Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De gevonden ezel.

In een dorpje aan den rand van het Reuzengebergte woonde eene oude vrouw, die twee door en door brave kinderen had. Hans en Marie, zoo heetten de kinderen, waren in dienst bij een boer, die in dezelfde plaats woonde. Zij hadden hunne moeder hartelijk lief en verzorgden en bezochten die, zoo goed zij konden en zoo vaak hun maar wat vrije tijd overbleef. Toen zij al een aardig sommetje bespaard hadden, kwamen zij tot het besluit, om het kleine huisje van de moeder te vergrooten en op te knappen en, als 't kon, ook een stukje land en eene koe voor hare huishouding aan te schaffen. De koe zou het allereerste wezen. Tegen dat het in 't naaste stadje jaarmarkt zou zijn, gingen zij dus op weg, om daar naar een koetje om te zien. Onderweg kwamen zij een boschje voorbij. Daar zij al een goed eind geloopen hadden en de zon heette brandde, gingen zij achter een struik zitten, en maakten allerlei mooie plannen.

[pagina 84]
[p. 84]

‘Kijk, zus, hier heb ik zestig blanke guldens,’ zei Hans, die zijn geldbuidel uit den zak had gehaald en de blanke zilverstukken nog eens overtelde; ‘daarvoor kunnen wij toch licht wel eene heel mooie koe krijgen.’ - ‘Zeker, Hans, en dan kan onze moeke iederen dag voor 'k weet niet hoeveel geld melk verkoopen.’ - ‘Dan zullen we ons al in 't naaste jaar een tweede koetje kunnen aanschaffen; dan hebben wij dubbele winst, en over twee jaar koopen wij land, om koren te verbouwen; over drie of vier jaar worden paarden noodig en zijn wij er heelemaal boven op. Hei, Marie, dan wil ik naar de stad rijden, en de menschen zullen mij nakijken en niet weten, of 't Hans is, die daar zoo hoog te paard zit, of een rijke boer hier ergens uit de buurt.’ - ‘Ei, Hans, word maar niet trotsch,’ riep Marie; ‘want hoogmoed komt voor den val. We willen tevreden zijn, als we maar eerst een koetje hebben. Maar nu kom en laat ons weer opstappen.’

Beiden stonden op, om hun weg voort te zetten. Op eens kwam daar uit de dichte struiken een kloeke ezel voor den dag springen en op Hans toe, net of deze zijn meester was en hem opvangen moest. Hans greep dadelijk toe, pakte den strik, die het beest om den hals was geslagen, en hield het daaraan vast. ‘Kijk, zus,’ riep hij; ‘dat begin is al goed genoeg.’ - ‘Maar hoe kom je er bij, Hans?’ antwoordde Marie; ‘die ezel is ons eigendom niet; je zult hem toch niet naar de markt willen drijven en daar verkoopen?’ - ‘Neen, neen, zus, dat niet, zoo is 't niet gemeend. Al had ik ook graag zoo'n ezeltje, 'k wil daarom toch geen schelm en gauwdief worden. Loop jij van dezen kant het boschje in, ik wil ginder gaan, en zoo willen wij zoeken, of wij den heer van den ezel ook vinden.’

Zoo doorzochten zij het boschje naar alle richtingen, maar vonden niemand. Toen wachtten zij nog een poosje op den weg, maar nergens was een mensch te hooren of te zien. Eindelijk, toen zij wel een uur rondgekeken en gewacht hadden, besloten zij, verder te gaan en den ezel mee te nemen; want zij moesten zich nu haasten, om nog bijtijds op de markt en tegen den avond weer thuis te komen. Daarbij hoopten zij, den eigenaar van den ezel misschien nog wel onderweg te zullen ontmoeten of door navragen uit te vinden. Toen Hans het kloeke grauwtje een eind ver had voortgedreven, dacht hij: ‘Ei, waarom zou ik er niet wat mijn gemak van nemen?’ en ging op den rug van den ezel zitten. Terwijl de broer nu zoo reed, ging de zuster daarbij aan en leidde het dier bij den strik.

In den beginne ging alles goed en kwamen zij nog al vrij vlug over weg. Toen op eens echter begon meester grauwrok al spelend met zijne lange ooren te flappen, en maakte een krommen rug met een paar bokkesprongen er bij, zoodat de arme ruiter jammerlijk heen en weer werd geschud en niet wist, waar hem het hoofd stond.

[pagina 85]
[p. 85]

Het dier werd al darteler en wilder; op 't laatst trok het den strik in stukken, zoodat het meisje het eene eind daarvan in de hand hield, sprong toen over de breede greppel op zijde van den weg en slingerde Hans als een zandzak op den grond, waarna 't op een hollen ging en spoedig in de verte verdween.

‘Zie je wel, Hans, heb ik 't niet gezeid: Hoogmoed komt voor den val!’ zei de zuster en hielp haar armen broeder weer op de been. Deze keek nu beschaamd op zijn neus en ging zwijgend naast zijne zuster. Eindelijk kwamen zij op de markt. Daar troffen zij het goed, omdat er veel vee en niet veel koopers waren, zoodat zij voor weinig geld een heel aardig jong koetje kregen. Maar wie

illustratie
..en slingerde Hans als een zandzak op den grond.


beschrijft nu den schrik, dien broer en zus opeens op het lijf kregen! Toen Hans in den zak tastte en betalen wou, was het geldbuideltje verdwenen; zeker was hem dit bij den dollen rit of bij zijn over den kop tuimelen uit den zak gevallen. Nu was al hunne hoop op eens verdwenen en koeien, akkers, paarden, boerderij, dat alles was als een zeepbel uiteengespat. Ze moesten nog blij wezen, dat ze er heelhuids afkwamen, want de verkooper begon een ontzettend spectakel te maken, schold hen voor bedriegers en gauwdieven uit, en dreigde, de politie te roepen en beiden achter slot te zullen laten zetten. Er ontstond een oploop midden op de markt, de straatjongens
[pagina 86]
[p. 86]

schimpten en scholden, en Hans en Marie durfden de oogen haast niet opslaan, voordat zij het stadje een eind achter den rug hadden. Met wat blijde verwachtingen hadden zij de heenreis gedaan, en hoe bedroefd en neerslachtig waren zij nu op de weeromreis! Overal, waar zij het geldzakje met mogelijkheid konden verloren hebben, zochten zij, langs den weg, in de greppel en tusschen de struiken; maar nergens was er een spoor van te ontdekken.

‘Dat kan geen ander ons aangedaan hebben dan Rubezahl!’ riep Hans grimmig. ‘Kon ik mij maar wreken, zooals ik wou, 'k zou hem aan mijn voeten laten kruipen. Maar ongelukkig ben ik machteloos. Wat zal ons arme moeke zeggen, als wij zoo met leege handen weer thuis komen?’ Marie antwoordde: ‘Kijk, lieve broer, we waren te overmoedig en te begeerig; dat we voor onze lieve moeder een koetje konden koopen, was ons nog geen geluk genoeg. Daarvoor heeft de berggeest ons nu gestraft en ons een harde les gegeven, om een andermaal wat bescheidener en gauwer tevreden te zijn. Laat nu toch vooral den moed niet zakken, Hans; we willen voortaan dubbel arbeiden, om nog weer wat op te sparen, en dan zal alles wel goed worden.’ - ‘Ja, goed worden,’ bromde Hans verdrietig en schudde ongeloovig het hoofd.

Toen zij naar huis kwamen, durfden zij zich niet voor de moeder laten zien. Ze konden den heelen nacht niet slapen, en den volgenden morgen wou 't werk maar niet vlotten. Marie was in den stal gegaan, om de koeien te voeren, en Hans stond in de schuur voor de hakselbank; maar de handen stonden hem tot alles verkeerd, nu brak hier, dan brak daar iets stuk. Eindelijk riep hij: ‘Marie, breng me toch een eindje touw; ik heb hier wat vast te binden.’ De zuster had juist nog een stuk van den strik, waaraan zij gisteren den ezel geleid had. Zij had dat in gedachten bij zich gestoken en bracht het nu aan Hans. Toen Hans echter daarmee binden wou, merkte hij, dat het zwaar en zoo hard als ijzer was. Hij bekeek het wat nader - en zie daar! al de draden waren zuiver klinkklaar goud.

Zoo waren de beiden dus op eens rijk. Nu werd het huisje van de lieve moeder vergroot en deze zelve met alle kinderlijke liefde verzorgd en opgepast; ze kochten ook een stuk land en twee of drie flinke koeien; zelfs een paar paarden kwamen later aan de beurt; uit het huisje werd een klein boerderijtje en uit dat boerderijtje ten laatste een aanzienlijk boerengoed. Niettegenstaande dit bleef Hans nederig en bescheiden; hij ging te voet naar de stad en hield zijne paarden niet tot pronk of staatsie. De leer van den berggeest vergat hij zijn gansche leven niet; want ‘hoogmoed komt voor den val’ placht hij altijd te zeggen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken