Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

Rubezahl en de rijke bakker.

Als Rubezahl iemand een oorvijg had toegedacht, dan kwam die oorvijg doorgaans niet heel zacht neer. Hij was vooral op vrekken, gierigaards en woekeraars gebeten en heeft die daarom ook altijd het ergst beetgenomen.

Zoo woonde op een dorp van 't Reuzengebergte een rijke bakker, die om zijn groot vermogen in hoog aanzien stond en niet alleen in de herberg op de bierbank het hoogste woord voerde, maar zich ook in de raadsvergadering deed gelden en daar niet zelden zijn wil doordreef. Hij was uiterst hardvochtig en schraapziek tegenover zijne arbeiders en tegen alle menschen, die met hem te doen hadden. Als hij hout noodig had, kocht hij dat altijd van de armste boeren, aan wie hij vooraf een gulden of wat ter leen had voorgeschoten. Vorderde hij nu dat geld terug, dan konden zij doorgaans niet betalen, en hij stelde dan den prijs van het hout, dat zij hem leveren moesten, geheel naar zijn eigen welgevallen; natuurlijk nooit te hoog, want waarvoor was hij dan een vrek en een woekeraar geweest!

Eens had hij ook weer met een arm boertje zulk een koop gesloten. Toen echter de arme man de kleine som, die hij nog te vorderen had, wenschte te ontvangen, trok de bakker hem daar nogmaals eenige stuivers van af. De boer was hier heelemaal door verslagen en bad en smeekte op de aandoenlijkste manier. ‘Och lieve meneer,’ klaagde hij, ‘ieder duit, die gij mij aftrekt, is voor mij een verlies, waardoor ik groote schade lijd, en dat zult gij toch onmogelijk willen?’ Maar de bakker wilde dat toch, want hij antwoordde: ‘Is 't geld, dat ik je hier neergeteld heb, je niet genoeg, laad dan je hout maar stilletjes weer op en rijd er mee naar huis.’ Dit waren harde woorden uit den mond van den vrek en het ergste daarbij was, dat de boer zich alles rustig moest laten welgevallen, als hij niet met paard en wagen een vollen dag vergeefs wou gearbeid hebben. Ook had hij het weinigje geld voor zijn hout dringend van den, om zaaikoren te koopen en de noodigste uitgaven voor zijn huisgezin te bestrijden. Er zat dus niets anders voor hem op, dan geduldig toe te geven, en zich de korting te laten welgevallen. Daar de koop vooraf behoorlijk gesloten was, had hij misschien eene aanklacht kunnen doen; maar hij vreesde, toch geen recht te zullen krijgen, want de bakker had geld en hij geloofde, dat de gerechtigheid alleen voor de rijken en niet ook voor de armen was. Hij verwenschte in zijn hart natuurlijk den rijken gierigaard; maar dat was ook alles, wat hij doen kon, en hielp hem geen sikkepitje.

Hiep bedrukt reed hij dus weer naar huis, toen hem onderweg een voetganger tegenkwam, die hem verzocht, een eindje met hem mee te mogen rijden. Hie vreemde nu was geen mensch anders dan

[pagina 103]
[p. 103]

Rubezahl. Hij stapte op en vroeg den boer, waarom hij zoo bedroefd keek. Deze vertelde hem nu zijn heele geschiedenis, hoe hij doodarm was en hoe de bakker hem zoo onbarmhartig had behandeld. Daar maakte Rubezahl zich nu in zijn binnenste boos over en hij besloot, den rijken vrek zijne onmeedoogendheid duur betaald te zetten.

‘Als hij mij maar eens in den weg kwam, zou ik den kerel ongenadig onder handen nemen,’ dacht hij bij zichzelf; maar 't kwam den bakker niet in het hoofd, een tochtje naar het hooggebergte te doen, want daar was hij veel te gierig toe. ‘Nu, komt hij niet bij mij,’ dacht Rubezahl verder, ‘dan moet ik hem eens gaan opzoeken.’

Op een morgen zit de bakker dood op zijn gemak in zijn grootvadersstoel; hij heeft nog slaapjapon en pantoffels aan, rookt zijn

illustratie
‘In 's hemels naam, houd op!’


pijpje en drinkt zijn kopje koffie daarbij. Haar wordt op eens op de deur getikt. De bakker roept: ‘Binnen!’ Nu komt een man in de kamer, die zegt, gehoord te hebben, dat de meester een houthakker zoekt, om hout te laten kloven; tot dat werk biedt hij zich aan: hij kan er vlug mee terecht en zal 't goedkooper doen dan iemand anders. Ofschoon de man er nu niet als een houthakker uitzag, zoo dacht de bakker toch: hoe hij klaar komt, dat is zijn zaak, als ik het maar goedkoop gedaan krijg. Hij stond dus op, schoof zijn slaapmuts terecht, bracht den man op de achterplaats en
[pagina 104]
[p. 104]

wees hem de hoopen hout. ‘Hier is je werk; hoeveel wil je daar nu voor hebben?’ vroeg hij den vreemde. ‘Hm! 'k zal 't goedkoop doen,’ antwoordde deze. ‘Ik ben een burger uit Schweidnitz en 't is me om 't geld zoo zeer niet te doen; ik arbeid eigenlijk meer voor mijn pleizier en om beweging te hebben, want mijne lever deugt niet. Als dat je niet te veel is, geef mij dan, als 't werk gedaan is, zoo veel hout, als ik in één keer op mijn rug wegdragen kan.’ - ‘Dat is je graag toegestaan,’ zei de vrek en moest in zijn hart lachen over den onnoozelen hals, die zoo bijna voor niet arbeidde.

Den volgenden dag lag de bakker nog gerust op éen oor, toen hij 't op de plaats al duchtig hoorde kletteren en kraken. Hij sprong dus haastig uit zijn bed, schoot zijn slaapjapon aan en ging naar de plaats, om te zien, of de man zijn werk wel goed deed. En kijk, wat verbaasde oogen zette hij op, toen hij de helft van al het hout al gekloofd vond en zag, dat de houthakker zijn linker been uit de heup had getrokken en daarmee zoo geweldig op het hout losbeukte, dat het in duizend stukken sprong! Op dat gezicht sloeg de angst hem om het hart en schreeuwde hij: ‘In 's hemels naam, houd op en maak, dat je hier van de plaats wegkomt!’ De houthakker luisterde daar echter heel niet naar, maar bleef er op inhouwen, tot al het hout gekloofd was, en dat duurde maar pas een kwartier. Hierop stak hij zijn linker been weer in de heup en begon uit de gekloofde blokken een bundel te maken, die zoo groot was, dat al het hout daar inging en zelfs geen splintertje op de plaats bleef liggen. Hij nam toen die vracht op zijne schouders en stapte na een spotachtigen groet de achterpoort uit, terwijl de bakker och en wee schreeuwde en hem onder vruchtelooze verwenschingen achterna keek. Ongelukkig kon hij er niets tegen doen en ook bij 't gerecht geen hulp vragen, daar hij immers zoo veel hout, als de ander in éen keer dragen kon, vrijwillig als loon had toegestaan. De bakker was en bleef de gefopte; dat begreep hij nu zelf wel. Daar hij echter met zijne eigene munt betaald was, had de les geholpen; want hij was van dien dag als omgekeerd. Hij leerde redelijker denken en handelen; althans bekortte hij arbeiders en werklui niet langer in hun eerlijk verdiende loon. Kreeg hij eens weer lust, om aan zijne schraapzucht toe te geven, dan moest hij aan dien wonderbaarlijken houthakker, die zijn been als bijl gebruikte, denken en schaamde hij zich.

Rubezahl echter had het hout, dat hij van den bakker had weggedragen, bij den armen boer, met wien hij gereden had, vlak voor de deur neergelegd, zoodat deze zich niet weinig verwonderde en maar niet begrijpen kon, wie hem daar zoo rijk bedacht had. Den onbekenden gever in zijn hart dankend, verbruikte hij het, en ook aan zijn armen buurman stond hij er een deel van af.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken