Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dwars door 't leven (1887)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dwars door 't leven
Afbeelding van Dwars door 't levenToon afbeelding van titelpagina van Dwars door 't leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.65 MB)

Scans (507.12 MB)

ebook (3.34 MB)

XML (0.66 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dwars door 't leven

(1887)–Edmond de Geest–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 164]
[p. 164]

Hoofdstuk XXII.
Het briefje der stervende moeder.

De binnentredende is niemand anders dan mijnheer Lemonnier, eigenaar der koolmijn La Sirene. Den Gouverneur ontwarende, vraagt hij verschooning en wil terugkeeren, doch, deze treedt op hem toe en hem met groote verbazing en tevens met genoegen beziende, drukt hij hem de hand met de woorden:

- Wat geluk u hier te ontmoeten, mijnheer Lemonnier. Het gerucht loopt rond, dat gij bij de ramp der Sirene omgekomen zijt.

- Zonder de hulp van dien moedigen jongen zou het wellicht zoo geweest zijn, bevestigt de eigenaar.

- Welhoe, alweder hij?

- zijn gedrag kan niet genoeg geprezen worden; hij is een held, mijnheer de Gouverneur, een held in den vollen zin des woords! De ingenieur Fanchon en ik hebben aan hem het leven te danken. Ofschoon door het grauwvuur gespaard, zouden wij zonder zijne tusschenkomst en zelfopoffering wellicht reeds bij gebrek aan lucht bezweken zijn.

- Mijne beste gelukwenschen met uwe redding en terwijl de Gouverneur zulks zegt, drukt hij andermaal mijnheer Lemonnier's hand.

- Dank, mijnheer de Gouverneur, hartelijken dank voor uwe vereerende belangstelling. Jammer maar, dat wij zoovele menschenlevens te betreuren hebben.

- De ramp is verschrikkelijk!

[pagina 165]
[p. 165]

- Helaas, te verschrikkelijk! Gedoog heer Gouverneur, dat ik mij van eenen plicht kwijte, waarvoor ik opzettelijk hier gekomen ben. Met nadert hij Jef en dezen op zijne beurt met vervoering de hand drukkende:

- Moedige jongeling, zegt hij, die uw leven onverschrokken in gevaar steldet om het mijne en dit van zoovele anderen te redden, aanvaard de betuiging mijner diepe erkentenis en wees verzekerd, dat ik nooit vergeten zal, wat ik u te danken heb.

- Het is plicht, mijnheer, elkander in den nood zooveel mogelijk te helpen.

- Uw naam, jongeling? Dat ik den naam mijns redders kenne!

- Men noemt mij Jef Claessens.

- Gij zegt: men noemt mij; is Jef Claessens uwe ware naam dan niet? waagt mijnheer de Gouverneur te vragen.

Jef bloost eensklaps en verlegen ten gronde blikkende antwoordt hij zacht:

- Neen, mijnheer.

Moeder Claessens, die haren zoon uit zijne verlegenheid wil helpen, treedt nu vooruit met de verklaring:

- Ik moet u met allen eerbied bekennen, Mijnheeren, dat ik zijne moeder niet ben. Ik heb hem groot gebracht en voorzeker, ware hij mijn eigen zoon, ik zou niet meer aan hem kunnen gehecht zijn dan nu.

Bij het hooren dier woorden schijnt Jef op eens al zijne verlegenheid verloren te hebben, en met eenen heren blik, die van overtuiging en innige liefde getuigt, wederlegt hij:

- Mijne moeder niet? O, gij zijt mij meer dan eene moeder! Toen ik, arme bastaard, gedoemd scheen te zijn mijne kinderjaren in een godshuis, op kosten der openbare weldadigheid te moeten doorbrengen, toen hebt gij mij bij u genomen, mij verzorgd, met uwe melk gezoogd en mij opgekweekt met ware, ja hartstochtelijke moederliefde.

[pagina 166]
[p. 166]

Ja, ja! gij zijt mijne moeder en de beste aller moeders!

Die woorden, met vuur en oprecht kinderlijk gevoel gesproken, treffen de goede vrouw zoozeer, dat tranen in hare oogen wellen en zij gelukkig fluistert:

- Goede jongen, hoezeer bemint hij mij!

De Gouverneur, die wellicht het pijnlijk gesprek eene andere richting wil geven, vervolgt:

- En hoe oud zijt gij nu, vriend?

- Twee en twintig jaren en acht maanden, Mijnheer.

- Mijnheer Lemonnier, die Jef sedert eenigen tijd met bijzondere belangstelling beschouwt, schijnt door die verklaring, hoe eenvoudig ook, zeer getroffen.

- Hij was pas eenige dagen oud, vertelt moeder Claessens, toen wij hem bij ons namen. Wij woonden dan nog in Gent. Ik had ook een kind, een lief jongentje; ja, lief was hij, ons Petrusken, Mijnheeren, maar weldra stierf hij, en mijn man zaliger en ik, wij droegen den ganschen schat onzer ouderenliefde op den kleinen Jef over. Later werd ons een meisje geboren, doch Jef bleef ons altijd even dierbaar.

- Kent gij den naam zijner natuurlijke moeder niet? vraagt mijnheer Lemonnier.

Neen, Mijnheer.

- Denk niet, goede vrouw, dat het enkel nieuwsgierigheid is, die mij al deze vragen doet stellen. Zoo gij mij desaangaande iets meer wildet en kondet mededeelen, het zou mij uiterst aangenaam zijn.

- Wat ik daaromtrent weet is bitter weinig Mijnheer. Jefs ongelukkige jonge moeder is te Gent, in de Bijloke, bij de geboorte van haar kind gestorven. Niemand kende haar en zij weigerde volstrekt haar naam te noemen, of te zeggen van waar zij kwam. Behalve een briefje, dat slechts met een voornaam geteekend was, droeg zij geen enkel papier bij zich, dat haar kon doen kennen of zelfs de minste inlichtingen nopens haar verschafte. Iedere nasporing of onderzoek ten haren opzichte was dus onmoge-

[pagina 167]
[p. 167]

lijk. Ik weet enkel, dat zij eenige dagen voor haren dood, als een arm verlaten schaap, door eenige jongelieden in eene afgelegene straat, des nachts in barensnood gevonden werd. Zij stierf biddende voor haar kind en voor diens vader.

- En heeft men dat briefje bewaard? vraagt mijnheer Lemonnier met groote belangstelling en zichtbaar ontroerd.

- Ja, mijnheer; antwoordt moeder Claessens over zooveel nieuwsgierigheid eenigszins verwonderd. Ik heb het briefje hier in huis.

- O, als ik u bidden mag, laat mij het schrift eens zien.

Vrouw Claessens beziet Jef ondervragend. Deze verstaat moeders blik en antwoordt:

- Ik heb er niets tegen, moeder, de heeren mogen het wel lezen.

Nu opent de goede vrouw een kastje, haalt zorgvuldig voormeld briefje, als ware het een schat, uit een koffertje en overhandigt het mijnheer Lemonnier.

- Mijnheer Lemonnier, fluistert de Gouverneur, ik laat u met die goede lieden alleen.

- O, mijnheer de Gouverneur, blijf nog een oogenblik als ik u bidden mag. Indien mijn vermoeden zich verwezenlijkt, moogt gij wel getuige zijn van mijn geluk.

Terwijl mijnheer Lemonnier's gansch e houding aandoening verraadt, ontvouwt hij bevend het geheimzinnige briefje en met eene zwakke doch verstaanbare stem leest hij:

 

Lieve Lenora,

 

Het hart door diepe droefheid, door wanhoop benepen, vraag ik u vergiffenis voor al de smart en de vernederingen, die gij thans door mijne schuld meet verduren.

Helaas! in een oogenblik van zwakheid en dwaling heb ik u uwe eer ontroofd en thans ben ik gedwongen u als eene arme verstootelinge, als eene misdadige, te laten vertrekken. Nooit, mijne dierbare, gevoelde ik als nu, hoe eindeloos mijne liefde voor u is.

[pagina 168]
[p. 168]

O, wist ik maar een middel om u weder gelukkig te maken, om u te redden! Maar, ach! mijn vader is onverbiddelijk streng. Hem alles bekennen.... Neen, ik durf niet; hij zou mij onder zijne verontwaardiging verpletteren Wanhoop echter niet, Liefste, de tijd zal komen, dat ik door het, huwelijk mijn misstap zal kunnen herstellen en uw kindje, voor het oog van eenieder, als ons kind zal mogen omhelzen. Inmiddels smeek ik u ons geheim niet bekend te maken, opdat mijn vader toch niet te weten kome, wat ik heb misdaan.

Gelief mij, zoo mogelijk, van tijd tot tijd eenig bericht omtrent u en ons kind te laten vernemen, en wees overtuigd, Dierbare, dat ik mijne gelofte, mijn woord getrouw als een eerlijk man, zal vervullen en dat mijne liefde voor u voort zal leven tot den dood.

Uw ongelukkige en getrouwe,

Philip.

 

Een lang stilzwijgen volgt.

Dien blief, verklaart mijnheer Lemonnier eensklaps en vastberaden, heb ik in mijne jonkheid aan Lenora geschreven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken