Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Dichtwerken (deel 1 en 2) (1949-1950)

Informatie terzijde

Titelpagina van Dichtwerken (deel 1 en 2)
Afbeelding van Dichtwerken (deel 1 en 2)Toon afbeelding van titelpagina van Dichtwerken (deel 1 en 2)

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.64 MB)

XML (2.53 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Baur



Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Dichtwerken (deel 1 en 2)

(1949-1950)–Guido Gezelle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 826]
[p. 826]

XXI
Het witmansvoetje

 
't Zat, aanzijds den vasten ijsvloer
 
van nen gladden stroom gehuisvest,
 
een oud mensch, met sneeuwwit hoofdhaar,
 
eensch en treurig; op den heerdsteen
 
lag het vier half uitgestorven,
 
en de grijzaard beefde, ofschoon hij
 
zijnen Waube-wyon om hadde,
 
en zijn schabbig wit kamuisvel;
 
want, het joelde door den bosch en
 
om de wanden van zijn wigwam,
 
en 't gesijfel van den sneeuwstorm
 
kwam deur huis en al gebezen.
 
Heel veraschend lag de heerdsteê,
 
wit en uit, om 't laatste vonksken,
 
als een jonkheid binnenstapte en
 
onvoorziens den man bet na kwam;
 
't bloed blonk tintelende in zijn aanschijn,
 
als de teedere sterren 's voorjaars
 
glom zijn ooglicht, en vol reukwied
 
zat de veêrband rond zijn slapen;
 
uit den frischen bloei zijns wezens
 
loeg een zonnelach van schoonheid,
 
en de meitak, dien hij meê had,
 
geurde deur end deur de wigwam.
 
‘Ach, mijn kind,’ zei de oudgedaagde,
 
‘'k blije mijne oogen in uw komste,
 
zet u neêr daar, op het matwerk,
 
zet u, naast den lauwen aschhoop;
 
laat ons hier, den nacht doorwakende,
 
elk malkaars gevaarten hooren;
 
zegt me in wat voor land gij reisdet,
[pagina 827]
[p. 827]
 
'k zal nadien u ook verkonden
 
wat ik deed en wat ik durfde.’
 
En de grijzaard nam nen rookhoorn
 
uit zijn tasche, een vreemdgedaantig,
 
rood stuk werks, van steen en pijpriet,
 
fijn gepint en mooi gevederd;
 
hij stak wilgenbast den hoorne in,
 
lei een vonksken viers erboven,
 
gaf dan 't calumet den vreemdling
 
en begon, terwijl hij rookte:
 
‘Van zoo haast als ik den windtocht
 
uit mijn longeren voorwaardsbriesche
 
staat de beke stille, steenvast
 
wordt het stram geweld des waters!’
 
Met nen lach hernam de jonkheid:
 
‘Van zoo haast ik, om-ent-om mij,
 
zoetjes asem halend zuchte,
 
berst het overal en bloeit het,
 
en de blijde beken bikkelen!’
 
‘Zoo 'k mijn streuvelig haar ontvetere,’
 
zei de grauwbaard, duisteroogig,
 
‘wordt heel 't land in sneeuw gepelderd,
 
wordt, dwers door de valuwe boschen,
 
verruwloos het blad gewindzweept,
 
't kost zijn leven dat ik aseme.
 
Uit de wateren, uit de meerschen,
 
vlucht de vriesgans, vlucht de reiger,
 
verre weg naar vreemde landen,
 
't kost hun leven dat ik aseme.
 
't Zij alwaar ik reize of heenga,
 
't wilde, ontembare boschgedierte
 
vlucht, vol vreeze, in krocht en kruiphol,
 
en de murwste grond wordt wetsteen.’
 
‘Zoo 'k mijn kroezele kruine omwentele,’
 
zei vriendaardig weêr de jonkheid,
[pagina 828]
[p. 828]
 
‘warme en welkom valt de regen,
 
't kruid kijkt op en 't wied verblijdt hem;
 
wederom, naar wee en wouweren,
 
keert de reiger, keert de vriesgans;
 
wederom pijlt snel de zwaluwe,
 
klinkt de vinke en zingt de roobaard;
 
't zij alwaar ik wende of wandele
 
komt de lucht vol glans en wierook,
 
zingt en klinkt het in de boschen,
 
wordt het hout weêr dichte en donker.’
 
Morgen wierd het, wijl zij spraken;
 
uit de windgewesten Wabuns,
 
uit zijn prachtige zilverwigwam,
 
bont gepint en sterk gewapend,
 
sprang de zonne en zei, ‘Aanschouwt mij,
 
'k ben de groote zonne Ghiezis!’
 
En de grijzaard zweeg, zoo aanstonds,
 
want de locht wierd warme en wonnig,
 
en de blauwvinke, en de roobaard
 
kwamen rond zijn woonsteê schuifelen;
 
en de stroom liep, losgelaten,
 
en een geur van gers, dat groeide,
 
klom dwers deur en in zijn wigwam.
 
Dan, Segwum, de jonge vreemdeling,
 
zag eerst duidelijk, in den dagraat,
 
't aangezicht des ouden grijzaards,
 
en, 't was Peboan, de Winter!
 
Uit zijn oogen zoop het water,
 
als uit twee ontsmoltene vijveren;
 
en zijn lijf, het kromp zoodanig
 
dat het heel en al te niet ging,
 
in den grond of in den luchtstroom.
 
En de jonkheid zag voor hem daar,
 
binst der wigwam, naast den heerdsteen,
 
waar het vier in de aschen dood lag,
[pagina 829]
[p. 829]
 
't eerste blomgewas ontluiken,
 
't schoonste schoon des jongen jaartijds,
 
't Miskodied, den Vroegjaarssleuter,
 
't versch gebloeide Voorjaarsblommeken.
 
En zoo kwam in 't Noordsche vriesland,
 
na dien nooit gewetenen winter,
 
na die alderfelste koude,
 
weêr de pracht terug des voorjaars,
 
met de blommen, met de vogelen,
 
met het loof des frischen bloeimaands.
 
Noordwaards op, bij heele benden,
 
vloog de zwane, Mahnahbiezie,
 
die schier spreekt als of ze mensch ware,
 
ei, lijk groote, langgevlerkte
 
reuzenschichten, door den hemel;
 
dan, in lange en slappe linten,
 
lijk een boogsnare, als ze in tween springt,
 
vloog de witgans, Waw-be-wawa;
 
dan, de loen, getween of enkel,
 
met zijn luid geklets; dan volgde
 
't blauw gevaarte des Sjoe-sjoe-gahs,
 
dan, de woerhaan, Mushkodasa.
 
In de boschen, langs de weiden,
 
riep de blauwe vinke Oweissa;
 
op de toppen van de wigwams
 
zang den Opetsjie, de roobaard;
 
diepe, in 't duistere van den pijnboom,
 
ronkte de Omeme, de dortel;
 
ont, in al zijn diepe droefheid,
 
eindlijk Hiawadha, spraakloos,
 
hoorende al die blijde talen
 
troostvol t' zijnder wigwam komen,
 
uit stapte, in den dag, en schouwde
 
naar de zee, naar 't land, naar 't luchtruim.
 
Van zijn reistocht, verre in 't Oosten,
[pagina 830]
[p. 830]
 
verre in 't land waar 't dagelijks morgent,
 
't land des dageraatschen Wabuns,
 
kwam Iagoe weêr te huiswaard;
 
met zijn hoofd vol versche maren
 
van zijn wondere reizen kwam hij,
 
de ongeloofbare leugendichter.
 
Al het dorpvolk horkte hankerend
 
naar zijn wondere tegenkomsten,
 
als hij viel aan 't leugenmarten,
 
maar men loeg te mets en zeide,
 
‘Ngh! 't Is altijd voort Iagoe,
 
dat en ziet geen mensch ter wereld!’
 
‘'k Zag,’ zei hij, ‘een eendlijk water,
 
breeder als ons Grootzeewater,
 
wijder als ons Gitchi Goemie,
 
maar heel brak was 't, en niet drinkelijk!’ -
 
Elke man bezag zijn buurman,
 
elke vrouwe elk andere vrouwe, en
 
elk zei, lachend: ‘Zou dat waar zijn?
 
Kaw, 't en zal, 't en kan geen waar zijn!’
 
‘Luistert,’ zei hij, ‘in dat water
 
voer een groot tsjiemaan, met vlerken,
 
kwam een vliegend schip gevaren,
 
nog zoo breed als heel den pijnbosch,
 
hooger, vele, als 't hoogste sperhout!’
 
Al te samen, oude en jonge,
 
zagen gilgerend naar malkanderen,
 
‘Kaw,’ zei elk, ‘ik zou 't gelooven!’
 
‘Uit dat schip, mij groetend,’ zei hij,
 
‘riep Waiwassimo, de weêrlicht;
 
sprong de donder, Annemiekie!’ -
 
Al de kempen, al het vrouwvolk,
 
loegen luidskeels op dit zeggen,
 
‘Kaw!’ zei elk, ‘het is gelogen!’
 
‘Horkt, dat schip,’ zei hij, ‘'t zat volk in,
[pagina 831]
[p. 831]
 
in dat groot, gevlerkt tsjiemaan, daar
 
zaten kempen, meer als honderd;
 
blank zoo was de verwe huns aanschijns,
 
maar hun tanden, daar stond haar op!’ -
 
Al de kempen, al het vrouwvolk,
 
loegen, loegen dat ze kraaiden,
 
rechts gelijk een ravenbende,
 
die in 't pijploof zit, of'et sperhout.
 
‘Kaw,’ zei elk, ‘wie zou 't gelooven?
 
't Zijn, van ends ont ends, al leugens!’
 
Hiawadha alleene en loeg niet,
 
maar hij sprak volernstig weder,
 
spijt 't geweld des schaterlachens:
 
‘'t Geen Iagoe zegt, 't is waarheid;
 
'k heb 't gezien, voor mijn gedachten,
 
't schip met vlerken; heel de manschap
 
zag ik, hun gebleekte wezens,
 
die met haar begroeid staan; 't vaartuig
 
zag ik, komende afgevaren
 
uit den Oosten, waar het dagstriemt,
 
uit het land des rooden morgens.
 
Gitchie Manito, de Almachtige
 
Groote Geest, des Werelds Maker,
 
biedt ons, door deze afgezondenen,
 
zijnen lang gewenschten vrede;
 
't zij waarheen zij gaan, een voorbo,
 
vaart met hen, het honingbietje,
 
Ahmo, 't zeembereidend vliegsken;
 
ja, de prenten van hun voetspeur
 
siert het eertijds onbekende
 
Witmansvoetje, 't Voorjaarsblomken.
 
Laat dat volk ons welkom wezen,
 
het zijn broederen, het zijn vrienden:
 
van ons diet, 't zijn beste vrienden,
 
laat ze ons best gekomen heeten!
[pagina 832]
[p. 832]
 
Gitchi Manito Almachtig
 
gaf mij dit bevel, aanveerdt het!
 
Want ik zag, voor mijn gedachten,
 
al 't gedokene, en al de toekomst
 
van den tijd, die nog moet worden;
 
westwaards zag ik duizend volkeren,
 
onbekend, naar hierwaards stroomen;
 
heel 't geweste, 't kwam vol menschen,
 
wakker, werkzaam, zwervend, woelziek,
 
alderlei getaald, maar een en
 
't zelfste hert doorbeefde ze allen;
 
voor hun voeten viel de vuurboom,
 
't rookte een stad uit iederen pijnbosch,
 
en gesnoeid deur al de wateren
 
ging hun donderdragend vaartuig.
 
Dan verscheen mij, dieper, duisterer,
 
meer omwolkt, een ergere toekomst;
 
hei, ons diet zag ik, verzaaid en
 
mijn vermaan geheel vergeten
 
strijdende op malkaar en bloedende,
 
lijk nen los gestormden wolklap,
 
lijk het valuw loof des najaars,
 
uit malkaar en weggedonderd,
 
vol ellende - 't Westen zoeken.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken