Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 245]
[p. 245]


illustratie

Toontje en Fransje.

Al lang geleden was er eens eene weduwe, die twee dochters had. De eene heette Fransje, de andere Toontje. De moeder zei nu op een dag: ‘Lieve kinderen, ge kunt onmogelijk langer hier blijven, de nood is groot, ge moet gaan dienen.’ Hierop zeiden de dochters: ‘Moeder, we willen gaan. Daar we evenwel nog nooit van huis zijn geweest, weten we niet, waar we heen moeten.’ Toontje zei: ‘Lieve moeder, vandaag willen we nog niet gaan, maar eerst morgen vroeg, als ik God om zijnen zegen heb gebeden.’ Toontje bad lang en ging daarop slapen. 's Nachts werd zij wakker en zei: ‘Moeder, ik heb gedroomd, dat we kluwens moesten winden, een rood en een wit; die moesten we op den grond gooien en waarheen ze rolden, daarheen moesten wij gaan.’ Al vroeg in den morgen kochten de zusters zijde en wonden de kluwens. Toen ze die klaar hadden, namen zij afscheid van de moeder, gooiden de kluwens op den grond en zeiden: ‘Rolt nu maar voort, en we zullen u volgen!’ De kluwens rolden tot aan een grooten tuin. Toen de zusters aan den tuin kwamen, zagen zij daarin vele schoone rozen, roode en witte; terstond ging het hek ook voor haar open, en de kluwens rolden tot midden in den tuin. In den tuin stond eene tafel, en aan die tafel zat een eerwaardig grijsaard. Zij verzochten den ouden man, toch niet te knorren, dat zij zonder vergunning binnen waren gekomen; maar zij hadden de kluwens moeten volgen, die tot hier gerold waren. De grijsaard vroeg haar, wat zij verlangden. Zij zeiden, dat zij gaarne een dienst zouden vinden; maar zij wisten niet, waar en bij wien. De grijsaard antwoordde, dat hij juist twee dienstmeiden noodig had; hij wou de eene als keukenmeid aannemen en de andere als hovenierster. ‘Wilt ge blijven?’ vroeg hij haar. ‘O, dolgraag!’ antwoordden zij. Toen vroeg hij haar, of zij zusters waren. Ja, zeiden ze, zij waren volle zusters. Ook vroeg hij haar, hoe zij heetten. De oudste zei, dat ze Toontje, de jongste, dat ze Fransje heette. De grijsaard zei nu: ‘Gij, Toontje, zult in de keuken en gij, Fransje, in den tuin het werk doen. Komt nu eerst; ik wil u wat tot verkwikking geven.’ Nadat zij zich verkwikt hadden, wees hij Toontje keuken, kelder en provisiekamer en beval haar, op alles zoo goed toe te zien, alsof het haar eigen was. ‘Komt een bedelaar, geef hem dan eene aalmoes.

[pagina 246]
[p. 246]

Maar komt een, die het niet verdient, spaar uw geld dan en geef hem niets.’ Aan Fransje gaf hij spade en gieter, en zei: ‘Gij moet hier den tuin in orde houden. Doe uw werk goed.’

Na eenigen tijd kwam de oude man bij de keukenmeid in de keuken kijken. Hij ging alles na; de vooraad was weinig minder geworden, en toch verklaarden de bedelaars, dat zij hen rijkelijk bedeeld had. De grijsaard vroeg haar, hoe het kwam, dat de arme lui haar zoo roemden, daar de voorraad toch weinig minder was geworden. Zij antwoordde: ‘Ei, als ik iets in den pot doe, maak ik altijd een kruis, opdat God het zegene. Mijne moeder leerde mij, dit nooit te verzuimen, en dus doe ik het dan ook.’ - ‘Doe ook verder zoo alles in Gods naam,’ antwoordde de grijsaard.

De grijsaard ging nu in den tuin bij Fransje, om te zien, hoe het daar stond. Alles stond fleurig en goed. De oude man zei: ‘Ga zoo voort, kind, zoodat ik alles verder goed in orde vind.’

Zoo verliep een jaar. De grijsaard vroeg nu aan de zusters, of zij nog een jaar blijven wilden. Beiden bleven. De grijsaard zeide: ‘Nu moet Toontje uit de keuken in den tuin en Fransje uit den tuin in de keuken gaan, opdat uw arbeid gelijk zij, want ik wil u gelijk loon geven.’ Zoo verwisselden de zusters dan van werk. Toontje gaf zich ook in den tuin alle moeite om den grijsaard tevreden te stellen. Zij sliep weinig en was vroeg en laat bij haar werk. Toen de grijsaard in den tuin kwam, om na te kijken, zeide hij dan ook: ‘Gij maakt het wezenlijk nog mooier, dan uwe zuster. 't Is een plezier, om te zien, hoe frisch en fleurig alles staat.’

Een ander maal kwam de grijsaard bij Fransje kijken. ‘Nu, hoe gaat het, huishoudster?’ vroeg hij. Fransje antwoordde: ‘Ik weet niet, of gij tevreden zult zijn. Er komen gedurig bedelaars, die wat hebben willen. Ik vrees, dat gij boos zult zijn, dat de voorraad sterk afneemt.’ De grijsaard sprak: ‘Ik zei u, dat gij alleen aan arme menschen zoudt geven, die het wezenlijk noodig hebben.’ Vervolgens keek hij na, hoeveel verbruikt was. Zij had nog maar weinig meer van den voorraad, dien hij haar had overgegeven. ‘Fransje,’ sprak hij, ‘gij houdt slecht huis. Gij hebt veel minder over dan Toontje had, en toch beklagen de armen zich, dat gij hun weinig geeft en menigeen hongerig wegzendt.’ Fransje zei: ‘Ik geef wel, maar durf niet te veel geven.’ De grijsaard vroeg haar: ‘Zijt gij niet dochters van éene moeder?’ - ‘Ja, dat zijn wij,’ antwoordde Fransje. ‘Heeft uwe moeder u niet ook geleerd, wat zij Toontje leerde?’ vroeg de oude man. Fransje antwoordde: ‘Ja, dat heeft zij wel gedaan, maar ik lette daar niet op en stoorde mij niet aan wat zij zei.’ De grijsaard vroeg: ‘Maakt gij dan ook het kruis over den pot, als gij daar wat indoet?’ - ‘Neen,’ zeide Fransje, ‘dat doe ik niet.’ - ‘Nu, doe dat later dan,’ antwoordde de

[pagina 247]
[p. 247]

grijsaard. Fransje beloofde, dit te zullen doen; maar zoodra de oude man de keuken uit was, lachte zij hem achter zijn rug hardop uit. De grijsaard hoorde dit nog en het bedroefde hem zeer. Hij ging hierop Toontje in den tuin opzoeken. Toontje kwam hem echter al te gemoet, vouwde biddend de handen en zei: ‘Och, wees toch niet boos op mij! Kijk, hier dit rozeboompje is mij verdord, ofschoon ik er zoo goed op gepast heb, als ik maar kon. Geen mensch weet, hoe geducht het mij spijt.’ De oude man verheugde zich, dat zij zoo veel belangstelling toonde. Hij ging bij het boompje en zag terstond, dat liet door de wormen was aangevreten en zij dus geen schuld had.

Het tweede jaar was ten einde. Toen sprak de grijsaard: ‘Dochtertjes, uwe moeder zal naar u verlangen. Ik laat u gaan en wil u het loon geven voor de twee jaren, die gij mij gediend hebt.’ Hij bracht haar in eene kamer, waar hij het loon al voor haar klaar gelegd had, en gaf haar vrijheid, om te kiezen, wat zij wilden. Toontje vroeg hem nog eens vergiffenis voor wat zij misschien mocht verzuimd hebben en zocht het geringste uit, dat echter nuttig kon zijn. Fransje nam het mooiste, dat het meest in de oogen blonk. Nadat zij beiden naar goedvinden gekozen hadden, liet hij aan ieder, wat zij genomen had. Vervolgens ging hij met haar in den stal en zeide, dat ieder twee paarden, twee koeien, vier schapen, een hondje en een katje mocht nemen. Hij gaf haar ook een wagen, maar een voerman, om op den bok te zitten, kon hij haar niet geven. Toontje zei echter: ‘O, ik zal zelf wel mennen.’ Hierop waschte en reinigde zij haar hondje en haar katje en gaf die volop te eten en te drinken. Maar Fransje gaf aan haar hondje en haar katje niets te eten, en waschte en reinigde ze ook niet, daar zij het nog veel te druk had met de mooie dingen, die zij had uitgezocht.

Toen zij klaar waren om te vertrekken, dankten zij den grijsaard voor zijne goedheid. Fransje dankte hem zonder liefde, maar Toontje vol liefde, terwijl zij hem de hand kuste en alle heil en zegen toewenschte. Zij stapten nu op den wagen; de oudste, Toontje, ging voorin zitten en nam haar hondje en haar katje op schoot. Fransje nam haar hondje en haar katje en gooide die achter in den wagenkorf. Toen zij nu onderweg waren, riepen Toontje's hondje en katje al gedurig: ‘Onze vrouw heeft overvloed van zilver en goud! Al 't minste vroeg zij, al 't beste kreeg zij!’ Fransje wou nu, dat haar hondje en haar katje 't zelfde zouden roepen; maar die bleven stom. Zij zei tot hen: ‘Waarom roept ge niet, wat het hondje en 't katje van mijne zuster roepen?’ Daar ze nu nog niets zeiden, werd Fransje boos en sloeg hen. Toen zij zoo geslagen werden, riepen hondje en katje: ‘Onze vrouw heeft overvloed van slangen, padden en ongedierte. Al 't mooiste vroeg zij, al 't leelijkste kreeg zij.’

[pagina 248]
[p. 248]

Nu werd Fransje knorrig en begreep niet, waarom haar hondje en katje zoo riepen, daar zij toch het mooiste had uitgekozen, terwijl Toontje's hondje en katje voortdurend uitriepen: ‘Onze vrouw heeft overvloed van zilver en goud.’

Toen de beide dochters bij de moeder thuis kwamen, ging de moeder eerst bij Fransje en nam haar alles af: paarden, koeien, schapen, en wat zij verder had meegebracht. Zij sloot het vee in den stal; maar toen zij er na eene poos eens met Fransje naar ging kijken, zagen alle dieren er even mager en ellendig uit. Dat maakte Fransje nog meer bedroefd. Hierop ging de moeder met Fransje en opende de eene kist. Daar waren slechts weinig kleeren in, en daaronder lagen maar een klein klompje goud, een klein klompje zilver- en eenige guldens. Zij ging naar de andere kist en sloot die open. Daarin had Fransje niets dan slangen, padden en ander ongedierte, zooals haar hondje en katje wel gezeid hadden. Toen sprak de moeder: ‘Dochter, gij zijt ongehoorzaam geweest. Dat is duidelijk te zien aan het leelijke loon, dat ge daarvoor thuis brengt en dat zeker loon naar werken zal zijn.’ De moeder was hier recht bedroefd over en ging hierop naar haar oudste dochter, om te zien, hoe het met hare paarden, koeien en schapen gesteld was. Die waren gezond, frisch en in den besten staat. Vervolgens ging de moeder met Toontje in hare kist kijken. Die was vol fraaie kleeren, waaronder een zware klomp goud, een zware klomp zilver en honderd blanke dukaten lagen. De moeder was half spijtig, dat Toontje zoo veel had, en zij vroeg aan hare dochters: ‘Hebt gij beiden op éene plaats gediend?’ - ‘Ja,’ antwoordden zij. Toen begon de moeder op den ouden man te schimpen; maar Toontje zei, dat het haar beiden had vrijgestaan te kiezen. Fransje had toen het allermooiste uitgezocht en had verkeerd gedaan; zij zelve had het allerminste genomen, wijl zij bang was geweest, omdat zij den goeden ouden heer schade had toegebracht en omdat haar een rozeboompje verdord was. Nu sprak de moeder tot Fransje: ‘Foei, 't is niet goed van u, dochter, dat gij niets van uwe ongehoorzaamheid zegt en van de schade, die gij hebt aangericht.’ Fransje zag nu hare verkeerdheid in en antwoordde: ‘Ik begrijp nu wel, moeder, dat ik verkeerd gedaan heb door den heelen dag te snoepen en alleen aan mijzelf en niet aan de arme menschen te denken; daarom was mijn voorraad dan ook zoo gauw opgeteerd. De armen beklaagden zich over mij bij den ouden man, en die kwam en beknorde mij; maar toen hij wegging, lachte ik hem wat uit. Hij moet dat zeker gehoord hebben en dat heeft hem nog erger boos gemaakt. Hij was door en door braaf en goed, en daarom, denk ik, moet ik nu straf lijden en heb zulke leelijke dingen meegekregen, opdat ik mijn verkeerdheid zou inzien en mij in 't vervolg beteren.’

[pagina t.o. 249]
[p. t.o. 249]


illustratie
Goeverneur, Sprookjes.
Nijmegen, AE. Timmerman.
Roodkapje en de Wolf.



Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken