Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Wasunger stukjes.

Toen de Schildburgers, nadat hunne stad door dien leelijken muishond in brand was gestoken, zich naar alle hemelstreken verstrooid hadden, zetten enkelen van hen zich in het stadje Wasungen neer en lieten spoedig wondere dingen van zich hooren, waarvan wij hier een paar vertellen willen.

Zoo hadden ze in Wasungen eens een door en door knap man tot burgemeester, die wel eens het zeggen gehoord had, dat men in goede tijden voorraad moet opdoen, om in booze tijden geen gebrek te lijden. Dit gezegde nu paste hij op het zout toe; want hij meende, dat, kwam er eens duurte in het land of als het zout in oorlogstijd schaarsch werd, het toch altijd goed zou wezen, dat men daaraan geen gebrek en zijn eigen zout had, waar de keuken even slecht buiten kan als de akker het zonder mest kan stellen. Daarom stelde hij aan den hoogwijzen raad van Wasungen voor, hoe goed het zou wezen, dat men den geheelen gemeenteakker met zout bezaaide, om daarvan een rijken oogst binnen te halen. Daar niemand in den raad hier iets tegen had te zeggen, werd de akker dan ook maar terstond omgeploegd en met zout bezaaid.

Het duurde nu ook niet lang, of de akker begon mooi groen te worden en overvloedig onkruid te dragen. De goede Wasungers waren daar ontzettend blij mee en meenden, dat zulke kostelijke zoutplantjes een verbazend rijken oogst moesten geven. Zoo werden dan ook hoeders en wakers aangesteld en met stokken en vogelgeweren gewapend, om de vogels te verdrijven en allerlei grooter dieren af te weren, die licht naar den zoutakker afdwalen konden. Niettegenstaande al die wakers kwam evenwel toch eens eene koe op het zoutland en at zich daar dik naar hartelust. Nu kwamen de wakers, die ook Wasungers waren, buiten adem naar de stad loopen, en

[pagina 180]
[p. 180]

maakten het groote ongeluk overal bekend. De burgemeester liet dadelijk eene raadsvergadering beleggen; en na veel gepraat en geredeneer kwam men daar tot het hoogwijze besluit: Gezegde koe zal stellig en zeker voor den burgemeester nog het meeste ontzag hebben, en dus moet deze zelf haar van het veld wegjagen. Opdat hij daarbij evenwel het edel zoutkruid niet vertrappe, zullen drie welwijze raadsleden hem op hunne schouders over den akker dragen en hem eene lange zweep in de hand geven, om het dier daarmee te dreigen, op welke wijze het werk zeker wel gelukken zal.

Dit gebeurde dan ook, en de drie wijze raadsheeren wisten hunne breede voeten ook wel zoo voorzichtigjes neer te zetten, dat de kostbare akker er geen al te groote schade door leed.

Kort daarna kuierde een Wasunger over den zoutakker en kon niet nalaten, eens een edel kruidje uit te trekken en daarvan te proeven. 't Was echter een gemeene brandnetel, die zoo hem in de tong stak, dat hij het wel had willen uitschreeuwen. Maar dat juist stond hem bijzonder goed aan, zoodat hij van blijdschap begon te springen en te dansen en vroolijk uitriep: ‘'t Is zuiver zout, zuiver, sterk, bijtend zout!’ Hierop liep hij naar het stadje, om het heugelijk nieuws te verkondigen; alle Wasungers kwamen op de been, en tot verhooging van de pret werden alle klokken geluid en bleef men den ganschen nacht feestvieren.

Toen nu de zomerdroogte inviel en de brandnetels verdorden, begrepen de Wasungers, dat de tijd tot oogsten gekomen was. Dus kwamen zij met paard en wagen, met sikkels en zeissens en trokken de poort uit naar het veld. Toen zij echter aan 't werk gaan en hunne zoutplanten afmaaien wilden, was 't zout zoo bijtend, dat het hun allen de handen verbrandde. Ofschoon zij nu van een echt en goed zout niet anders verwacht hadden, was dit hun thans toch niet recht naar den zin, en schoon de gloeiende zon duchtig stak, waagden zij toch niet, handschoenen aan te trekken, daar zij vreeseen, dat men hen dan uitlachen zou. Zij beraadslaagden dus weer druk, wat zij doen zouden. Sommigen meenden, dat men alles afmaaien moest, evenals gras; anderen stelden voor, dat men het, omdat het zoo beet, als een dollen hond moest neerschieten. Deze laatste raad kwam allen nog de beste voor. Ongelukkig hadden zij echter geen schutters in het stadje, en van buitenaf wilden zij die niet laten komen, omdat hun kunststuk dan misschien verraden zou worden. Kortom, zij moesten hun edel zoutgewas op het veld laten staan, tot zij een beter middel konden bedenken. En hadden zij vroeger al weinig zout gehad, zoo hadden zij nu nog minder dan te voren, want het uitgezaaide waren zij ook kwijt. Zoo doende leden zij groot gebrek aan zout, maar vooral aan het zout der wijsheid, dat bij hen bitter schraal was.

[pagina 181]
[p. 181]
Eens vierden de Wasungers een vroolijk feest, trokken in plechtigen optocht de poort uit, legerden zich buiten in het groene gras, en smulden en dronken er dapper op los. Toen nu de avond kwam, en vaten, kruiken en flesschen leeg waren, wilden zij met mekaar naar huis kuieren, maar raakten daarbij in bitteren nood en verlegenheid. Daar zij allen namelijk witte broeken aanhadden en met de beenen onder en door mekaar heen geslagen hadden gezeten, kou geen bij 't opstaan de twee, die hemzelf toebehoorden, zoo dadelijk weerom vinden. Dit verwekte dan nu natuurlijk eene groote ontsteltenis, zoodat zij de een den ander verlegen aankeken, daar de

illustratie
De burgemeester op den akker.


een vreesde, dat hij bij 't weggaan bij vergissing de beenen van zijn buurman meepakken zou. Terwijl zij daar nog zoo zaten en maar volstrekt geen raad wisten, kwam toevallig een vreemdeling voorbij. Dien wenkten en riepen zij nu, en zij smeekten en baden hem, dat, zoo hij bijgeval een middel wist, om ieder weer aan zijne eigen beenen te helpen, hij dat toch in 's hemels naam niet verzwijgen zou; ze zouden hem voor zijne hulp eeuwig dankbaar wezen. En de vreemde wist wel wis en warempel een middel. Hij pakte den eersten den besten dikken stok en beukte daarmee dapper op de ruggen der Wasungers los. Toen vond ieder dadelijk zijn eigen beenen
[pagina 182]
[p. 182]

weerom, want die maar een slag kreeg, sprong overeind en was terstond geholpen. Zoo waren allen blij, dat zij weer op de beenen stonden, gaven den vreemden ruiter een goed drinkgeld en namen zich voor, in 't vervolg voorzichtiger met hunne voeten om te gaan.

 

Op een avond ging de burgemeester van de plaats eene wandeling rondom de stad doen, toen hij boven op den stadsmuur mooi, hoog opgeschoten gras zag staan. Terstond den volgenden morgen moest nu de koeherder door alle straten blazen en de vaders der stad tot eene raadsvergadering oproepen. Toen allen verschenen waren, maakte de burgemeester den achtbaren raad met zijne ontdekking bekend en verklaarde, dat het toch zonde en schande was, dat men dat mooie gras daar op den muur ongebruikt liet uitdrogen en verwelken. Nu stelde een voor, dat men het afmaaien zou, maar niemand durfde zich op den hoogen muur wagen. Een ander meende, dat, als men eerst maar een knap schutter had, die dat gras licht met handboog en pijlen naar beneden zou kunnen schieten. Eindelijk kwam de burgemeester tot eene beslissing door te zeggen: ‘Daar niemand iets verstandigs weet voor te stellen, is mijn raad deze: Dat gras komt aan het lieve vee toe; zorgt dus, dat de koeien op den muur komen en het daarboven afweiden.’ Deze raad kwam der gansche gemeente zoo goed voor, dat zij uit dankbaarheid besloot, dat des burgemeesters koe de eerste op den muur zou zijn. Zoo sloegen zij dus de koe van den burgemeester een stevig touw om den hals, wierpen dat touw over den muur, en begonnen er aan de andere zijde aan te trekken. Toen trok zich het touw toe en liet de koe hare tong wijd uit den hals hangen. Zoodra de burgemeester dit zag, wreef hij zich vergenoegd de handen en riep: ‘Trekt! Trekt! Zij krijgt den geur al in den neus en steekt de tong naar het versche voer uit.’ Maar wat men ook trok, het hielp niet; de vaders der stad konden burgemeesters koe niet boven op den muur krijgen en lieten haar dus weer zakken. Toen eerst ontdekten zij, dat het arme beest lang dood was.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken