Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Oude sprookjes (1861)

Informatie terzijde

Titelpagina van Oude sprookjes
Afbeelding van Oude sprookjesToon afbeelding van titelpagina van Oude sprookjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.10 MB)

ebook (3.60 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

sprookje(s)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Oude sprookjes

(1861)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vrouw Holle.

Er was eens eene weduwe, die twee dochters had. De eene daarvan was traag en leelijk, de andere daarentegen vlijtig en knap. Desniettemin had de weduwe hare leelijke, ondeugende dochter veel liever, dan de vlijtige en knappe, want deze laatste was slechts hare stiefdochter. Daarom moest het arme, lieve meisje Asschepoester in huis zijn, alle werk doen, en vervolgens buiten bij den put gaan zitten, en daar spinnen, tot het bloed haar uit de vingers sprong. Nu wilde het geval, dat haar spinneklos eens geheel bloederig geworden was, en 't meisje bukte in den put neêr, om den klos af te wasschen; daar sprong de klos uit hare hand, viel in het water, en zonk dadelijk weg. Toen liep zij schreijend naar hare stiefmoeder, en wilde klagen, wat er gebeurd was. Deze echter werd geweldig boos, schold haar uit voor al wat leelijk was, en zei: ‘als ge den klos naar beneden hebt laten vallen, moet ge ook zien, dat ge hem terug krijgt.’ Nu ging het meisje vol angst naar den put, wist niet wat ze beginnen zou, en boog zich eindelijk zoo ver over den rand neêr, dat zij het evenwigt verloor, en plomp voorover in het water stortte.

Toen zij ontwaakte en weer tot zich zelve kwam, lag zij op eene groene weide, vol geurige bloempjes, waar de zon vrolijk scheen, de vogeltjes zongen en de bijtjes lustig gonsden, zoodat het ons arme meisje

illustratie

[pagina 30]
[p. 30]

weêr ruim en ligt om het hart werd. Zoo ging zij verder, en kwam aan een rookenden bakoven, die vol brood zat, dat riep: ‘Och, haal mij er uit; ik ben heel gaar gebakken.’ Toen haalde het meisje het brood er uit, legde het netjes op de daarbij staande bank uit, om af te koelen, en ging verder. Vervolgens kwam zij onder een appelboom, die bijna bezweek onder den last van de rijpe appels, en deze riepen het meisje toe: ‘Och, schud ons toch af; we zijn allen door en door rijp.’ Toen schudde het meisje den boom, dat vele appels afvielen, on ze verzamelde die zorgvuldig in de manden, die er bij stonden, zoodat geen enkele bleef liggen. - Toen dit gedaan was, ging zij verder voort, en kwam aan een huis, waar eene oude vrouw uit het raam keek, en haar vriendelijk toelachte; doch het meisje werd angstig en wilde wegloopen. ‘He, hoe zoo haastig?’ riep de oude; ‘Kom toch binnen, en wees niet zoo bang. Als ge werken wilt, en mijn bed goed wilt schudden, zoodat ik er zacht op lig, moogt gij wel blijven, en zult het goed bij mij hebben. Maar schud mijn bed toch vooral regt goed, dat de pluimen er uit stuiven; dan sneeuwt het in de wereld. Ik ben vrouw Holle.’ Toen zei het meisje, dat zij haar uiterste best zou doen, en bleef bij vrouw Holle een heel langen tijd, daar zij alle dagen kostelijk eten en drinken kreeg, zaodat beiden een heel vergenoegd en rustig leven zamen hadden. Na dien tijd begon het meisje echter toch het heimwee te krijgen, en zat vaak treurig het raam uit te kijken naar de blaauwe lucht of naar het groene land. Toen zei vrouw Holle: ‘Wel, kind, ge hebt 't te huis zoo bitter slecht gehad, en toch krijgt ge het heimwee? Hoe is dat zoo?’ - ‘Ja,’ zeide het meisje, ‘zoo is 't; en of mijne stiefmoeder al hard, en mijne zuster niet goed voor mij was, mogt ik ze toch wel eens weer zien.’ - ‘Kom dan’;, zei vrouw Holle, ‘gij hebt mij trouw gediend, en dus wil ik je dat niet afslaan. En als 't je niet goed gaat, kom dan maar gerust weer bij mij.’ Hierop kuste zij het meisje, bragt het bij eene groote poort, en liet het daar doorzien Maar terwijl zij daar onder doorging, begon het eensklaps goud te regenen, en al het goud bleef aan haar hangen, zoodat zij er geheel en al meê overdekt was. En voor dat vrouw Holle de poort weêr toesloot, stopte zij het meisje

[pagina 31]
[p. 31]

ook nog den verloren spinklos in de hand, en gaf haar nog eens een zoen tot afscheid. Toen viel de poort toe, en het meisje was weer op de wereld bij haar oude huis. Nu ging zij naar de moeder, en toen de moeder dat vele goud zag, werd zij goed ontvangen. Zoodra nu de moeder hoorde, hoe hare stiefdochter aan al dien rijkdom gekomen was, zeide zij den volgenden dag tot hare ondeugende en luije dochter: ‘Ga heen, spin je ook de vingers bloedig, en laat dan je spinklos in den put vallen; dan zult ge ook rijk worden.’ Het meisje dacht: ‘Dat is goed,’ prikte zich eventjes met een speld in den vinger, wierp den bebloeden klos in den put, en sprong hem na. Wezenlijk kwam zij ook, even als de andere, op de fraaije groene weide, en bij den bakoven. Daar riep het brood weder: ‘Och, haal me er uit; ik ben heel gaar gebakken.’ - ‘Ei, ik zou gek wezen, en mij de vingers verbranden!’ zei het luije meisje, ging voort en kwam bij den appelboom. Daar schreeuwden de appels: ‘Och, schud ons toch af; we zijn allen door en door rijp.’ - ‘Ge kunt even goed blijven hangen als liggen’, zei het meisje, liep lagchend voort, en kwam bij vrouw Holle, die met een ernstig gezigt uit het venster keek, en geen woord zei. Toen bood zich het meisje aan, om haar te bedienen, en vrouw Holle zeide: ‘als ge werken wilt, en mijn bed goed wilt schudden, zoodat ik er zacht op lig, moogt ge wel blijven, en zult het goed bij mij hebben. Maar schud mijn bed toch vooral regt goed, dat de pluimen er uit stuiven; dan sneeuwt het in de wereld. Ik ben vrouw Holle.’ Toen ging het meisje in huis, en begon haar werk. Den eersten dag was zij vlijtig, en gehoorzaamde vrouw Holle, als die haar wat zei; want zij dacht aan het vele goud, dat die haar zou meêgeven. Den tweeden dag echter was zij het arbeiden al moe; den derden dag was zij te lui om op te staan, en voor vrouw Holle het bed te maken. Toen zeide vrouw Holle haar de dienst op, en het meisje zei: ‘Ja, ik wou naar huis, en daarom krijg ik nu het heimwee.’ - ‘Ga dan maar, kind,’ zei vrouw Holle, en neem je spinklos mee.’ Hierop ging ze met haar naar de poort, deed open, en liet het meisje door. Dit meende, dat nu de gouden regen zou volgen, en 't begon ook wezenlijk wonderbaarlijk te ruischen; doch in plaats van goud

[pagina 32]
[p. 32]

viel enkel pek neêr, zoodat het meisje er heelemaal meê overdekt was. ‘Dat is ter belooning voor je slechte diensten,’ riep vrouw Holle. Zoo kwam de sukkel t' huis, arm, kaal en vol pek, dat zoo vast kleefde, dat ze het haar leven lang niet weer van haar ligchaam heeft kunnen krijgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken