Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700 (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700
Afbeelding van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700Toon afbeelding van titelpagina van Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.33 MB)

Scans (12.55 MB)

ebook (4.00 MB)

XML (0.87 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

studie
taalkunde/historische taalkunde


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude zinnen. Grammaticale analyse van het Nederlands tussen 1200-1700

(1992)–Frank van Gestel, T. Rinkel, Jan Nijen Twilhaar, Fred Weerman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 116]
[p. 116]

I. Oefeningen

1. Geef een redekundige benoeming van de constituenten die in (1)-(7) voor de gecursiveerde persoonsvormen staan.

(1) Ic soude te hove sijn ghegaen,
  Al haddet ghi mi niet gheraden (REIN 554)
(2) Een ander pulver wijst (=noemt) albucasis (=eigennaam van persoon) (CYRU 16)
(3) Al sprekende quam dus gheloepen
  Reynaert met sinen gheselle Brune (REIN 644-645)
(4) Des was Reynaert harde blide (REIN 656)
(5) Over sijn' gekruijste kuijten
  Lagh sijn' Haechsche Herdertromp (TIEN 24, 105-106)
(6) Des mochte hi al Reynaerde danken (REIN 876)
(7) Tegen het overtallighe tijd-verslijten in konstigh of onkonstigh spel, als schaecken, verkeeren, dammen etc. wilde ick wat uijtgevaren hebben (DAGH 153-154, 11-14)

2. a. Teken de dieptestructuur van (8); de interne structuur van de woordgroep die met Op begint, doet hier niet ter zake.

(8) Op een huys, dat hoghe muere hadde, daer was si besloten (=opgesloten) in (ST 244)

b. Geef stap voor stap de afleiding van (8).

c. Teken de dieptestructuur van (9) en geef de afleiding.

(9) Eenen mantel si halen ghinc (ST 244)

3. In de volgende fragmenten komen samengestelde zinnen voor waarin een deelzin het negatiepartikel ne bevat. Zulke deelzinnen onderhouden vaak een specifiek verband met de rest van de zin: ze zijn tweede deel van een balansschikking of negatieve bijzin van voorwaarde.

 

a. Spoor dergelijke deelzinnen op en begrens ze door hun eerste en laatste woord te noemen.

b. Welk verband bestaat er tussen elk van de deelzinnen bedoeld onder a en de deelzin of matrixzin waar ze mee samenhangen?

c. Vertaal de hele zin die het eerste conditionele geval bevat, en de hele zin met het eerste geval van balansschikking in modern Nederlands.

(10) ‘(...) In hadde hier nembermere
  U met so hoger dinc beseit,
  In hadde wel die waerheit
  Geweten, ende oec bi welker sake.’ (LANC 626-629)

[pagina 117]
[p. 117]

(11) Ic maercte dat ghi vander steden
  Niet ne quaemt vor wi leden (=gingen);
  Ende alle die gone die met ons waren
  Ghine lieter jou gheen ontfaren
5 Ghine groetet elken een ende een
  Datter jou ontghinc ne gheen
  Hine moeste van jou ghegroet wesen (WAL 3179-3185)
(12) Mettesen reet hi danen sciere
  Ende liet den casteel besloten staen.
  Ic waenre niemen in sal gaen
  Hine breke ontwe die mure (WAL 1700-1703)
(13) ‘Joncfrouwe,’ seit hi, ‘gi hebt gesworen
  Vor hen allen die tuwen rike horen
  Dat gi nembermer nemet man
  En si die u gebringen can
5 Vanden herte den witten voet (...)’ (LANC 323-327)
(14) Doe al dat hof versamet was,
  Was daer niemen sonder die das,
  Hine hadde te claghene over Reynaerde,
  Den fellen metten grijsen baerde (REIN 57-60)
(15) Belin sprac ten coninc echt:
  ‘Ic en doere toe crom no recht
  Van gheesterliker dinc altoes,
  Ghine wilt mi quiten scadeloes
  Jeghen bisscop ende jeghen den deken.’ (REIN 2960-2964)
(16) Ende die coninc riep: ‘Ay mi’ (...)
  Wat node soude mi sijn
  Te stelene: ic ben so rike.
  En es man in aertrike,
5 Weder coninc noch grave,
  Die so rijc sijn van haven,
  Sine moeten mi sijn onderdaen
  Ende te minen dienste staen (...)’ (K&E 50, 56-62)

4. Hieronder volgt een aantal constructies waarin zowel vragende als imperatieve zinnen voorkomen. Noem deze door ze met behulp van hun eerste en laatste woord te begrenzen en geef voor elk geval aan of het om een vraag- of een imperatiefzin gaat.

(17) Nu laettene bernen daer jnne.
  Di wert noch wel jnne,
  Wat waer ofte loghene es.
  Di ontbiet Ihesus Kerst,
5 Dattu suls gaen varen
  Vp des zeewes baren,
  Al omme ende omme .ix. iaer. (SEBR 65-71)
(18) ‘(...) Segt mi, dat u God verde van lede!
  Waer naemdi die hoefde bede
  Die ghi achter u hebt geknocht’ (FERG 683-685)

[pagina 118]
[p. 118]

(19) Die coninc antwoorde daer of:
  ‘Sijt willecome in mijn hof (...)’ (K&E 1254-1255)
(20) ‘(...) Nochtan alse icse (se=de honingraten) hebbe binnen,
  Hebbicker af pine ende onghemac.’
  Dit hoerde Brune ende sprac:
  ‘Helpe, lieve vos Reynaert,
5 Hebdi honich dus onwaert
  Honich es een soete spijse
  Die ic voer alle gherechten prijse,
  Ende voer alle gherechten minne.
  Reynaerd helpt mi dat ics ghewinne.
10 Edele Reynaert, soete neve,
  Also langhe als ic leve
  Willic u daer omme minnen.
  Reynaerd helpt mi dat ics ghewinne.’ (REIN 572-584)
(21) In ene crebbe leit daer gheboren
  Een kint (...)
  Dat aenbeet, daer loept alle (BOU 152, 90-93)
(22) Hi (=Belijn) riep als die zeere errede:
  ‘Cuaert, lates den duvel wouden!
  Hoe langhe sal u daer Reynaert houden?
  Twine comdi uut ende laet ons gaen?’
5 Alse Reynaert dit hadde verstaen,
  Doe ghinc hi ute tote Beline
  Ende sprac al stillekine:
  Ay heere, twi so belghedi?
  Al sprac Cuwaert jeghen mi
10 Ende jeghen ziere moyen,
  Waer omme mach u dus vernoyen? (REIN 3203-3213)

5. In de onderstaande tekstfragmenten komen bijzinnen voor met een conditionele of concessieve betekenis.

 

a. Begrens deze bijzinnen door hun eerste en laatste woord te noemen en geef aan of ze conditioneel, dan wel concessief zijn.

b. Vertaal de zinnen in (24) en (29) waarvan de conditionele of concessieve zin deel uitmaakt in modern Nederlands.

c. Wat valt op bij een poging om (25) te vertalen?

(23) Maer eest dat die liede mesdoen ieghen hem, hy sal senden sine
  ghesele den sondaren ende den quaden (SID 101)
(24) Doe quam Brune ende ghinc gheloven
  Ende sekerde Reynaerde dat
  Wildine honichs maken zat
  -Des hi cume ombiten sal-
5 Hi wilde wesen over al
  Ghestade vrient ende goet gheselle. (REIN 608-613)

[pagina 119]
[p. 119]

(25) Spreke ick somtijts wat gebiedelick end gelijck te peerde sittende (=hoogmoedig), 'tis een onnoosele schijn-moedigheyt, die niet verder en siet, als het papier groot is, end met de palen van het studoor besloten wert (GSR A7)
(26) Te bethleem binnen der stat
  Daer loopt alle, ne sijt niet lat (=traag);
  In ene crebbe leit daer gheboren
  Een kint; ne waert, ghi bleeft verloren (...)
5 Het heeft oec in siere ghewelt
  Al die werelt ende al dat wilt.
  Het es coninc van hemelrike.
  Het weet de ghedachte van yegelike;
  Het es god, gheweldich here,
10 Dien kinde doet alle lof ende ere (BOU 88-101)
(27) husonde es de derde maniere
  ende alne rekenmense niet so diere
  nochtan sin si inder wachte
  nuttelic bi daghe ende bi nachte (GYS 2, II, 48, 10-13)
(28) Al eist dat ic (=Reynaert) nu van hier moet,
  Ic salt mi nemen harde na,
  Up dat ic mach, dat ic ontga (REIN 1418-1420)
(29) En hebt ghenoechte in gheenre wijs
  Datmen u voor u oghen gheeft prijs,
  Want ghine sijts te beter twint.
  Peinst dat ghi u selven kint
5 Vele bat dan yement el.
  Ja, doedi noch also wel,
  Hem ooc die u dus prijs gaf
  En ghelooft niet bat daer af (LEKE III, 41, 243-250)
(30) Die coninc sprac: ‘Belin, wats dan?
  Meester Jufroet doet ons verstaen:
  Hadde een man alleene ghedaen
  Also vele zonden alse alle die leven,
5 Ende wildi aercheit al begheven
  Ende te biechte gaen
  Ende penitencie daer af ontfaen
  Dat hi over zee wille varen,
  Hi mochte hem wel selve claren.’ (REIN 2951-2959)
(31) Als hem die coninc gemoeten soude,
  Seinde hi hem ende was in vare,
  Ende waende dat die duvel ware,
  Omdat hi was so swart al.
5 Den riken God hi hem beval,
  Ende peinsde in sinen moet:
  ‘Gevalt mi quaet ofte goet,
  In vlie te nacht door desen;
  Ic sal der avonturen genesen (...)’ (K&E 287-295)

[pagina 120]
[p. 120]

(32) ‘Bi den here die mi gewrochte’,
  Sprac Karel die coninc,
  ‘Gi en berecht mi een dinc,
  Ridder, des ic u vrage,
5 Gi hebt geleeft al u dage:
  Hoe gi heet ofte wie gi sijt.
  Ende laet ons corten desen strijt.
  Mach ic met eren liden,
  Ic sal u henen laten riden,
10 Als ic uwen name weet’. (K&E 455-464)

6. a. Wijs in de volgende fragmenten de subjecten en de objectspronomina aan die onmiddellijk naast elkaar staan.

b. Geef bij de objecten aan of ze direct of indirect zijn.

 

Denk erom dat in enkele fragmenten sprake is van drie pronomina die naast elkaar staan. Het overzicht in (51) van hoofdstuk kan hierbij van dienst zijn.

(33) Selve die pape van der kerke
  Brochte eenen cruusstaf,
  Die hem de coster noede gaf (REIN 726-728)
(34) Deezen morghen komt mij mijn' Huisvrouw, met een verbaast en bestorven aanschijn, tot een bitter ontbijt brengen het deel, dat U.E. gelieft bij schrijven van gister, ons aan U.E. droefheit te gunnen (BRI 153)
(35) Dus duerde harre tweer minnen,
  Datse niemen en conde ghekinnen,
  Ene langhe wile tusschen hem tween (BOVV 109-111)
(36) Ja sonderlinghe (‘in het bijzonder’) die hertoghinne
  Die leide ane hem hare minne,
  Datse hem toende herde dicke (BOVV 119-121)

7. Geef de dieptestructuur van de volgende zinnen en laat vervolgens zien hoe de oppervlaktestructuren worden afgeleid. (Laat bij (37) de interne structuur van de bijzin buiten beschouwing. Bij (38) mag ervan worden uitgegaan dat het subject (ghi) in de dieptestructuur aanwezig is en bij de afleiding van de oppervlaktestructuur gedeleerd wordt.)

(37) En sal u niet vernoyen
  Des onrechts daer ghi in zijt? (REIN 1366-1367)
(38) Dat ghef den zieken (MED 126, 15)
(39) Wiltu, wi varen bider zee (ST 218)

8. Bepaal voor de volgende fragmenten welk deel/welke delen van de samengestelde werkwoorden in de C-positie staat/staan.

(40) Bernarde, stae op... Doe opstant Bernardus al stille zwigende (FREN 216)
(41) soe coften se een cleyn huesken, ende mit hulpe der werclude oprichteden se dat in der stede (FREN 198)

[pagina 121]
[p. 121]

(42) Doe hie noch ter scholen gheng wart hem van synen vrienden ene kercke verworven, daer opboerde hie van die rente, ende ghebrukede die tot sijns selves orber... (FREN 236)
(43) der gravinnen rade... screven der gravinnen over, dat... (LOEY 99)
(44) Gaet doch tot dair ende siet over wat dat is (LOEY 101)
(45) ick oversla snachts alles wat ick des daegs gedaen hebbe (LOEY 102)
(46) underlegt mi mit bluemen (LOEY 134)
(47) Hier om in den iaer ons Heren 1386 in den anderen iaer nae meister Gheerdes dode, heer Iohan Brinckerinck doe noch slicht clerck ende andere sekere vaders omghinghen die eerde ende overwanderden se, ene bequame stede om dusdanighen cloester te tymmeren suekende. Ende als se vele landes herwert ende derwert omghegaen hadden, ten lesten vonden se (...) (FREN 72)
(48) Ende als die siecte der sieken meerre wart, soe toequam hy altoes wackerlic, ende berichte ende olyede se (...) ende toeherde sine brueders dat selve te doen (FREN 136)

9. In het fragment hieronder geeft de Trojaanse prinses Pollixena (=mi) tijdens een in een lusthof gevoerd hoofs gespreken advies aan een bondgenoot van Troje, Mennoen (=Ghi).

 
(49)
 
‘Ghi bidt mi ende hebt ghebeden
 
Raet van eenre hogher sake,
 
Dies ghi mi dunct tonghemake.
 
Dats mijn raet: als ghi siet stade,
5[regelnummer]
Segt hare grote ghenade
 
Op trouwe ende op hoefscheit,
 
Soe wat u int herte leit.
 
In wane niet, si en si omvroet,
 
Of sine hebbe haren moet
10[regelnummer]
Elre ghekeert, ghi en selt van hare
 
Scheden met vele mendren vare
 
Dan ghi beghinnen selt die tale.
 
Here, dit soudic raden wale
 
Hector, minen lieven broeder,
15[regelnummer]
Stont hem soe ende warics vroeder;
 
In mochter u niet bat toe raden.
 
Ende God onne u goeder staden
 
Tontdeckene daer ghijs behoeft,
 
Ende laet u scheiden ombedroeft
20[regelnummer]
Van hare, in weet wie si si.’ (TPRI 522-541)

Beantwoord met betrekking tot dit fragment de volgende cumulatieve vragen.

 

a. Bepaal geslacht, getal en naamval van:

 

eenre hogher sake (2), mi (3), minen lieven broeder (14), hem (15), (waric)s (15), goeder staden (17), (T)ontdeckene (18).

[pagina 122]
[p. 122]

b. Geef commentaar op de naamval in int herte (r. 7)

c. Probeer, vooruitlopend op hoofdstuk 4, vast te stellen uit welke bestanddelen de volgende vormen zijn opgebouwd.

 

Dats (4), In (8), soudic (13), Stont (15), mochter (16), ghijs (18).

 

d. Wat is het verschil tussen si en si (8)?

e. In welke wijs staan de volgende werkwoordsvormen?

 

Segt (5), wane (8), hebbe (9), onne (17), si (20).

 

f. Verklaar de woordvolgorde in r. 3.

g. Welk probleem zie je met betrekking tot de syntactische positie van Soe in r. 7?

h. Hoe komt die tale (r. 12) op de plaats waar het staat?

i. Hoe vaak is in het zinsgedeelte r. 13 t/m 15 de regel Extrapositie van toepassing geweest?

 

10. Wijs in de volgende zinnen de SENs aan, indien aanwezig.

(50) Eer si onpunteliken spraken,
  si zweghen liever seven daghen (ST 330)
(51) Horen si iet van Gode bedieden, si hebben so harde verstannesse (ST 330)
(52) Omdat ic was een nuwe man
  enwistic doe wat vanghen an (ST 221)
(53) Ist dat si haer genoot verliesen,
  si ander nemmermeer en kiesen (ST 330)
(54) Doe Bassus dit vernam,
  wilde hise noch meer maken gram (ST 330)
(55) en heefstu die blader niet, so nem dat saet wel ghesoden in water (MED 128, 13-14)

11. In elk van de volgende fragmenten komt een geval van zinsvermenging voor.

(56) Ende doet begonde te dagen doe seide die nonne: ‘Och waer ic nu int cloester so soude ic prijm luden. Mer nu bin ic op een reyse die ic ducht dat mi rouwen sel want die werlt is bedriegende’ (BOU 207)
(57) Anderen gaaven voor, dat zy 't lof wilden hooren: dien men zeide dat daar, dien avondt, niet afvallen zouw; (KORI 82)
(58) Die porteren daden hem grote ere, die si wisten dat haer here die coninc ware (ST 44)
(59) Dit teekin ende dit ghemoet
Dochte Tybeert niet weesen goet (REIN 1054-1055)
(60) So dat hi ene redene voortbrochte hem III, die hem waren bi, welc hem dinct dat sterker si, so coninc, so wijn, so wijf (MNW IX, 2112)

Geef voor elk geval nauwkeurig aan welke constituenten zijn verplaatst, waar ze vandaan kwamen, naar welke positie ze verhuisden en welke verplaatsingsregel daarbij werd toegepast.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken