Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Vlaamsche volksvertelsels (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Vlaamsche volksvertelsels
Afbeelding van Vlaamsche volksvertelselsToon afbeelding van titelpagina van Vlaamsche volksvertelsels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

Scans (27.76 MB)

ebook (3.62 MB)

XML (0.03 MB)

tekstbestand






Illustrator

Martha Van Coppenolle



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Vlaamsche volksvertelsels

(1930)–Guido Gezelle–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 8]
[p. 8]

Mette-Moeie

Laat me nu dat vertelselke vertellen van Mette-Moeie.

Daar was ne keer een katte en ze hadde kennisse met eene muize, en ze hadde mij toch die muize zoo wel weten te flikflooien en te paluffen dat ze heur liet gezeggen om te gâre te weunen en menage te houden.

Peist e keer!



illustratie

‘Wij gaan moeten zorgen’ zei de katte, ‘trouwens de winter staat voor de deure en 't ware hard moeten honger lijen, doet 't niet, moêrke Muisens? Gij, van als ge gij uwe neuze buiten steekt, ge zit in de valle, 'k zal ik naar de stad gaan en een potteke smout koopen.’

Dat dacht het muizeken goê raad, en de katte deed 't alzoo.

Ja maar, zij en wisten het potje

[pagina 9]
[p. 9]

niet waar gezet of geborgen, en, als ze nu lange in den peishoek gekeken hadde, zoo de katten doen als ze verlegen zijn, zegt ze alzoo: ‘wij zouden 't moeten in de kerke zetten: daar en durft er toch niemand gaan om te stelen, onder den hoogen autaar, en wij 'n komen er niet aan vooraleer het winter is en dat wij het noodig hebben; doet 't niet, moêrke Muisens?’

‘Ja wel’ knikte 't muizeken en 't at en 't knibbelde voort.



illustratie

Zoo de vetpot kwam onder den hoogen autaar gesteld te worden, en 't muizeke peisde: nu kan ik den winter zien komen, peisde 't!

't En duurde algelijk maar nen dag en een schof, eer de katte jeukte aan heur tanden kreeg en tot het muizeken sprak in dezer voegen:

[pagina 10]
[p. 10]

‘Wat zou 'k zeggen de',’ zei ze, moederke Muisens, 'k heb daar een nichte die een kind gekocht heeft, en ze zou malgré bongré geern hebben dat ik ter kinderfooie ga om mette te zijn, ge zult gij wel een beetje naar 't huis kijken, doe-je niet?’

‘Ja toch,’ zei 't muizeke, ‘gaat, in Godsnamen, en mag er wat af dat goed is, peist op mij: 'k drinke ik ook geern een glazeke kerstenwijn.’

't En was al geen waar: de katte en ha' geen nichte, en ze'n moeste geen meter zijn, maar ze ging algelijk naar de kerke, die slimme, kroop tot bij dat vettepotteken en viel daarna aan 't lekken aan 't lekken, dat ze 't geheel en gansch het vel af lekte.



illustratie

‘En wat heeft ons Heere verleend?’ vroeg moêrke Muisens als ze 't huiskwam.

‘Och! zoo een schoon

[pagina 11]
[p. 11]

hemeldieveke van een kattejonksken,’ zei ze, ‘wit met bruine plekken, moederken.’

‘En hoe he' je 't geheeten?’

‘'t Heet Velaf,’ zei Mette-moeie.

‘Velaf! Hoor! dat is nu een keer een aardige name!’

‘Alle namen zijn God bekwame!’ zei de katte, ‘is dat nu een leelijker name als Wantje Paktekrume en Mietje Kruipmaaruit, zoo uwe twee gezusters heeten?’

't Duurde nog een tijdeken, en de katte kwam weêr in heuren aardigen draai, en ze was lijk betinteld en van al de bliksems getiketakt, om op de kerke te peizen en op den hoogen autaar, en al.

‘'t Spijt mij dat ik u lastig valle’ zei ze eindelijk tot het muizeken, ‘maar als zulk dingen komt men kan niet zeggen: gaat voort. Poure Langesteert, mijn nichte, is nog een keer verrijkt, en 't heeft ne witten ring aan zijnen hals, zoo, eh ja, 'k en kan 't lijk niet wel ontzeggen, en dat gij wilde't 't huis wachten, 't en zal niet meer gebeuren, als 't is dat het niet meer vooren en valt.’

Ja wel, 't ging, al pronkte 't wat, en als de katte weg was, liep ze achter

[pagina 12]
[p. 12]

den stadsmuur, tot in de kerke onder den hoogen autaar, en daar lekte ze 't potteken halfuit, en ze ging toen wat liggen bakeren en zonneborsten en lekken aan heuren baard, en peizen hoe smakelijk dat toch een potje vet is, bezonderlijk als me 't zelve mag eten. Als ze thuis kwam vroeg de muis weêrom hoe dat het ging en hoe dat ze 't kerstenkind geheeten hadden.



illustratie

‘Halfuit!’ zei de katte.

‘Halfuit!’ wat datje zegt! die name en staat van geheel mijn leven in den Almanak niet; dat en hebbe ik nog nooit gehoord.’

De katte kreeg wederom weekheid in de mage; en bezwijmdheden in 't

[pagina 13]
[p. 13]

hoofd en andere diergelijke krankheden, kortaf gezeid: 't smout lag heur opperst, en: ‘derde keer goê keer,’ peisde ze ‘eene kermesse is eene geeselinge weerd, en Moêrke Muisens en zal toch niet kwalijk nemen.’

‘Wat zeg-de?’ zei 't muizeken.

‘Al waar dat men gaat, dat ze zeggen dat gif zoo fraai zijt’ antwoordde Mette-moeie, ge zult wel willen een beetje 't huiswachten, eh? 'k moet ik nog al ne keer uitgaan om meter te zijn van mijn nichtens derde kind: 't heeft pekzwart hair, met witte pootjes, dat maar eens en gebeurt op een geheel jaar.’



illustratie

Zoo 't muizeke weerom toegestemd, al pruttelen.

‘Velaf, Halfuit, dat zijn toch al wonderlijke namen’ zei 't altijd in zijn eigen, terwijl 't den vloer vaagde en alles in order bracht, tegen dat mettemoeie 't huis kwam.

‘Hewel, hoe heet de ville?’

‘'t En zal u zeker wederom niet

[pagina 14]
[p. 14]

aanstaan,’ zei de katte, 't is Aluit.

‘Aluit! Aluit! riep de muis, dat is nog de wonderlijkste name van al, en dat en heb ik nog nooit nievers gedrukt gezien: Aluit! wat mag dat bedieden?’ Zij schudde met heuren kop, rolde ineen en ging slapen.

Van dezen dag aan en vroeg er niemand meer de katte om meter te zijn, en, als 't winter en koud wierd, begon de muis te peinzen dat zij nog dien vetpot staan hadden, huns getweên te gader, onder den hoogen autaar, in de kerke.

‘Laat ons om ons smoutpotje gaan, katje, sprak de muize op een zekeren nuchtend, dat zal nu goed smaken.’

‘Ja wel,’ zei de katte, ‘Smaken, peisde zij, zal 't u zoo goed als of ge uw tonge in gods kwaâ weêre staakt, buiten de venster.’

Ze gingen, en als ze daar kwamen, eilaas! het potje stond er, maar 't was uit!

‘Ah! Ah! nu versta ik den zin, en de bediedenisse, zei de muize, men is maar geleerd als men van de schole komt: ge hebt het gij al uitgeeten, katte, iederen keer dat gij mette geweest zijt: eerst het vel af, dan half uit, dan...’

En ‘ge moet bovendien nog zwijgen toe’ zei de katte ‘of ik eet u ook op.’

[pagina 15]
[p. 15]

‘Aluit’ lag de arme muize op heur tonge, als de katte alzoo in hare redens viel, en 't woord en was nog niet half gesproken, of: kap! zei de katte, ze sloeg er naar met heuren poot, en in een twee drie was 't muizeken binnen.

Zoo gaat het in de wereld!



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken