Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes
Afbeelding van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjesToon afbeelding van titelpagina van De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.81 MB)

Scans (10.45 MB)

ebook (3.77 MB)

XML (0.47 MB)

tekstbestand






Illustrator

G.J. Bos



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De dochter van den kozak. Een historisch verhaal voor meisjes

(1878)–Reinoudina de Goeje–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Milna's terugreis naar Malekoffska.

Het paard, dat door den ouden monnik bij den toom werd geleid, liep stapvoets en zoo langzaam voor Milna's ongeduld, dat zij zich verbeeldde veel gauwer te kunnen wandelen; maar zij durfde het niet te zeggen, omdat de prior, uit zorg voor haar, het dier, waarop hijzelf dagelijks reed, beschikbaar had gesteld. Zij trachtte een praatje met den monnik te maken en vroeg hem of hij haar vader dikwijls gesproken had; maar de man, die haar blijkbaar niet verstond, antwoordde lachend iets met een zoo vreemden tongval, dat het meisje hem op hare beurt niet begreep en dus het gesprek maar moest staken. De weg viel haar zeer lang en gedurig verwonderde zij er zich over, dat zij zoo kort geleden die geheele reis te voet had gemaakt, want het scheen haar nu toe dat zij nooit het einde van den tocht zou bereiken; maar eindelijk zag zij tot hare blijdschap eerst de onderaardsche hutten en daarna de meer bewoonbare huisjes van de stad, en daaronder ook het houten gebouw, waar zij de prinses en de oude vrouw had gelaten.

Vlug sprong zij uit den zadel, liep door de half openstaande deur naar binnen en had reeds een groet op de lippen, toen zij tot haren schrik bespeurde, dat niet alleen Romanowna en Ottekesa daar niet waren, maar dat er zelfs niets was wat aan haar toebehoorde, zoodat zij blijkbaar vertrokken moesten zijn. Maar waarheen?

De oude monnik zag door de deur half wezenloos naar Milna, wier onrust hij niet scheen te kunnen begrijpen.

Milna wees hem, dat zij voor wie de medegebrachte spijzen bestemd waren hier niet was; maar deze zwarigheid vond de oude zoo gering, dat hij, ook door gebaren, het meisje voorstelde ze dan maar met hem op te eten. Ondanks zichzelve moest Milna lachen over de koelbloedigheid van haren geleider, die zoo'n scherpe tegenstelling vormde met haar eigen onrust. Langen tijd zocht zij, zonder een spoor van de vluchtelingen te vinden, maar eindelijk vernam zij dat de prinses en de oude vrouw den vorigen namiddag den tegenovergestelden weg waren ingeslagen van dien, welke naar het klooster voerde. Zonder zich den tijd te gunnen iets te gebruiken, vroeg ze den monnik in het kleine huisje op haar te wachten, en steeg spoedig weder te paard. Door schoppen, schreeuwen en bij den teugel te trekken kreeg zij het paard, nadat zij het stadje achter den rug had, in een soort van galop en ging zoo vrij spoe-

[pagina 69]
[p. 69]

dig voort. Van tijd tot tijd hield zij even stil, om aan de weinige voetgangers, die zij ontmoette, te vragen of zij ook eene oude vrouw met een jong meisje hadden gezien; maar de antwoorden werden in de platte volkstaal gegeven, die Milna niet verstond, en dus moest zij maar op goed geluk verder gaan. Gelukkig hield zij toevallig het rechte pad en zoo zag zij, veel spoediger dan zij had kunnen verwachten, de oude Ottekesa met de prinses, beide even vermoeid, aan den weg zitten. Romanowna snikte het uit van blijdschap zoodra zij Milna zag; zij had zich zoo ongelukkig gevoeld, toen zij ontwakende van de oude vrouw had vernomen, dat Milna weg was. Had Ottekesa aan de prinses gezegd, waarom Milna heengegaan was, dan zou Romanowna stellig minder ongerust zijn geweest; maar de oude wilde niets anders zeggen, dan dat Milna misschien wel weer terug zou komen, als haar ten minste geen ongeluk had getroffen, en meer dergelijke gezegden, waardoor het arme meisje zoo angstig werd, dat zij dadelijk heen wilde gaan om Milna te zoeken. Hiertegen verzette zich Ottekesa met geweld, omdat zij Milna beloofd had te zullen zorgen dat Romanowna daar zou blijven.

‘Maar gij zijt toch heengegaan,’ merkte Milna aan.

Romanowna wilde er in het eerst niet voor uitkomen waarom zij was uitgegaan, maar vertelde later met een lichten blos, dat zij zich door Ottekesa had laten bepraten, een sterrenkijker te gaan raadplegen over Milna en haar vader. ‘Moeder Ottekesa vertelde mij zoovele wonderen van den beroemden Wisby,’ zeide Romanowna, ‘dat ik waarlijk eenig vertrouwen kreeg in den toovenaar. Maar ik schaamde mij een beetje over de onderneming toen ik op weg was, en ben blijde dat gij ons hebt ingehaald voordat wij hem gevonden hebben.’

Blijkbaar was de oude Ottekesa er niet verheugd om, want zij trok een zeer teleurgesteld gezicht, en zeide in het geheel niets.

Milna wilde Romanowna overhalen op het paard te gaan zitten, toen zij een weinig bedaard was, maar deze zeide, den arm van hare vriendin nemende: ‘Neen, neen, ik wil in dit vreemde land niet weder van u scheiden, en ik ben nu ook veel te nieuwsgierig om te weten waar gij al den tijd zijt geweest dat ik u miste.’

‘Gij hebt toch mijne boodschap gekregen?’ vroeg Milna, ‘en de vruchten en het brood, dat de prior u zond?’

‘Er is geene boodschap tot mij gekomen,’ zeide Romanowna.

‘De prinses heeft zich met sakkarie moeten voeden,’ zeide Otte-

[pagina 70]
[p. 70]

kesa verontwaardigd; ‘maar als gij geen van beiden te paard wilt rijden, mag ik dan...?’

De meisjes konden niet nalaten over dit verzoek te glimlachen, maar stonden het gaarne toe en waren de oude vrouw behulpzaam in liet opstijgen, dat lang niet zonder moeite gebeurde. Eindelijk gelukte het Ottekesa toch om van den boomstam, waarop zij was gaan staan, in den zadel te komen; maar toen kwam het ergste eigenlijk nog aan, want de oude vrouw, die zeker in haar leven nooit te paard had gezeten, vond het zitje lang zoo gemakkelijk niet, als zij het zich had voorgesteld, en wilde er gaarne dadelijk weder af. Het paard scheen haar evenwel eens te willen plagen, ten minste het ging op een klein drafje voort, en de van angst zweetende vrouw bewaarde zich slechts voor vallen, door zich met handen en voeten aan buik, kop en manen vast te houden. Hoeveel medelijden Romanowna en Milna ook met Ottekesa hadden, konden zij toch niet nalaten hartelijk te lachen over de kluchtige vertooning die deze amazone maakte; maar de oude vrouw besloot haar geheele leven nooit weder een paard te bestijgen.

Romanowna vergat hare vermoeidheid geheel, toen zij, arm in arm met Milna terugwandelende, naar het verhaal van hare vriendin luisterde en van haar zoovele gunstige berichten ontving. Milna had juist den invloedrijken priester gevonden van wien zij zich zooveel had voorgesteld, en deze had beloofd zich moeite te geven voor de bevrijding van den edelen gevangene, en de beide meisjes een veilig verblijf aangeboden. Voorloopig waren dus alle redelijke wenschen vervuld. Milna was blijde dat Romanowna zoo vol moed was; zij deed haar best om het meisje in die opgeruimde stemming te houden, en deelde haar dus ook niet mede, dat pater Alexius eenigen twijfel voedde of Pugatscheff de czaar wel was.

‘Hoe heerlijk werd uwe liefde voor mij beloond! Hadt gij uw kruisje niet voor mij willen verkoopen, dan zoudt gij waarschijnlijk uw vader niet hebben teruggevonden. Maar welk eene bittere teleurstelling, dat ge hem zoo dadelijk weder moest verliezen.’

‘Ik ben recht dankbaar, dat ik mijn vader nog eens heb mogen zien en had gaarne gewild, dat God hem nog eenige levensjaren had geschonken, maar ik kan toch met een weemoedig genoegen aan hem denken, en voel het gemis natuurlijk lang zooveel niet als gij zoudt doen.’

‘Hè,’ zeide Romanowna, verbleekende bij dat verschrikkelijke

[pagina 71]
[p. 71]

denkbeeld, ‘ik geloof niet dat ik dat zou kunnen overleven; want deze dagen van scheiding zijn al zoo vreeselijk. Zeg, Milna, is pater Alexius nu al naar Casan?’

‘Ik meen begrepen te hebben dat hij eerst na de begrafenis op reis wilde gaan,’ antwoordde Milna.

‘Wanneer zal die plaats hebben?’ vroeg de prinses.

‘Als wij teruggekeerd zullen zijn,’ zeide Milna.

‘Dan zullen wij van avond nog naar het klooster gaan,’ sprak Romanowna; maar toen zij een poosje stil had gezeten in het kleine huisje, was zij zoo vermoeid, dat zij noch te voet, noch te paard verder kon komen. De monnik, die haar slapende gewacht had, werd nu belast naar het klooster terug te keeren en te zeggen, dat de meisjes den volgenden dag zouden komen.

Den volgenden dag had de begrafenis van den ouden Wolodna plaats. De kist, die alle dagen door den prior met wijwater besproeid was, werd in het midden der kapel geplaatst, waarbij pater Alexius de gewone gebeden van de Kerk en zegenwenschen uitsprak. Vervolgens droegen acht monniken de kist met het zwarte lijkkleed bedekt grafwaarts. Daarop volgde de prior met de afbeelding van den heiligen Nicolaas, en op hem Milna en Romanowna, die evenals al de monniken, welke twee aan twee volgden, brandende waskaarsen in de handen hadden. Bij het graf werd het lijkkleed weder weggenomen, opdat ieder den doode nog eens zou kunnen zien. Milna beschouwde lang en opmerkzaam dat kalme en bleeke gelaat, waarop nog een dankbare glimlach duidelijk te zien was, en de tranen stroomden rijkelijk uit hare oogen, minder omdat zij zoo bedroefd was over den dood van den ouden man, dan wel omdat zij aan hare moeder dacht, en het haar te binnen kwam voor hoeveel lijden die lieve, zachtaardige vrouw bewaard zou zijn geweest, als zij niet van haren echtgenoot door den oorlog was gescheiden geworden. In deze gepeinzen verdiept, bleef zij onbeweeglijk bij de kist staan, totdat de prior haar zacht bij den arm nam en haar blik naar boven richtte, tegelijk een wenk aan de monniken gevende om voort te maken. Onder het aanheflen van een zacht klaaggezang werd nu de kist toegemaakt, in het graf nedergelaten en met aarde bedekt. De prior besproeide ook het graf met het gewijde water en begaf zich daarop met de meisjes weder naar het klooster.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken