Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Goudenhaar.

Midden in een dicht bosch woonde een arme herder, die zich een planken huisje had gebouwd, waarin hij voor zijne vrouw en zijne zes kinderen, enkel jongens, maar pas ruimte had. Naast het huisje was een aardig tuintje, waarin geurige kruiden en bloemen groeiden, en met een put, die het kostelijkst water gaf. Als de vader ver in het bosch vee hoedde, kwamen de jongens hem 's middags zijn maaltje brengen, dat uit jonge groenten uit den tuin en een dronk frisch water uit den put bestond.

De jongste knaap werd door de ouders nooit anders dan Goudenhaar genoemd, want zijn haar golfde hem bij de schouders neer in lange blonde lokken, die blonken als goud, en ofschoon de jongste, was hij toch de grootste en krachtigste van allen. Hij ging altijd voor zijne broeders uit en droeg een boomtak in de hand; als hij niet voor hen uit ging, wou geen van de anderen graag het bosch in, omdat zij bang waren, dat hun daar zonder Goudenhaar een ongeluk zou overkomen. Als deze meeging waren zij echter moedig en stout en zwierven vaak, als zij den vader bezocht hadden, nog uren lang in het bosch en tusschen de bergen rond, tot de donkerheid hen eindelijk dwong, naar huis te gaan.

Op een dag hadden zij ook weer den vader bezocht. Het was vrij laat, toen zij weer naar huis gingen. Zij kropen tusschen de struiken

[pagina 174]
[p. 174]

door en klommen van klip op klip, terwijl Goudenhaar voor hen allen uit ging. De oudste zei: ‘De avond valt, de maan komt al op, laat ons ons haasten, dat wij naar de hut komen.’ En Goudenhaar keek naar de rotsen op; daar ruischte de wind door de donkere dennen, en Goudenhaar zag, hoe eene schaduw neerdaalde, waaruit eene lichtende vrouwengedaante opdook, die groot als eene reuzin en schoon als de zon was, en haar losgeraakt haar fladderde in den wind als het maanlicht. Zij ging op een rotsblok zitten; in de handen hield zij een gouden spinrokken, waarmee zij een zilveren draad spon, en en zij zong daarbij:

 
‘De witte vink, de roos van goud,
 
De koningin, schoon, fier en stout.’

Op eens echter scheurde de zilveren draad, het lied verstomde, in de bergen donderde en kraakte het, en boven op het rotsblok, waarop nog zoo even de schoone vrouw had gezeten, was niets dan een grauwe nevel te zien. Verschrikt vluchtten de knapen de een hierheen, de ander daarheen, zoodat geen den ander weer kon vinden en zij angstig in het bosch ronddwalen moesten.

Toen Goudenhaar nu drie dagen en drie nachten zoo alleen omgezworven en naar zijne broeders omgekeken had, was hij tot in het diepste van het bosch doorgedrongen, waar de boomen zoo dicht opeen stonden, dat hij er moeielijk tusschen door komen kon en ieder oogenblik over zware wortels en uitstekende steenen strompelde. Hij voedde zich met bessen en wilde vruchten, anders had hij moeten verhongeren; want reeds had hij zes of zeven dagen lang geloopen en nog altijd van de broeders en zijns vaders hut geen spoor ontdekt. Eindelijk kwam hij op eene meer open plaats, waar een vogelvanger zijne netten had uitgespannen, om de vogels van het bosch te vangen. Toen deze Goudenhaar van verre zag aankomen, verheugde hij zich in zijn hart en dacht bij zichzelf: ‘Die komt mij net van pas; zoo'n jongen heb ik lang al kunnen gebruiken.’ Zoodra dus Goudenhaar tusschen de netten kwam, trok hij aan het touw, zoodat die over hem samensloegen en Goudenhaar gevangen op den grond lag. Hierop kwam de vogelvanger op hem toe, bevrijdde hem en vroeg lachend: ‘Ei, wat ben jij voor een vogel met je roode veeren? Ben je een goudhaantje uit het bosch? Kijk, nu heb je gezien, hoe men vogels vangt? Wil je dat leeren, blijf dan bij mij en het zal je niet berouwen.’ Goudenhaar was hiermee tevreden, want zoo onder de vogels te leven scheen hem wel prettig toe, en buitendien had hij de hoop, dat hij zijn vaders hut ooit terugvinden zou, bijna geheel opgegeven. De vogelaar gaf hem nu onderricht in het vogelvangen, en toen drie dagen om waren, sprak die tot hem: ‘Ga heen en vang mij vogels, zoodat ik zien kan, wat gij geleerd

[pagina 175]
[p. 175]

hebt.’ Goudenhaar ging heen, spande de netten uit, trok aan de lijn, en toen hij naar huis kwam, bracht hij den vogelaar een witten vink mee. Doch daar snauwde de vogelaar hem toe: ‘Loop heen met je witten vink; dien heeft de booze je in 't net gejaagd.’ En met die woorden joeg hij hem onbarmhartig zijne hut uit.



illustratie
In de handen hield zij een gouden spinrokken.


Goudenaar keerde nu weer in het bosch terug en zocht op nieuw een pad te vinden, dat hem bij zijn vader en broeders bracht. Het bosch werd echter al dichter en donkerder, en hij zwierf andermaal zes dagen in de wildernis rond, tot hij ten laatste in een fraaien tuin kwam, die vol heerlijke bloemen stond. Toen de tuinier hem zag aankomen, zei die vergenoegd bij zichzelf: ‘Die komt mij net

[pagina 176]
[p. 176]

van pas; zoo'n jongen heb ik al lang kunnen gebruiken.’ En Goudenhaar ging onder bloemen rond en kon zich niet genoeg verwonderen over de pracht en de heerlijkheid, die hij hier overal zag. Toen nam de hovenier hem bij de hand en zeide: ‘Zie je, zoo kweekt men de bloemen; wil je dat leeren, blijf dan bij mij, en het zal je goed bevallen.’ Goudenhaar was hiermee tevreden, want zoo'n leven onder de bloemen leek hem wel prettig toe, en buitendien had hij de hoop, om zijns vaders hut ooit weer te vinden, al bijna opgegeven.

Toen nu drie dagen verstreken waren, sprak de hovenier tot hem: ‘Ga het bosch in en haal mij een wilden rozeboom, om er mijne rozen op te enten.’ Goudenhaar ging heen en bracht uit het bosch een rozeboom met rozen mee, die van klinkklaar goud en zoo schoon en prachtig waren, als geen goudsmid op aarde ze voor de tafel eens konings leveren kon. Toen echter de tuinier die rozen zag, snauwde hij hem toe: ‘Loop heen met je gouden rozen; die heeft de booze je in de handen gestopt.’ En met die woorden joeg hij hem onbarmhartig zijn tuin uit.

En andermaal keerde Goudenhaar in het bosch terug, om het pad naar zijn vader en zijne broeders te zoeken. Hij zwierf echter ook ditmaal zes dagen rond, zonder ook maar eene hut of een mensch aan te treffen. Zijn voedsel waren wilde bessen en wortels. Toen hij nu nog verder ging en heel niet wist, waar hij zich wenden zou, werd het bosch op eenmaal helder en licht en zag hij de groote zee voor zich uitgestrekt liggen, zoo wijd en breed, dat hij er met geen mogelijkheid over heen kon kijken.

Op de blauwe vlakte voeren schippers in kleine booten rond, en toen die hem in het oog kregen, verblijdden zij zich in hun hart dachten: ‘Ei, die komt ons net van pas; zoo'n jongen hebben wij lang al kunnen gebruiken.’ En zij kwamen naar hem toe roeien en namen hem in een van hunne vaartuigen op. Goudenhaar wou dan ook wel gaarne meegaan, en de visschers staken van wal en zeiden tot hem: ‘Blijf bij ons, gij zijt stevig en sterk. Hier hebt ge de netten; misschien zijt gelukkiger dan wij, die in den laatsten tijd niets hebben kunnen vangen.’ En Goudenhaar was hiermee tevreden, want dat leven op het water leek hem wel prettig toe, en hij had buitendien geen hoop meer, om de hut van zijn ooit weerom te vinden.

En hij nam het net en hij liet dat met onbedreven handen in de blauwe diepte neer; maar toen hij het optrok, zie, daar kwam een gouden kroon voor den dag, die als de lichte zon heldere stralen over de zee en alle landen uitschoot.

‘Leve onze koning! Leve onze koning Goudenhaar!’ riepen de visschers en vielen voor hem op de knieën neer. En de oudste trad voor en sprak: ‘Voor honderden van jaren regeerde een koning in

[pagina 177]
[p. 177]

dit land, en die had geen erfgenaam en niemand op de wereld. Toen nu echter voor hem de tijd tot sterven kwam, wierp hij zijne kroon in de zee en riep: ‘Deze kroon zal voortaan niemand dragen en mijn land niemand beheerschen, tot een jongeling haar op den zeebodem vindt en uit de diepte ophaalt. Die echter zal haar dan op zijn hoofd zetten en zal koning zijn over het gansche land en al het volk zal hem gehoorzaam en onderdanig zijn.’

En van alle zijden klonk het weer: ‘Leve onze koning! Lang leven, heil en voorspoed onzen gebieder en heer!’ En de tijding verbreidde zich door het gansche land en spoedig was de zee met bekranste en bontbewimpelde schepen en vaartuigen overdekt, en al het volk herhaalde de huldiging: ‘Geluk, heil en lang leven onzen koning!’ Koning Goudenhaar echter stond met fier opgeheven hoofd aan het roer, de zee en het land overziende, als een geboren vorst; zijne lange gouden lokken golfden als een koningsmantel over zijne schouders neer, en goedig en vriendelijk wenkte en knikte hij naar alle zijden, terwijl zijn jeugdig gelaat van vreugde en voldoening straalde.

Hierop trok hij naar zijn paleis, waar hij door zijn vader en zijne broeders, die ook toegekomen waren, met vreugde verwelkomd werd. Hij regeerde lang en gelukkig en toen hij stierf, werd de goede en brave koning Goudenhaar door oud en jong bitter betreurd.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken