Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

Hoofdstuk XX.
Ida Tronez geeft een gewetensvol verslag en daarbij blijken van goede inborst.

Er zijn tijdingen die zich op den adem van den wind schijnen te verspreiden; van dien aard zijn de nieuwstijdingen van alle groote rampen. De ontploffing der Sirene is in het hartje van den winter, 's avonds bij zeer guur weder, voorgevallen en toch zijn met het krieken van den dag reeds talrijke nieuwsgierigen op de plaats des onheils aanwezig. Tegen den middag on gansch den dag door, zijn ontelbare vreemdelingen uit alle richtingen aangekomen. Denzelfden dag nog is de ramp door gansch België bekend. Terwijl het schromelijk onheil een algemeene belangstelling en verslagenheid verwekt, ontstaat ook in menig hart een diep gevoel van medelijden en deelneming met het lot der ongelukkige slachtoffers en hunne magen. Eenieder wedijvert om de ellende, het gebrek, het lijden en den rouw door een opbeurend woord of eene milde gift in de maat der mogelijkheid te verzachten. Intusschen zijn de werklieden steeds ijverig in de weer om de redding te bevorderen. Is het noodig te zeggen dat Louise Claessens door haren broeder gered werd? In deerlijken toestand nochtans bracht men haar naar huis. Zij is deerlijk gekneusd, ook is haar rechter arm gebroken. Afgemat van pijn en smart viel zij in bezwijming. In dien toestand werd zij bij hare ontstelde moeder gedragen.

Jet zelf heeft haar met buitengewone krachtinspanning langs den wiptrap, dien de ingenieur Maes in beweging

[pagina 153]
[p. 153]

wist te stellen, boven gebracht. De moedige jongen is door bovenmatigen arbeid zoozeer uitgeput, dat hij bovengekomen dreigt in zwijm te vallen. Een frissche drank wordt hem toegediend en weldra zegeviert zijne kloeke natuur over de uitputting. Een kwartier later voelt Jef zich krachtig genoeg om zich naar huis bij zijne moeder te begeven.

Wie beschrijft de vreugde, toen hij deze in zijne armen drukt. Daarna snelt hij tot Louise, die op moeders kamertje ligt en ook reeds bijgekomen is; vurig kust hij zijne pleegzuster. Intusschen is de dokter in aller ijl toegesneld. Deze geeft omtrent Louise's toestand de meest geruststellende verzekeringen. Jef, die nu ook wat kalmer gestemd is, gebruikt eenige hartversterking en sluipt, zeker bevreesd dat moeder hem terughouden zou, zachtjes het huisje uit, om zich weder naar de koolmijn te begeven.

Een gansche dag is sedert de ontploffing verloopen en reeds is het weder negen uren in den morgen. Moeder Claessens, het hart met doodelijken angst vervuld, zit op haren zoon te wachten. Eventjes komt de dokter binnen, die Louise een tweede bezoek brengt en eene andere richting geeft aan den loop harer sombere gedachten. De goede vrouw vergezelt den geneesheer naar hare lijdende dochter. Wij zullen niet zoo onbescheiden zijn hen te volgen. Het slaapvertrek eener jonge maagd dient geëerbiedigd te worden als een heiligdom en blijft gesloten voor nieuwsgierige blikken. De kinderlijke en engelachtige schuchterheid bij het meisje is de - beste waarborg harer maagdelijke onschuld. De eerbied jegens de vrouw geeft den maatstaf der beschaving eens volks en hield met haar van de hoogste oudheid af gelijken tred.

Weldra keeren moeder en dokter uit de ziekenkamer terug en tot ons innig genoegen hooren wij:

- Gij moet niet ongerust zijn, moeder Claessens; buiten hare armbreuk heeft uwe dochter slechts eenige onbeduidende kneuzingen; doch, ten gevolge van den doorgestanen angst is zij nog zeer ontsteld en geen wonder....

[pagina 154]
[p. 154]

- Het is waarlijk als bij een mirakel Gods, dat zij den dood ontkomen is, meent de moeder.

Vrouwen zien zoo gaarne mirakels, zelfs in de eenvoudigste levensgebeurtenissen, hoewel het in het huidige geval een hoogst wonderbaar feit geldt.

- Voorzeker, antwoordt de dokter, zonder Jef's spoedige hulp en - wonder genoeg - zonder haar ijzeren wagentje ware zij gewis onder de slachtoffers.

- Weet men reeds hoeveel dooden er zijn?

Het juiste getal kent men nog niet; het moet echter aanzienlijk zijn. Een half uur geleden sprak men reeds van veertig lijken. Op het oogenblik der ramp waren er ongeveer twee honderd personen in de mijn. Het is te vreezen, dat de meesten omgekomen of erg gewond zijn.

- Hoe schrikkelijk! Hoe vreeselijk!

- Gansch het dorp is in rouw. Hoevele goede lieden worden gefolterd door het schrikkelijke denkbeeld, weldra eenen geliefden vader, een dierbaar kind of eenen goeden vriend onder de slachtoffers te ontdekken.

- Ach, heer dokter, ik huiver, als ik er aan denk! Men zegt, dat ook mijnheer Lemonnier bij de ramp is omgekomen?

- De eigenaar der mijn wordt tot hiertoe vermist en hoogst waarschijnlijk is liet, dat ook hij het leven er bij ingeschoten heeft.

Deze woorden zijn nog niet uitgesproken of Ida Tronez komt gansch buiten adem het huisje binnenstormen:

- Ach, vrouw Claessens, wilt ge nu wat weten? roept ze opgewonden.... doch, den dokter ontwarende, blijft zij steken met een:

- Verschooning, heer dokter.... ik had u niet gezien!

- O, neem geen acht.

Vrouw Desclée is daar uit de mijn opgehaald, gansch tot pulver verbrand en Emma Verdeur heeft een kind gekocht.

- Emma Verdeur?

[pagina 155]
[p. 155]

- Ja, mijnheer de dokter. Ge weet wel, dat meisje dat insgelijks door Jef gered werd. Ze is van schrik in de kraam gekomen. Ge kent toch wel Emma Verdeur? Ze verkeert met Antoon Ghijs; maar Antoon zegt, dat het niet van hem is. Ik kan het wel gelooven, alhoewel Antoon ook geen heilige is, en al vele meisjes.... Voor mij ik zou hem niet....

- Wilt ge zwijgen, Ida! gebiedt vrouw Claessens.

- Men heeft mij gezegd, dat ze Louise in de mijn nog uitgescholden had, die vuiltong!

- Ida ik gebied u....

- En het is nog niet alles. Zie, ik kan schier van aandoening niet spreken.... Het heeft mij te zeer getroffen.

- Gij maakt mij ongerust, Ida. Er is onzen Jef toch niets overkomen?

- Ik durf het waarlijk niet zeggen.

- Spreek op, meisje, beveelt de dokter met zeker ongeduld. Ziet gij niet dat gij vrouw Claessens martelt?

- Welnu, als het zijn moet. Ik zat te huis voor het venster, toen ik op eenmaal een troep menschen van de Sirène zag komen. Ik dacht, wat mag dat zijn? Meteen liep ik tot aan de menigte en wat zag ik?

- Welnu, vervolg. Wat zaagt ge?

- Ik durf het schier niet zeggen.

- Een nieuw ongeluk! krijt de beangste moeder.

- Neen en ja; ja en neen!

- Wat is dat nu voor een gezegde? Om Gods wil spreek duidelijk, zegt de dokter.

- Welnu, mijnheer Lemonnier is zonder eenig letsel gered.

- Goddank! Ik was halfdood van angst! zucht moeder Claessens als van eene groote kommernis verlost.

- Mij dunkt, gij houdt meer van slecht dan van goed nieuws te vertellen. Waarom zegdet gij dat niet dadelijk? merkt de arts, met zeker verwijt in den toon, aan.

- Ja maar, mijnheer de dokter, het is nog niet alles.

[pagina 156]
[p. 156]

- Welnu, spreek dan, wat is er nog?

- Raad eens, door wien mijnheer Lemonnier gered werd?

- Raden! raden! Meisje gij maakt mij met uwe kinderachtigheden ongeduldig. Spreek op. Wie heeft hem gered?

- Wel, wie anders dan Jef!

- Mijn Jef! juicht vrouw Claessens met moederlijke trotschheid.

- Die jongen is meer dan een gewone held, zegt de dokter.

- Men heeft in onze herberg nog van niemand anders dan van hem gesproken, bevestigt Ida. Maar helaas!... moeder Claessens.

- Wat meent ge? En reeds versterft de vreugd op haar gelaat. O! ik had het wel gevreesd. Een ongeluk zeker? Dood misschien. Jef is....

- Toch niet, moeder Claessens, verschrik niet zoozeer. Jef is slechts gekwetst. Men brengt hem hier naar toe.

- Ach! de arme jongen. Wanneer zal dan mijne beproeving toch een einde nemen!

- Maak zooveel zwarigheid niet, moeder Claessens; het zal waarschijnlijk niet erg zijn, zegt dokter Geerts geruststellend. In ieder geval blijf ik hier nog eene wijl om te zien wat er van is.

- Dank! heer dokter. O, heb dank voor uwe goedheid! schreeuwt de beangste moeder.... maar.... ik kan het hier niet langer uithouden!.... Ik stik hier!... Ik wil mijn Jef wederzien.

Zij vliegt naar de deur. Op hetzelfde oogenblik wordt Jef op eene draagberrie binnengebracht. Hij ziet uiterst bleek; zijn hoofd en zijn rechter been zijn met windsels omwonden.

- Nu, wij zijn er, zegt hij tot de dragers. Dank voor uwe hulp!

- Kom, kom, denk er niet aan, Jef! zegt een der dragers. In den nood moeten wij elkander helpen!

[pagina 157]
[p. 157]

De anderen stemmen knikkend toe.

- Arme jongen! krijt vrouw Claessens, terwijl zij eenen stoel en twee kussens aanbrengt, waarop Jef door de werklieden met veel voorzichtigheid wordt nedergezet.

- Goed zoo! zegt de dokter.

- Nu, Jef, zorg dat ge maar gauw beter zijt, wenschen hem de dragers, terwijl zij hem beurtelings de hand drukken. Met zijn zij de deur uit.

- Ach mijn goede Jef! krijt de moeder. Wat is er toch voorgevallen, arme jongen!

- Kom, kom! moederken, zegt de dokter. Wees maar gerust, het zal wellicht niet erg zijn.

- Ziet gij wel, dat ik waarheid sprak? merkt Ida aan.

- Inderdaad! zegt de dokter. Daar gij uwe zending nu vervuld hebt, denk ik, dat voor het oogenblik uwe aanwezigheid hier onnoodig is.

Ida schijnt, na eenige bedenking, den wenk te verstaan en verlaat het huis, terwijl zij zich aanbeveelt, voor het geval dat men haar noodig mocht hebben. Zij is altijd ten dienste van de buren.

Nog is zij niet thuis als men haar meldt, dat vader eene beroerte gekregen heeft, aan de gevolgen der welke hij des avonds nog overleed.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken