Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]


illustratie

De geschiedenis van heer Haas en van meester Egel.

't Was eens op een zondagmorgen in den nazomer, toen juist de boekweit bloeide. De zon was met gouden glans aan den hemel opgegaan, de morgenwind woei frisch over de stoppels, de leeuwrikken zongen in de lucht, de bijen gonsden in de boekweit, en de menschen gingen in hunne zondags-kleeren naar de kerk, kortom, elk schepsel was vergenoegd en de egel ook.

Meester egel stond dood op zijn gemak met armen en beenen over elkaar geslagen aan zijne deur te leunen. Zoo liet hij zich door de warme zon beschijnen, rookte zijn pijpje, en bromde daar een lustig deuntje bij, zoo goed en zoo slecht, als een van zijns gelijken er op een mooien zondagmorgen maar een kon zingen. Terwijl hij daar

[pagina 162]
[p. 162]

zoo stond, viel hem in, dat hij, terwijl zijne vrouw thuis de kinders wiesch en aankleedde, wel eens naar zijn veld kuieren en kijken kon, hoe daar de knollen stonden. Die knollen waren op het bouwland bezijden zijn huisje, en hij placht er met zijne familie van te eten; daarom noemde hij ze ook ‘mijne knollen.’ Meester egel drukte nu de tabak in zijne pijp nog eens vast, en ging toen op weg. Juist toen hij om den grooten sleedoornstruik, die voor zijn akkerland stond, heenboog, kwam hem meester haas tegen, die 't zelfde ging doen, wat hij ook van plan was, te weten eens naar ‘zijne kool’ kijken. Vader egel zei hem vriendelijk ‘Goên morgen!’ maar mosjeu haas, die uit de hoogte op hem neer keek en van natuur vrij wat trotsch en ijdel was, beantwoordde dien eerbiedigen groet heelemaal niet. Hij keek den kleinen borsteligen dwerg verachtelijk aan en vroeg op spotachtigen toon: ‘Hoe komt het, dat je hier al zoo vroeg in den morgen op het veld bent?’ - ‘Ik ga eens een kuiertje doen,’ zei vader egel. - ‘Ei, ei,’ antwoordde heer haas; ‘ik dacht, dat je je kromme beentjes wel tot wat beters kondt gebruiken, dan om kuiertjes te doen.’ - Kromme beentjes!’ Dat stak meester egel dan nu toch wat heel erg, en dus vroeg hij: ‘Is dat gekheid of ernst, heer buurman?’ En heer haas antwoordde: ‘Natuurlijk is 't ernst.’ - ‘Nu, buurman,’ zei toen de egel, ‘denk je dan met je lange beenen meer uit te richten, dan ik met mijne korte kromme?’ - Ha, ha, ha!’ spotte heer haas, ‘een blinde ziet immers wel, dat eene slak geen voorrijder zijn kan.’ - ‘Nu, dan zult gij er niet tegen hebben, met mij om 't hardst te loopen,’ antwoordde de egel, ‘en dit zeg ik je, heerschap, ge zult het verliezen.’ Hierop begon de haas zoo te schudden van lachen, dat hij zijn dunnen buik vasthouden moest. ‘Ei, ei, broeder krombeen,’ riep hij uit, ‘als ge dan zoo bijster veel lust hebt, om met mij om 't hardst te loopen, is dat mij goed; bepaal dan maar den prijs, waarom de weddingschap gaan zal.’ - ‘Een gouden dukaat en een flesch anisette,’ zei de egel. ‘Aangenomen,’ zei de haas, en meteen trok hij ook al zijn rok uit, spuwde zich in de pooten en zei: ‘Allons dan maar!’ - ‘Hou, hou wat! Zoo'n haast heeft het niet,’ zei de egel; ‘ik loop nog met me leege maag; eerst wil ik naar huis gaan en een brokje achter de kiezen steken. Over een half uur ben ik weer hier.’ Dat was den haas goed, en meester egel liep weer naar zijn huisje.

Onderweg dacht de egel: ‘Dien sinjeur wil ik dan toch eens duchtig beetnemen!’ Toen hij thuis kwam, zei hij tot zijne vrouw: ‘Vrouw, kleed je gauw aan; je moet met mij naar het veld.’ - ‘Zoo! zoo! wat is er dan?’ vroeg de vrouw en liet de kam vallen, want ze stond zich net krullen in het haar te maken. ‘Ik heb met den haas eene weddingschap gesloten, om een dukaat en een flesch ani-

[pagina 163]
[p. 163]

sette, dat ik vlugger loopen wil dan hij, en daar moet jij bij wezen.’ - ‘Man,’ riep vader egel zijn vrouw, ‘ben je niet wijs? Heb je je verstand verloren? Hoe kun je met den haas om 't hardst willen loopen?’ - ‘Wees maar gerust, vrouw,’ zei de egel, ‘dat is mijn zaak. Steek je neus niet in dingen, die je man aangaan. Gauw, kleed je aan en dan kom mee.’ Wat zou de arme vrouw doen? Ze moest wel volgen, of ze wou of niet.

Toen ze nu met elkaar gingen, zei meester egel tot zijne vrouw: ‘Pas op, vrouw! Op den langen akker daar ginder willen we onzen wedloop houden. De haas loopt in de eene voor rechts, ik in de andere links, en boven vangen wij aan. Nu heb je bij 't heele ding niets anders te doen, dan dat je je hier beneden in mijne voor neerduikt, en als dan de haas beneden aankomt, spring je in de hoogte en roept: Sliep uit, sliep uit, ik ben er al!’ Dat begreep de slimme vrouw dan ook al heel gauw, en de egel wees haar hare plaats aan. Nu ging hij naar boven, waar de haas al wachtte en zich de pooten wat ingesmeerd had, om vlugger ter been te zijn. ‘Ben je nu klaar?’ vroeg de haas. ‘Ja, ja, vooruit maar!’ antwoordde de egel. Hierop sprong de haas in de voor en riep: ‘Een! - Twee! - Drie!’ En bij dat laatste woord had hij zijne rokspanden al onder de armen genomen, en... hoei! als de wind stoof hij vooruit. Papa egel maakte niet half zoo veel beweging; die liep maar een paar passen mee, toen dook hij in zijne voor neer en liet den haas in zijne eentje galoppeeren. Dit merkte de haas natuurlijk niet, want tot omkijken had hij geen tijd.

Toen de haas nu zoo in vollen loop beneden aankwam, stond egel zijn vrouw op en riep hem toe: ‘Sliep uit, sliep uit, ik ben er al.’ - ‘Lieve tijd, wat is dat?’ dacht de haas, want hij geloofde natuurlijk stellig en vast, dat het vader egel was. ‘Dat is om tureluurs te worden! Zoo'n krompootige egel zou harder loopen dan ik! Omkeeren! Nog eens geloopen!’ En voort ging het weer, als de wind, zoodat de ooren hem aan den kop flapten. Moeder egel evenwel bleef rustig op hare plaats. Toen nu de haas boven kwam, sprong papa egel in de voor overeind en riep hem toe: ‘Sliep uit, ik ben hier al!’ De haas echter was razend van spijt en schreeuwde weer: ‘Omkeeren! Nog eens geloopen!’ - ‘Mij goed,’ antwoordde de egel; ‘ik wil loopen, zoo vaak je lust hebt.’ En nu vloog de haas weer den akker langs, en egel zijn vrouw riep weer: ‘Sliep uit, sliep uit, ik ben hier al!’ en dat ging zoo voort, tot de haas drie en zeventigmaal heen en weer was gerend. Toen hij echter de vier en zeventigste maal wou loopen, kwam hij niet tot aan 't eind, maar viel midden op zijn weg neer. - Die arme haas! Daar lag hij nu en was zoo dood als een pier. Vader egel echter pakte den dukaat en de flesch met anisette mee; toen

[pagina 164]
[p. 164]

haalde hij zijn vrouwtje af, dat nog beneden in de voor zat, en kuierde vroolijk met haar naar huis.

Is dat geen mooie historie? En 't mooiste er van is nog, dat men er iets uit leeren kan, te weten, dat niemand, al houdt hij zich voor nog zoo groot en voornaam, op den geringen man met minachting mag neerzien. Als mosjeu haas dat tijdig bedacht had, dan had hij zijn dukaat, zijne lekkere anisette en zijn leven behouden.



illustratie
Daar lag nu de arme haas, en was zoo dood als een pier.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken