Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes (1874)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes
Afbeelding van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjesToon afbeelding van titelpagina van Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (7.82 MB)

Scans (58.36 MB)

ebook (10.69 MB)

XML (0.59 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het boek van de mooiste kinder- en volkssprookjes

(1874)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 249]
[p. 249]


illustratie

Roodkapje.

Richt ge uwe wandeling eens naar den Mainstroom en komt daar achter den Vogelsberg, dan zult ge op weg meisjes ontmoeten, groot en klein, rond en slank, die allen korte en keurig nette blauwe, groene of zwarte hoofdkapjes dragen. Geen van deze meisjes stond echter haar kapje zoo goed als 't vroolijk jong ding met goudachtig blond haar, dat dag aan dag het bosch door naar hare grootmoeder huppelde. Haar kapje was rood, evenals de kousen en de frissche blozende wangen van het kind, dat dan ook naar de kleur van dat kapje in de wandeling altijd maar Roodkapje genoemd werd. Daarbij was zij de lie-

[pagina 250]
[p. 250]

veling van allen, die haar kenden, vooral van de moeder en van de grootmoeder daar aan den overkant van het bosch; maar dan was er ook nog een, die verlangend naar het lieve, bloeiende kind uitkeek, en wie dat was, zal ik u op zijn tijd wel vertellen.

Tegen Pinkster had de moeder boerenwafels gebakken, en die dingen lusten oud en jong wel: ons blonde Roodkapje ook en hare oude grootmoeder haast nog liever. ‘Hier, Roodkapje,’ zeide de moeder, ‘ga, vandaag naar grootmoeder en breng haar deze wafels en wat verder in je mandje is. Vraag dan meteen eens goed, hoe 't grootmoeder gaat, of 't met hare heeschheid wat beter is, maar haast je en wijk niet van het pad af, dat je niet in het bosch verdwaalt.’

Nu zette Roodkapje haar kapje te recht en ging naar de grootmoeder, die ginder achter het bosch woonde. Op hare wandeling bleef Roodkapje evenwel nu hier, dan daar staan, en toen zij bij 't beekje kwam, maakte ze jacht op de vlinders of keek naar de kleine hagedissen, die in 't gras speelden; want in het bosch is altijd wel wat te zien, dat kinderen aantrekt en hen zoo gauw niet weer loslaat.

Dit alles, en dat Roodkapje zich in het bosch niet zoo reppen zou, wist de wolf, de oude, booze lammerendief, toen hij juist op 't zelfde uur als het meisje onder de groene boomen rondkuierde. 't Was een schrale magere tijd voor den slokop, daar de herder zoo trouw op zijne schapen paste, dat hij er geen eentje van te pakken kon krijgen. ‘Ha,’ dacht dus de sluwerd, ‘Roodkapje - ja, kon ik haar krijgen, die zou nog beter smaken dan 't vetste lam.’ Maar 't blonde meisje zoo maar dadelijk aanvallen, durfde hij toch niet, vooral niet, omdat eenige houthakkers in de nabijheid aan 't vellen van oude boomen waren. Toen hij dus nu Roodkapje tegenkwam, vroeg hij zoo vriendelijk mogelijk: ‘Waar ga je naar toe, Roodkapje? Kom, ik wandel een eindje ver mee.’ Het onnoozele meisje wist nog niet, hoe gevaarlijk het is. zich met een wolf in te laten, en antwoordde dus zonder erg: ‘Ik ga na grootmoeke, om haar wat wafels en wat ik hier meer in mijn mandje heb te brengen.’

‘Zoo, zoo! En woont grootmoeder nog al ver?’ vroeg de wolf verder. - ‘Daar ginder, den molen voorbij,’ antwoordde Roodkapje.’ - ‘Goed, lieve kind,’ zei de wolf, ‘ik wil haar eerstdaags ook eens bezoeken; maar nu willen we zien, wie van ons beiden 't eerst bij grootmoeders huis is, gij langs dat pad rechts en ik langs dat links.’ - ‘Ja ja,’ zei Roodkapje, ‘dat zullen we zien.’ Maar zij haastte zich daarom toch niet; zij ging langs den rand van de beek voort, plukte hazelnoten en een mooien ruiker voor moeder thuis, en keek naar de eekhorentjes, die op de takken speelden. De wolf daarentegen liep al zijn best, en daar hij den kortsten weg had, stond hij ook al spoedig voor grootmoeders huisje.

Hij klopte aan. ‘Doe open, grootmoedertje,’ zei de booswicht

[pagina 251]
[p. 251]

met nagemaakte stem; ‘ik ben Roodkapje, en kom je de groetenis van moeder en wat lekkere wafels brengen.’ - De goede oude vrouw lag wezenlijk ziek te bed; ze kon niet opstaan, en dus riep zij: ‘Trek maar aan de klink, kind, dan gaat de deur open.’ De wolf trok aan het touwtje, en de deur ging open. Nu viel de leelijke wolf op de oude vrouw aan en slokte haar op, zoodat er geen sikkepitje van overschoot. Genoeg had hij daarom echter nog lang niet, want de slokop had in geen drie dagen eten gehad, en dus had hij ook nog grooten trek aan Roodkapje. Om die nu toch vooral zeker in zijne klauwen te krijgen, maakte hij de deur behoedzaam weer toe, zette grootmoeders groote witte nachtmuts op, ging daarmee op bed liggen en wachtte, tot Roodkapje eindelijk voor de deur verscheen.

‘Tik! Tik!’ klopte het meisje aan. - ‘Wie is daar?’ riep de wolf met eene zoo schorre stem, dat Roodkapje eerst niet wist, wat zij hoorde. Maar deze bedacht nu, wat moeder haar van grootmoeders heeschheid had gezeid, en antwoordde dus: ‘Doe open, grootmoeder. Ik ben 't, Roodkapje, en kom u de groetenis van moeder en wat lekkere wafels brengen.’ - ‘Trek dan maar aan de klink, kind, dan gaat de deur open,’ antwoordde de wolf van het bed.

Roodkapje trok aan het touwtje en de deur ging open. Toen de wolf haar zag binnenkomen, trok hij zijn kop onder de dekens en zei: ‘Zet je mandje daar maar op tafel, en kom dan bij mij op bed, want ik ben koud en dat zal mij verwarmen.’ Roodkapje deed wat haar gezegd werd, maar was heel verwonderd, dat grootmoeder er in haar nachtpak zoo raar en wonderlijk uitzag. ‘Maar grootmoeder,’ zei ze, ‘wat hebt ge lange armen!’ - ‘Dat is om je des te beter te kunnen omhelzen, kind!’ - ‘Maar grootmoeder, wat hebt ge lange beenen!’ - ‘Dat is om te harder te kunnen loopen, kind!’ - ‘Maar grootmoeder, wat hebt ge lange ooren!’ - ‘Dat is om te beter te kunnen hooren, kind!’ - ‘Maar grootmoeder, wat hebt ge groote tanden!’ - ‘Ja, en dat is om je te beter te kunnen verscheuren.’ En toen de ondeugende wolf dit gezegd had, zei hij: Hap! Hap! en slokte het arme Roodkapje heelemaal op. Daarop legde hij den kop op het kussen neer, om nog wat te rusten, en lag spoedig al zijn best te snorken en te hijgen.

Op denzelfden tijd kwam de jager het huisje voorbij, en toen hij dat zware snurken en blazen hoorde, dacht hij, ‘Jou, deugniet, heb ik lang gezocht.’ Hij wou al naar zijn geweer grijpen en op het slapend dier aanleggen, toen hij op eens bemerkte, dat de oude grootmoeder nergens te zien was. ‘Dan heeft die leelijke wolf het goede mensch zeker opgegeten,’ bromde hij bij zichzelf, nam zijn hartsvanger en haalde den slapenden wolf met een paar sneden rits den buik open. Toen hij echter nu nog een snee doen wou, zag hij wat

[pagina 252]
[p. 252]

roods blinken, en toen een paarsch rokje en witte kousjes met roode klinken, en eer hij er op bedacht was, kwam Roodkapje uit den opengesneden buik voor den dag springen en riep, zich schuddend: ‘Hu, hu, wat was het daar eng en donker in die maag van den wolf!’ De jager deed nu nog een snee, en daar kwam ook de grootmoeder weer te voorschijn en was ook nog springlevend.

‘Wacht, booswicht,’ zei de jager, ‘ik zal je leeren, goede, brave grootmoedertjes en lieve meisjes op te eten!’

En nu nam hij Roodkapje en de oude vrouw bij de hand en gingen alle drie naar de beek, waar zij een stuk of wat groote, zware steenen van daan haalden, en die werden toen in den buik van den wolf gestopt, waarna de grootmoeder de scheuren met naald en draad netjes weer toenaaide. Toen nu de wolf na een paar uur wakker werd, wou hij stilletjes wegsluipen, maar hij bracht het niet verder dan tot de beek. Daar tuimelde hij omver, want de steenen waren zoo zwaar, dat hij op zij viel, in het water rolde en daarin verdronk.

Nu waren alle drie, de jager, de grootmoeder en Roodkapje, op eens van alle zorg bevrijd. De jager nam het vel van den wolf, grootmoeder at smakelijk van de lekkere wafels, Roodkapje zocht hare bloemen bij mekaar, hing haar korfje aan den arm en dacht: ‘Nu wil ik, als ik voor moeder een boodschap heb te doen, van mijn leven niet weer van het rechte pad afdwalen en ook geen praatjes met vreemden meer houden, die mij onderweg tegenkomen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken