Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700
Afbeelding van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700Toon afbeelding van titelpagina van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.33 MB)

Scans (12.55 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.87 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie
taalkunde/historische taalkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700

(1992)–Frank van Gestel, T. Rinkel, Jan Nijen Twilhaar, Fred Weerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 79]
[p. 79]

II. Discussievragen

1. Zowel in de paragraaf over verbale flexie als die over nominale flexie is gesproken over veranderingen rond de tweede persoon.

 

a. Zet die veranderingen nog eens op een rijtje.

 

In paragraaf 3.1 wordt gesuggereerd dat de beide soorten veranderingen aan elkaar gerelateerd zouden kunnen zijn.

 

b. Leg uit hoe dat het geval zou kunnen zijn.

 

Overigens is het schema voor de tweede persoon in het moderne Nederlands dat in paragraaf 3.1 wordt genoemd, niet helemaal volledig: het pronomen u ontbreekt.

 

c. Hoe moet u in het schema worden ingepast?

d. Wat zou, als de overige gegevens van deze paragraaf in ogenschouw worden genomen, de oorsprong kunnen zijn van u?

e. Laat zien hoe de persoonsvorm eruit ziet als u wordt gebruikt en leg uit of dat wel of niet in overeenstemming is met de opmerkingen over de tweede persoon in paragraaf 2.1.

 

2. De mogelijkheid tot totale absorptie van het negatiepartikel ne kan - los van de context - tot ambiguïteit leiden. Bezie nu zin (1):

(1) en moet dicwijls rueren soe dat niet en sitte oft oock niet en verberre. (HOG 108)

a. Breng de bedoelde ambiguïteit onder woorden aan de hand van (1).

 

Dezelfde eigenschap van ne kan tot gevolg hebben dat niet eenduidig vast te stellen is uit hoeveel leden de negatie bestaat.

 

b. Gebruik de zinnen (2)-(4) om de juistheid van deze stelling te laten zien. Geef daarbij steeds aan uit hoeveel elementen de negatie is opgebouwd.

(2) Men conde hem norgent vinden (MNW IV, 2337)
(3) Ic hebbe goets so vele gestolen,
  Waer (=zou zijn) ic metter helft gevaen,
  Men liete mi niet ontgaen (K&E 570-572)
(4) Men weet niewer sijns ghelike (BEA 580)

3. Omdat het woord niet tot twee woordsoorten kan behoren, kan het gebruik van dit woord ook ambiguïteit met zich meebrengen. Laat dat zien door aan te geven welke interpretaties aan de volgende zin toegekend kunnen worden.

(5) Daer na als dit ghesciet was, soe loec de maelre (=schilder) sijn doese op (loec...op=opende) om te besiene dat voerscreven dyerken. Ende hi en vant daer niet inne (EX 73)

[pagina 80]
[p. 80]

4. Tweeledige ontkenning komt ook in andere talen dan het oudere Nederlands voor, zoals het Frans, het Afrikaans en het hedendaagse dialect van het Vlaamse Aarschot. Voorbeelden daarvan zijn achtereenvolgens:

(6) Vous ne faites pas attention
(7) Elle aime les livres, mais elle ne les achète jamais
 
(8) Hulle hou nie vakansie nie (PON 372)
(9) Daar is nooit plek nie (PON 371)
 
(10) Dat kan daar niet in nie (PAU 438)
(11) Daar is niemendal te zien nie (PAU 440)

Toch bestaat er een belangrijk syntactisch verschil tussen het tweeledige negatiesysteem in het oudere Nederlands en dat in het Frans, Afrikaans en Aarschots.

 

Probeer dat verschil onder woorden te brengen.

 

5. Het is mogelijk om bijvoeglijke bepalingen in NP's nader te karakteriseren. Zo zou je kunnen zeggen dat in de NP in (20) de eerste PP aangeeft wat als subject en de tweede PP wat als object geïnterpreteerd moet worden.

(12) [np de verwoesting [pp door de Romeinen] [pp van Carthago]]

a. Leg uit waarom de ene PP als subject en de andere als object geïnterpreteerd kan worden.

 

In paragraaf 3.4 is beweerd dat de modern Nederlandse PP's in NP's (zoals in (12)) vergelijkbaar zijn met genitief NP's in NP's in het Middelnederlands. Voorspeld wordt nu dat ook bij zulke genitief-NP's nadere karakteriseringen als subject of object in de NP mogelijk zijn.

 

b. Laat aan de hand van de volgende tekstfragmenten zien dat deze voorspelling uitkomt. Wees daarbij bedacht op eventuele ambiguïteiten.

(13) Mijn herte dat es te male onstelt
  Ende van uwer minnen ghequelt,
  Dat mi costen sal mijn lijf. (LVD 65-67)
(14) Die lichaemlike versakinghe der tijtliker dinghen (...) en vordert ons niet, ist dat wy die versakinghe des herten, die hogher is, niet en hebben (MNW VIII, 2320)
(15) Omdat die raet sach grote verschalkinge ende bedriechnisse der lude, soo heeft die raet een overdracht daerop gemaect op hooren borgeren ende ondersaten om grote nutscap des gemeens (MNW VIII, 2337)

6. In paragraaf 3.4 is beweerd dat er belangrijke verschillen bestaan tussen de genitief in het moderne Nederlands en die in het Middelnederlands. Bespreek kort zoveel mogelijk verschillen. Denk zowel aan morfologische als syntactische eigenschappen.

[pagina 81]
[p. 81]

7. In de volgende zinnen fungeren de gecursiveerde zinsdelen steeds als indirect object:

(16) des mochte hi al Reynaerde dancken (REIN 876)
(17) Tote Toletten (=Toledo), in waren saken,
  Was een clerc, een subdiaken,
  Die van kinde diende met trouwen
  Onsen Here ende onser Vrouwen (SPI I, 372)
(18) Die heeft hem die naen verbonden (RMM 1038)
(19) Ick wil den Edelman de bootschap garen doen (VDVE 78)
(20) Dat ghy den Heer Baron wilt desen antwoort dragen (VDVE 78)
(21) Si haelden hem enen vergulden nap ende wilden Danielken schinken (MNW VII, 438)
(22) Laat (...) Appollo mij vol op digt-vogt inschenken (WNT VI, 1876)
(23) (...) Daer cochte Joseph sinen here den vijften scoof van der vrucht (MNW III, 1876)

Laat zien van welke van de gecursiveerde delen in (16)-(23) niet aan de vorm te zien is of ze in de datief staan. Geef daarbij tevens aan op welke naamval de bedoelde vormen ook kunnen wijzen.

 

8. De gecursiveerde werkwoorden in de volgende fragmenten zouden volgens paragraaf 3.3 als gemarkeerd gelden. Leg uit waarom.

(24) Sone saltu vergheten niet siere bootscap ende sinen troost (ST 113)
(25) Hi vraechde haer: wien wachty hier? Si seide mijns liefs (ST 113)
(26) In die siden des tabernakels soe gevoelen wi eens ewigen ingancs, maer in dat westinde gevoelen wi enen ewigen opganc (ST 113)

9. Bespreek de gecursiveerde naamvalsvormen in het volgende fragment. Geef daarbij de volgende informatie:

 

a. welke naamval gebruikt is;

b. de syntactische functie van de gecursiveerde delen.

 

Denk erom dat het voorzetsel te in het oudere Nederlands een infinitief in de derde naamval bij zich kan hebben.

(27) Een schoen mirakel van een maeldere hoe hi leerde malen sprinchanen

Een maelre die sijnre konsten een groot meester was, soude op een tijt malen die hystorie vander heylichster ioffrou sinte barbaren. Ende als hi quam daer toe dat hi maken soude hoe dat des sceepers scape verwandelt waren in sprinkellen, so hadde hi vergheten die sceppenes des dierkens. Waer om hi viel op sine knyen ende bat der edelder bruyt cristi dat si hem woude toenen die sceppenesse des dierkens. Ende als hi was in sinen ghebede, so quam ter stont een sprinkel ende spranc voer hem, also dat hi dat dierken nam ende besaecht wel ende leyt daer na in een doese wel toe besloten, ende also maecte hi voert die ystorie. Ende hi maecte de dyerkens also profecteleec, dat eenen yegheleecken diese sach, docht recht of si leefden. Daer na

[pagina 82]
[p. 82]

als dit ghesciet was, soe loec de maelre sijn doese op om te besiene dat voerscreven dyerken. Ende hi en vant daer niet inne (EX 73)

 

10. De volgende zinnen kunnen onpersoonlijke constructies bevatten. Bespreek aan de hand van de drie kenmerken van de onpersoonlijke constructie in welk van deze zinnen er van zo'n constructie sprake is.

(28) Dleven dattu wilt prisen, datten meneghen soude doen grisen (MNW II, 2149)
(29) Ons grouwelt ende wy vreesen ons van een Scorpioen (WNT V, 1198)
(30) Eist so dattu best ghemate, du coms wel te sulkere bate, dattu di suls also gevoughen, dattu di selven sout ghenoeghen (MNW II, 1439)
(31) Hoer gruwelde daer wat voor, dat sie die luyde niet verstaen en solde (MNW II, 2205)
(32) Hoe sere vernoeit mi des sittens hier (FLOR 2237)
(33) Mocht ic dat kindekijn cussen (...), des mochte mi ael ghelusten (MNW II, 1302)
(34) We spraken van 't bekeukelen, en van 't beheksen deur d'oogen. Ons grieselde ervan (WNT V, 710)
(35) Tituse ontfarmets ..., dat tghemeyne volc so verdarf (MNW V, 1352)
(36) Waer ic varen sal daer naer, dies heeft mi ooc vergheten (MNW VIII, 1756)
(37) Nochtan mach eene clene sake den buke genoegen tsinen gemake (MNW II, 1441)

11. Bekijk het volgende fragment:

 
(38)
 
Dus gaet Grimbeert te Maupertuus.
 
Als hire quam, vant hi in huus
 
Sinen oem ende vrauwe Hermelijnen,
 
Die bi haren welpekijnen
5[regelnummer]
Laghen in die haghedochte.
 
Ende ten eersten dat Grimbeert mochte,
 
Groette hi sinen oem ende ziere moyen.
 
Hi sprac: ‘En sal u niet vernoyen
 
Des onrechts daer ghi in zijt?
10[regelnummer]
Dincket u noch niet wesen tijt
 
Dat ghi trect, oem Reynaert,
 
Tote des conincs hove waert,
 
Daer ghi wel zeere zijt beclaghet?
 
Ghi zijt drie waerven ghedaghet.
15[regelnummer]
Vermerredi maerghin den dagh,
 
So zorghic dat u ne mach
 
Ne gheene ghenade me ghescien.
 
Ghi sult in den derden daghe sien
 
Uwen casteel bestormen, Maupertuus.
20[regelnummer]
Ghi sult gherecht sien voer u huus
 
Eene galghe ofte een rat.
 
Over waer segghic u dat:
 
Beede u kindre ende u wijf
[pagina 83]
[p. 83]
 
Sullen verliesen haer lijf
25[regelnummer]
Lachterlike al sonder waen. (REIN 1359-1383)

a. Noem voor de gecursiveerde elementen naamval, geslacht en getal. Geef aan waardoor de betreffende naamval veroorzaakt wordt.

b. Beredeneer in welke wijs de volgende werkwoordsvormen staan:

i. gaet (1)
ii. Groette (7)
iii. zijt (9)
iv. wesen (10)
v. ghescien (17)
vi. seggh(ic) (22).

c. Beredeneer of er sprake is van een onpersoonlijke constructie rond de werkwoordsvorm Dincket (10).

d. Wijs de enige (andere) onpersoonlijke constructie aan in het fragment en laat zien hoe die geconstrueerd is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken