Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen (1686)

Informatie terzijde

Titelpagina van Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen
Afbeelding van Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangenToon afbeelding van titelpagina van Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (50.31 MB)

ebook (59.64 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Den hoonig-raat der psalm-dichten ofte Davids psalmen met d'andere lof-sangen

(1686)–Hendrik Ghijsen–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Den xxij. Psalm.



illustratie

 
Mijn God, mijn God, waarom verlaat gy my?
 
Hoe verr van mijn verlossinge zijt gy?
 
Ik brul van angst, gy schikt u aan een zy,
 
Verr van mijn klagten
 
Mijn God ik roep des daags, gy laat my wachten,
 
Gy antwoord niet; mijn rusteloose nachten
 
En konnen niet de swaarigheid versachten
 
Van mijn gequel.
 
 
 
2 Doch gy zijt goed, en heilig eevenwel:
 
Gy woont in 't huis gemaakt na uw bevel,
 
Daar werd u naam geroemt van Israël,
 
Met
[Folio D1v]
[fol. D1v]


illustratie

 
lof-gesangen.
 
De vaaders bouwden op uw hulp hun gangen,
 
Sy hebben u vetrouwt in al hun prangen,
 
En, Heer, gy holpt hen uit, op hun verlangen,
 
Tot hun ontset.
 
 
 
3 Sy riepen dan tot u in hun gebed,
 
En sy, verhoort, zijn t'elkens uitgered:
 
Hun hoop op u gebouwt, na uwe wet,
 
Geen schaamt' hen baarde.
 
Maar wat ben ik? eilaas! een worm der aarde,
 
En niet een man van mannelijke waarde;
 
Der menschen smaad, van jongen, en bejaarde
 
Werd ik veracht.

j. Pause.

 
4 Als wie my siet bespot my bits, en lacht,
 
Elk trekt de lip, en schimpt met alle magt,
 
Men schud het hoofd als mijner werd gedacht;
 
Men werpt my teegen
 
Hy heeft op God gewentelt sijne weegen,
 
Dat hy hem help, en redde door sijn seegen,
 
Dewijl hy is met lust tot hem geneegen,
 
Sijn gunst-genoot.
 
 
 
5 Gy zijt het immers die uit moeders schoot
 
My uit-getoogen hebt, uit alle nood;
 
Die my aan moeders borst behoud'nis bood,
 
Na uw behaagen.
 
Ik ben op u geworpen in de daagen
 
Van mijn geboort', en gy hebt sorg gedraagen;
 
Van moeders buik op my
[Folio D2r]
[fol. D2r]


illustratie

 
uw oogen saagen;
 
Mijn God zijt gy.
 
 
 
6 Zo wees dan met uw hulp niet verr van my,
 
Want angst benauwt mijn ziele van na-by,
 
En niemand helpt om my te maaken vry
 
Van sukkelingen.
 
Want veele varren my nu dicht om-ringen,
 
Ia Basans sterke stieren my bespringen,
 
Die my seer hard van alle kanten dringen,
 
Tot mijn verdriet.
 
 
 
7 Sy sparren op den mond, dat ik verschiet,
 
Gelijk een leeuw, die brult, en grimmig siet,
 
En die het vee verscheurt, dat niet ontvlied
 
Sijn sterke pooten.
 
Mijn krachten zijn als waater uitgegooten:
 
Al mijn gebeent' is uit het lid geschooten:
 
Mijn hert is in mijn lijf, als was, vervlooten,
 
't Smolt sonder magt.

ij. Pause.

 
8 Verdroogt is, als een potscherf, al mijn kracht;
 
Aan mijn geheemelt' kleeft mijn tong versmacht:
 
Gy hebt my in het stof des doods gebragt,
 
In helsche gronden.
 
Ik ben omringt van veel verwoedde honden,
 
Der boosen schaar werd rondom my gevonden;
 
Mijn handen, en mijn voeten sy doorwonden,
 
Ia all mijn le'en.
 
 
 
9 Mijn beend'ren kan ik tellen, een voor een;
 
Sy schouwen 't aan, en zijn seer wel
[Folio D2v]
[fol. D2v]


illustratie

 
te vre'en:
 
Sy sien op my, als die in mijn geween
 
Hen selven streelen.
 
Sy vangen aan mijn kleederen te deelen:
 
Op dat men maak een scheiding onder veelen,
 
Om mijn gewaad by lootinge sy speelen;
 
Dies ben ik naakt.
 
 
 
10 Maar gy, o Heer, u doch niet verre maakt,
 
Haast u mijn sterkt', die nooit my hebt versaakt;
 
Och! dat mijn hulp niet langer wierd gestaakt,
 
Maar tot my na'erde.
 
Wel reddet dan mijn ziele van den swaarde,
 
Och! dat gy voor des honds geweld my spaarde,
 
Die t'elkens my, die eensaam ben, vervaarde
 
Met sijn gehuil.
 
 
 
11 Verlos my uit der wreeden leeuwen-muil;
 
Zijt teegen der eenhoornen-hoorn mijn schuil,
 
Op dat sy my niet stooten in de kuil,
 
Noch meer zo quellen.
 
Ik zal uw naam mijn broeders dan vertellen,
 
En my in 't midden der gemeinte stellen,
 
Dat ik u prijs by mijne metgesellen,
 
Hoe langs hoe meer.

iij. Pause.

 
12 Gy die den Heere vreest ei prijst den Heer,
 
En al gy Iacobs saad, doet hem doch eer,
 
Al 't saad van Israël, ontsiet hem seer,
 
Al gy geslachten.
 
Want hy zal nooit des armen druk verachten,
 
Noch 't aangesigt verbergen voor sijn klagten,
 
Maar
[Folio D3r]
[fol. D3r]


illustratie

 
hooren sijn geroep, en 't kruis versachten,
 
Die tot hem schreit.
 
 
 
13 De lof uws naams door my zal zijn verbreid,
 
In uw gemeent', en dat ik heb geseit
 
Betaal ik God, in tegenwoordigheid
 
Van die hem vreesen.
 
't Sachtmoedig volk zal wel versaadigt weesen,
 
God zal, van die hem soeken, zijn gepreesen;
 
Des leevens vreugd zal, in uw hert gereesen,
 
Nooit zijn geweert.
 
 
 
14 't Welk ieder eind der aard' zal zijn geleert,
 
Waar op het volk sich tot den Heer bekeert:
 
Hy zal al-om van Heidens zijn ge-eert,
 
En aangebeeden.
 
Want Goodes is het rijk in allen steeden:
 
Hy selve heerscht by die zijn onbesneeden;
 
Sijn hoogheid werd van Heidenen beleeden,
 
Na sijne leer
 
 
 
15 Die vet is eet, aanbiddende den Heer;
 
Die daalt in 't stof, bukt voor sijn aanschijn neer,
 
En in wiens ziel is geen vermoogen meer,
 
Om voorts te leeven.
 
Het saad zal sich in dienst van hem begeeven,
 
Het zal den Heer ook werden aangeschreeven:
 
De naam sijns volks, van stam tot stam gebleeven,
 
Zal zijn verbreid.
 
 
 
16 Sy koomen aan, en sijn gerechtigheid,
 
Van volk tot volk, zal werden uitgeleid,
 
Die om het heil, dat hy heeft toebereid,
 
Werd hoog verheeven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken