Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 165]
[p. 165]

De springwortel.

Rubezahl, de berggeest, had in het Reuzengebergte een eigen bloem- en moestuin aangelegd. De streek daar is rijk aan geurige kruiden en gewassen, die wijd en zijd in het rond tot het brouwen van heilzame dranken voor zwakke en zieke menschen gebruikt worden. Maar onder al deze kruiden is vooral éen tooverkruid in de sprookjeswereld beroemd geworden. Het heet de springwortel en groeit in Rubezahls tuin. Deze wortel heeft wonderbaarlijke krachten, om ook de ergste en gevaarlijkste ziekten en kwalen te verdrijven. Daar de geesten zelven hem echter gaarne tot voeding gebruiken, staat Rubezahl het uitgraven van dien wortel alleen aan enkele bijzondere gunstelingen toe.

Eens was eene voorname dame in het stadje Liegnitz gevaarlijk ziek. Zij beloofde aan een boer uit het hooge gebergte eene groote belooning, als die haar een springwortel uit Rubezahls tuin bezorgen wou. Door die verleidelijke toezegging aangespoord, beloofde hij, dat hij zijn best zou doen. Toen hij de eenzame, woeste streek bereikt had, nam hij zijne spade, om den springwortel, die hem niet onbekend was, op te graven.

Terwijl hij daar nu zoo gebukt stond en groef, kwam uit eene bergkloof een geduchte wind op en hoorde hij donderende woorden, die hij evenwel niet verstond. Hij richtte zich verschrikt op, om naar den kant, van waar het gerucht kwam, uit te kijken; maar de wind blies zoo sterk, dat hij moeite had, om zich op de been te houden. Daar op eens zag hij op den uitersten rand eener vooruit springende rots eene groote, reusachtige gedaante staan. Een lange baard hing haar tot op den buik neer, een groote, kromme neus misvormde het gezicht; de gestalte keek hem met vreeselijk rollende oogen dreigend aan, terwijl zij met de eene hand een zwaren knods zwaaide, als om hem zoo maar op eens dood te slaan. ‘Wat doet gij daar?’ schreeuwde de berggeest, en zijne donderende stem was van het bulderen van den stormwind niet te onderscheiden. De boer, een stout en moedig man, overwon echter den schrik, die hem aantastte, en antwoordde: ‘Ik zoek den springwortel; eene zieke vrouw wil hem mij duur betalen.’ - ‘Dien gij daar hebt, moogt gij behouden; maar waag het niet, hier nog eens te komen!’ Zoo riep de berggeest, zwaaide zijn knods en verdween.

In diepe gedachten kwam de boer van den berg naar beneden, en de vrouw in Liegnitz voelde zich zeer gelukkig, toen zij zich tot verzachting harer pijnen in het bezit van den heilzamen wortel zag. Zij werd merkbaar beter, en daar zij alleen van dezen wortel volkomen herstelling wachtte, liet zij den boer andermaal komen.

‘Hebt gij moed, om mij nog eens wat van den springwortel te halen?’ vroeg hem de vrouw.

[pagina 166]
[p. 166]

‘Lieve vrouw,’ antwoordde de boer, ‘de eerste maal heeft de heer van het gebergte zich in schrikbarende gedaante aan mij vertoond en mij zoo zwaar bedreigd, dat ik het voor de tweede maal niet durf wagen.’ De vrouw wist hem nu echter door groote beloften over te halen; zij wou hem nog veel meer geld betalen dan de eerste maal. Tegen die verleiding was nu de boer niet bestand, zoodat hij besloot, den tocht naar het binnenste heiligdom van het gebergte nog eens te ondernemen.

Toen hij nu den wortel begon uit te graven, stak op dezelfde plaats als vroeger een geduchte storm op, en toen hij daarheen keek, vertoonde de berggeest zich nog veel dreigender. Zijne wilde haren en lange mantel fladderden in den wind, zijne oogen schoten vuurvonken uit, en toen hij met schrikbarende stem riep: ‘Wat doet gij daar?’ werd dat door de kale rotsen weerkaatst en scheen uit de bodemlooze diepte met verdubbeld geweld op te komen. En toen de boer nu antwoordde: ‘Ik zoek den springwortel; eene zieke vrouw wil hem mij duur betalen,’ toen brulde de vertoornde geest: ‘Heb ik u niet gewaarschuwd, roekeloos mensch? en toch waagt gij, nog eens te komen? Maar gij hebt nu den wortel al, en dus berg u, zoo gij kunt!’ En de vlammen uit de flonkerende oogen schenen den neerzinkende te treffen en hem het gezicht te verbranden; de ontzettende knots vloog door de lucht en boorde dicht bij hem een gat in de harde rots; de aarde trilde; een vreeselijke donderslag kraakte en hij zonk bewusteloos neer. Eerst na een geruimen tijd kwam hij weer tot zichzelf. Hij was als geradbraakt, de knots verdwenen, in de verte hoorde hij het donderen, en in den donder meende hij nog die dreigende stem te vernemen; maar den springwortel hield hij toch vast in de hand. Doornat van den regen, in mist en nevel, door vreemde plaaggeesten nu hier-, dan daarheen gelokt, kroop hij den ganschen nacht en den volgenden dag rond, zonder te weten, waar hij was, tot een kolenbrander hem half verkleumd en uitgehongerd vond liggen en hem naar zijne hut bracht. Hier kwam hij weer wat bij, en toen ging hij naar Liegnitz. De vrouw was uiterst verblijd, toen zij hem met den springwortel zag aankomen, en gaf hem eene groote som, zoodat hij allen doorgestanen angst vergat en welgemoed en vroolijk naar huis trok.

Er verliep eenige tijd; de vrouw was veel beter, maar toch nog niet volkomen hersteld. ‘Als ik nog voor de derde maal een springwortel kon krijgen, dan zou ik volmaakt gezond worden,’ zeide zij en zond weer om den boer, die eerst niet komen wilde, maar zich toch eindelijk liet overhalen.

‘Hier ben ik weer, lieve vrouw,’ sprak de boer; ‘wat wilt gij van mij? Toch niet, dat ik voor de derde maal een springwortel zal gaan halen? Daar beware de hemel mij voor! Ik had het de laatste

[pagina 167]
[p. 167]

reis bijna met mijn leven moeten betalen, en beef en sidder nog, als ik daaraan denk.’

Nu begon de vrouw hem te bidden en te smeeken; zij beloofde hem een groot boerengoed met veel rijkdommen daarbij, waardoor zij den roekeloozen man zoo verblindde, dat hij alle gevaar vergat en zich sterk maakte, den springwortel nog voor de derde maal uit den toovertuin te rooven, ook als dat hem het leven kosten zou. ‘Tot hiertoe,’ zei de boer bij zichzelf, ‘heeft de berggeest mij nog maar gedreigd; 't zal nu voor de allerlaatste maal wezen. Dan ben ik een schatrijk man en kan rustig leven in blijheid en overvloed.’

Zoo kwam hij naar huis, maar had den moed niet, om alleen te gaan. ‘Beste zoon,’ zeide hij tot zijn oudsten jongen, die al volwassen was, ‘wij willen naar de kapel op den bergtop ter beevaart gaan; gij moet mij vergezellen.’ Zoo gingen zij dan met hun tweeën. De kloven werden al enger, het gesteente al naakter, en toen zij bij de donkere meren, die eeuwig door zwarte rotsen overschaduwd worden, kwamen, sloeg den vader de schrik toch om 't hart en keek hij zijn zoon met zulke wonderlijke oogen aan, dat deze ook bang en angstig werd. ‘Wat scheelt er aan, vader?’ vroeg de zoon; maar de vader antwoordde niet en keek stijf en strak voor zich. Zoo klommen zij al hooger, en toen zij dicht bij den tuin waren, sprak de vader: ‘Booze geesten hebben mij van mijne vroege kindsheid verleid, om altijd naar rijkdom te jagen, en godsvrucht en vroomheid bleven mij vreemd; daarom leefde ik wild en woest en heb u nooit een goed voorbeeld gegeven, gelijk een vader dat toch aan zijne kinderen schuldig is. Nu ga ik mijn verderf te gemoet en moet den springwortel rooven, waarvoor de heer van het gebergte mij verscheuren zal.’ - Toen begon de zoon te schreien en snikte: ‘Vader! zie daarvan af, keer mee om, God zal barmhartig zijn!’ - Maar met de woede der vertwijfeling had de vader zijne spade reeds gegrepen en in den grond gezet. Daar brak een vreeselijke orkaan los en volgde eene wolkbreuk, dat alle bergbeken tot wilde stroomen aanzwollen; hartverscheurende klaagtonen schenen diep uit de wortels in den tuin op te gaan; al de elementen geraakten in oproer; gapende kloven openden zich en met zijne geweldige knots kwam de vertoornde berggeest als uit de lucht vallen, pakte den boer en sleepte hem mee. Een groote rots stortte verpletterd neer; de zoon hoorde het kermen van zijn armen vader in de verte wegsterven.

De knaap lag lang bewusteloos; toen hield de orkaan op te woeden, de hemel klaarde op en de zoon van den ongelukkigen boer zocht vol schrik de kapel op, waar hij neerknielde en God om vergiffenis voor zijnen vader bad. - In 'tzelfde uur echter stierf plotseling de rijke vrouw in Liegnitz, toen zij al bijna genezen scheen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken