijk tooverachtig aanzicht. Weldra ontstaat er een zoo hevig geraas, gejouw, geschater en gelach van duizenden vervormde stemmen, dat de straten van Parijs van papegaaigekras en apengeschreeuw schijnen te weerklinken.

Zoo voortgaande, dan stilhoudende, dan voortgeduwd of half gedragen, zijn Jan en Wantje tot nabij de Ste Mag-

[pagina 159]
[p. 159]

dalenakerk geraakt, juist aan den hoek eener straat, waar eene samenscholing plaats heeft. Een driftig gepraat en gesnap klinkt uit de menigte. Het is duidelijk, dat iets buitengewoons gebeurd is. De volksdrom groeit steeds aan; welhaast is gansch de straat versperd, en staan de achterste nieuwsgierigen op hunne teenen, om beter het gebeurde na te gaan.

Daar klinkt de kreet: de policie! de policie! Inderdaad zes agenten banen zich eenen weg door, het volk, terwijl twee andere een paar rijtuigen dwars door den volksdrom doen voortmennen.

- Mijnheer, vraagt Wantje, aan een naast haar staanden persoon, zoo goed haar dit in het Fransch afgaat; mijnheer, is er een ongeluk gebeurd?

- Ik weet niet juist wat er is, luidt het antwoord, maar men spreekt van eene moordpoging. Er zijn, zoo men zegt, drie revolverschoten in het ‘Café de la Concorde’, gelost.

- Broeder, smeekt Wantje verschrikt, laat ons aanstonds weggaan, want hier is eene moordpoging geschied. Heere God, hoe wreed! Ik beef als een riet!

Dit zeggende trekt zij haren broeder bij den arm om hem aan te sporen zich te verwijderen. Te vergeefs! de opeengedrongene menigte is reeds zoo groot, dat zij letterlijk ingesloten zijn, en het onmogelijk is de plaats te verlaten. Eenige oogenblikken later wordt eene in zwijm gevallen jonge vrouw, gansch bebloed, door middel van eenen zetel met kussen in eene koets getild. Een heer, waarschijnlijk een dokter of een policie-beambte, plaatst zich naast haar, terwijl een agent bij den koetsier op den bok plaats neemt.

Met afschrik en medelijden keert Wantje het hoofd af en krijt:

- Och, hoe wreed! hoe wreed!

Nog is die uitroep niet koud of vier agenten komen buiten met eenen man, die zonder mombakken in scherprechter

[pagina 160]
[p. 160]

verkleed is, en wiens gelaat er zoo verwilderd uitziet, als ware hij het levend afbeeldsel der wraak. Zijne borst is gansch bebloed, nauwelijks kan hij zich rechthouden:

- Thans ben ik gewroken! roept hij jubelend uit, en een grijnslach van helsche vreugd plooit gansch zijn bleek gelaat. Thans ben ik gewroken! Dat men nu naar goeddunken met mij handele!

Op hetzelfde oogenblik rijst een bange gil uit de menigte. Het ontzenuwd lichaam van een meisje valt voor de voeten van den moordenaar.

Verstrooid werpt deze zijnen verwilderden blik op haar.

- Wantje! mijne zuster, gilt hij. Wantje, Wantje! Ach, ook haar heb ik vermoord!........

- Vermaledijding op mij! Vermaledijding!

Met eenen forschen ruk maakt hij zich van de policiedienaars los en werpt zich op het lichaam zijner zuster. De onderstane schok is zoo hevig, dat zij niet tot bezinning terugkeert.

Jan ook is genaderd en wanneer Alfred, - want hij is het - door de agenten weder vastgegrepen wordt, klinken hem die eenvoudige woorden als een donderend verwijt in de ooren: Broeder, wat hebt gij gedaan!

Beschaamd en verplet wendt hij den blik af. De eerste wroeging daagt op!

Alfred, alhoewel gewond, wordt in boeien geslagen en naar het tweede rijtuig gesleurd. Wantje wordt door haren broeder en eenige hulpvaardige toeschouwers in eenen naburigen artsenij winkel binnengedragen.

Welhaast volgt de nieuwsgierige menigte lachend en pratend, als ware er niets buitengewoons gebeurd, den stoet der zotten en vermomden, en dolle vreugd klinkt als voorheen in de woelige straat.

Maar zij, de arme zuster, die daar bleek en ontzenuwd uitgestrekt ligt, als sliep zij reeds haren laatsten slaap, zij lacht niet! God alleen weet wat diep verpletterende smart haar trof, toen zij haren jongsten broeder, dien zij

[pagina 161]
[p. 161]

tot aanbiddens toe bemint, met moordenaarsbloed bezoedeld, en het zotskleed om het lijf voor haar zag verschijnen.

En hij, die naast haar geknield zit, en beurtelings snikt en bidt, en haar zoo aandoenlijk aanroept; hij ook lacht niet! O, het is verschrikkelijk, hartverscheurend, dien kloeken frisschen Jan, sterk als een Hercules, te zien weenen als een kind. Soms trekt hij zich wanhopig de haren uit het hoofd, of roept, met angstige stem, door tranen gesmoord:

- Ach, Wantje, Wantje! mijne dierbare zuster, kom dan toch tot uzelve! Wantje, kent gij uwen broeder Jan niet meer?.... Heere, wat zal ik zonder haar worden!...

Nogmaals versmachten zijne woorden in eenen tranenvloed.

Intusschen is Alfred voor den Policie-commissaris gebracht en wordt met al de voorschriften en vormen der wet ondervraagd.

- Mijnheer de Commissaris, zegt hij, terwijl zijne oogen fonkelen en rondvliegen als ware hij uitzinnig, mijnheer de Commissaris, ik ben een driedubbele moordenaar.. Ik heb niet alleen Kaatje, mijn lief, vermoord, maar bovendien mijn broeder en mijne zuster. Ik weet niets te mijner ontschuldiging in te brengen en heb dan ook op mijzelven een aanslag gepleegd, die, hoop ik, den dood ten gevolge zal hebben. Ik ben mijzelven tot last en walg!

Hij scheurt zijn beulscostuum, - want reeds is hij van de boeien ontslagen, - als een razende aan stukken, en werpt de flarden woedend naar alle kanten van zich heen.,

- Moest ik aan mijne wonde overleven, o, dan smeek ik u als eene genade, bespoedig zooveel mogelijk mijne straf. Ik snak naar den dood als naar eene verlossing. Vervloekt zij de vrouw, die mij mijne onschuld ontroofde en mij door jaloerschheid tot wanhoop bracht!

Doch, laat ons niet langer bij dat treurig schouwspel verwijlen en keeren wij naar Wantje terug. Deze werd in de apotheek goed verzorgd. Het duurde echter lang,

[pagina 162]
[p. 162]

eer zij de oogen opende. Hare eerste woorden waren: Alfred! Aifred! De dokter vreesde voor kwade gevolgen. Eenige dagen later vertrok Jan met zijne zuster naar Heuvelbeek, waar alles doelmatig werd ingericht om Wantje's gepijnigd en verzwakt zenuwstel zooveel mogelijk tegen alle nadeelige aandoeningen te vrijwaren.

Het arme schaap werd een voorwerp van algemeen medelijden. Eenieder die hare engelen-inborst kende en waardeerde, deelde in haar vreeselijk ongeluk.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken