Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekje (1878)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekje
Afbeelding van Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekjeToon afbeelding van titelpagina van Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekje

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.42 MB)

Scans (8.79 MB)

ebook (2.88 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel
non-fictie/schoolboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oom Willem en zijne buurkindertjes. Een schoolboekje

(1878)–J.A. van Dijk, J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

12. De dagdief.

Het was een mooie dag in de maand Augustus, toen verdam, een rijke boer, tot zijne vrouw zeide:

‘Kom, antje! we willen, dunkt mij, van daag eens een ridje met de sjees naar broer evert doen. Het is tegenwoordig nog zoo heel druk niet, maar als het zaad rijp wordt, dan kunnen wij het niet wachten en komt er misschien dit heele jaar niet meer van.’

Zijne vrouw was daar goed mee in haar schik. Zij kleedden zich aan en lieten het paard voor de sjees spannen. Voordat zij echter vertrokken, zeide de boer tot zijn knecht joris: ‘Nu moet gij van daag maar die achterste sloot langs het groote kamp beginnen schoon te maken en zien, hoe ver gij het daarmee brengen kunt.’

‘Best, boer!’ antwoordde joris, en nu reden verdam en zijne vrouw antje heen.

[pagina 54]
[p. 54]

Toen de boer en de vrouw weg waren, stapte joris zoo sukkelachtig op de sloot aan, alsof hem de leden half verlamd waren. ‘Ik moet alle dagen werken en zwoegen, dat mij de leden kraken,’ zei hij bij zich zelven; ‘maar van daag wil ik mij niet dood arbeiden; daar kan de boer wel vast verzekerd van wezen.’

Nadat hij nu een weinig modder en kroos uit de sloot had opgehaald, ging de dagdief op zijn uiterste gemak in het gras aan den kant zitten. Na een halfuurtje, toen hem dat zitten verveelde, ging hij liggen, zoo lang als hij was, rekte zich lui en liederlijk uit, en viel weldra in slaap. Toen hij, na zoo wat gedut en gedommeld te hebben, eindelijk weer wakker werd, luidden de klokken twaalf en kondigden het werkvolk op het land aan, dat de middagetenstijd gekomen was. Ook onze luiaard drentelde nu naar huis, even alsof hij zijn maaltijd verdiend had, zoo goed als de beste.

De meid had het eten klaar staan, en de luie joris vergat het toetasten met lepel en vork niet, zoo als hij het toetasten met de schop had vergeten; maar schikte moedig aan en was onder het eten bijlang de traagste niet.

[pagina 55]
[p. 55]

Na het maal nam hij een duchtig middagslaapje, en zoo kwam hij eerst tegen drie uren weer bij zijne sloot. Langzaam, alsof 't geen zier haast had, ging hij daar nu aan 't spitten en graven, dat hem echter spoedig verveelde. Hij ging dus maar weer wat in het groene gras zitten luieren, werkte daarna nog een poosje, en: ‘Gelukkig!’ riep hij, ‘daar luidt de klok al zes!’ nam zijn gereedschap op den rug, en slenterde zoo, onder het fluiten van een deuntje, naar huis.

Dat hij nu het eten al wederom niet vergat, kunt gij licht denken. En toen de boer en de vrouw des avonds t'huis kwamen, stond joris even welgemoed te rooken, alsof hij zijn dag opperbest besteed had en dus nu een rustigen vieravond mocht genieten.

Zoodra de boer zich verkleed had, wandelde hij nu eens naar de sloot, om te zien, hoe joris het gemaakt had. Maar o, kinderen! wat stond hij versteld, toen hij zag, hoe zijn knecht daar aan het dagdieven was geweest! Hij zeide er echter dien avond niets van; maar dacht: ‘Dat zal den luiaard geen voordeel wezen!’

Het geval wilde nu, dat het daags daarna juist de dag was, waarop de jonge knapen daar uit den

[pagina 56]
[p. 56]

omtrek gewoon waren, bij gansche troepen naar de kermis in de naburige stad te gaan. Ook joris had dus 's morgens zijn zondagspak aangetrokken, en stelde zich voor, vrij wat pret te zullen hebben dien dag. Toen de boer hem echter zoo in zijne beste plunje zag, hield die zich, alsof hij niet begreep, wat dat beduiden moest, en vroeg hem: ‘Ei, ei, de mooie kleeren aan! Waar zal dat heen, vriendje?’

‘Wel,’ zeide joris, ‘naar de stad, boer! Gij weet toch wel, dat het van daag de dag is, waarop het jonge volk gaat kermishouden?’

‘Ja,’ antwoordde de boer, ‘die zich vóór dien dag vlijtig gedragen hebben, mogen van daag pret gaan houden; maar die geluierd hebben niet. Gij hebt gisteren een vrijen dag genomen en met dagdieven kermis gehouden. Van daag is het weer tijd om te werken voor u; want het verzuimde moet worden ingehaald. Denkt gij, dat ik mijn goede geld aan dagdieven, aan leegloopers, aan luiaards en bedriegers wil weggooien, om hen zoo in hunne verkeerdheid te sterken en met het brood der luiheid te voeden? Neen, dan zou ik er schielijk afwezen! De schuldeischers zouden mijn

[pagina 57]
[p. 57]

goed aantasten en het mij voor den neus doen verkoopen! Dan konde ik bij een ander dienen of bedelen gaan, niet waar? Neen, neen! zoo gek is boer verdam nog niet! Gij kunt van daag kermis bij de sloot houden; dan hebt gij twee dagen achter elkaar kermis. En als ik u nog een enkel maal weer op dagdieven betrap, kunt gij terstond uwe biezen pakken, joris! verstaat gij?’

En hoe joris nu ook bad en smeekte, en welke fraaie beloften hij ook deed, er was geen doen of helpen aan; de boer bleef bij zijn voornemen, onze luieraar kon zijn modderig pakje weer aantrekken en naar de sloot kuieren, om daar in zijn ééntje kermis te houden.

Welk een pleizier; niet waar, kinderen?

Maar nog tot vermeerdering van joris' spijt, schaamte en berouw, kwamen er eene menigte vroolijke jonge boerenknapen, allen in hun beste pak, bij hem aan, om hem af te halen. Toen deze hunnen kameraad daar zoo in zijn zonderling kermisgewaad zagen staan, begonnen zij hardop te lachen en vroegen hoe dat zoo kwam. Joris antwoordde niet, maar sloop met neergeslagen oogen de deur uit en wist haast niet, waar hij zich van schaamte bergen zou.

[pagina 58]
[p. 58]

‘Joris heeft gisteren kermis gehouden,’ zei de boer lachend, ‘en van daag moet hij dus werken, want alle dingen hebben hun tijd.’

In geen weken dorst joris weder in het gezelschap van zijne makkers en kameraden komen, zoo schaamde hij zich en zoo bang was hij, dat zij die kermisgrap nog eens weer smakelijk opwarmen zouden!

Deze les van den boer had echter de gewenschte uitwerking; want na dien tijd had onze vriend zulk een afkeer van het luieren en dagdieven, dat hij er zich zijn geheele leven niet weer aan schuldig maakte en dus in 't vervolg, hij gelegenheid, met een gerust hart vierdag of kermis houden kon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken