Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit het wonderland (1916)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit het wonderland
Afbeelding van Uit het wonderlandToon afbeelding van titelpagina van Uit het wonderland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.70 MB)

Scans (10.24 MB)

ebook (6.69 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Illustrator

G. Wildschut



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit het wonderland

(1916)–J.J.A. Goeverneur–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Het wederzien.

Een oude weduwe had een eenigen zoon, die als handwerksgezel was gaan reizen. ‘Als ik weerom kom,’ had hij bij zijn heengaan aan zijne moeder gezegd, ‘dan blijf ik voor goed bij u, zet mij hier als baas neer, en gij zult goede dagen bij mij hebben, moedertjelief!’

‘God zegene u, mijn jongen!’ zeide de vrouw; ‘en kom zoo goed en braaf terug, als gij weggegaan zijt. Ik wil voor u bidden, dat God u vooral bescherme; denk ook maar dikwijls aan mij!’

[pagina 111]
[p. 111]

‘Moeder,’ zeide de zoon, ‘ik wil alles doen, wat gij wenscht; ik vergeet u niet.’

En zoo waren beiden onder tranen van elkander gescheiden.

Vier jaren waren na dat afscheid verloopen. Van tijd tot tijd had Jacob, zoo heette de zoon, aan zijn moeder geschreven, waar hij was en hoe 't hem ging. Sinds een half jaar had de oude vrouw nu echter niets meer van Jacob vernomen. Zoo werd zij dan bedroefd en dacht: ‘Als Jacob maar geen ongeluk is overgekomen!’ - Maar als het haar dan soms al te beklemd om het hart werd, ging zij naar de kerk en bad, en kwam dan doorgaans getroost en opgebeurd weer naar huis. ‘Ik wil op God vertrouwen,’ zeide zij; ‘en die zal mij en mijn goeden Jacob niet vergeten.’

Maar Jacob was ver, ver weg in een vreemd land, en het was hem tot hiertoe nog altijd goed gegaan. Het brievenschrijven had hij evenwel gedurig uitgesteld; want hij dacht: ‘Ik ga immers nu toch spoedig weer naar huis, en dan kan ik moeke alles veel beter vertellen, dan ik het met de pen beschrijven kan.’

Toen het weer voorjaar werd, nam hij de terugreis naar huis aan. Hij had onder vreemden veel geleerd, en verheugde zich nu in 't vooruitzicht van zijn moeder weer te zien en voortaan altijd bij haar te zullen blijven. Hij had ver te gaan, om weer naar zijn geboortedorp te komen, en daar 't een tijdlang bijzonder heet was, brandde de zon hem het gezicht rood en viel de voetreis hem dikwijls erg zwaar. Maar het verlangen naar zijn moeder dreef hem maar al vooruit, al was zijn vermoeidheid ook nog zoo groot.

Zoo kwam hij dan eindelijk in het dorpje aan, waar

[pagina 112]
[p. 112]
zijn moeder woonde. Zijn hart klopte, toen hij de bekende wegen, straten, huizen en menschen weerzag. De menschen echter, die hem in zoo lang niet gezien hadden, kenden hem niet meer. Hij groette den een en den ander, die hem tegenkwam; doch allen keken hem vreemd aan, tot zelfs zijn vroegere schoolkameraden en vrienden

illustratie

toe. Toen kwamen hem de tranen in de oogen en hij dacht: ‘Ben ik hier dan zoo heel vreemd geworden? Zal misschien ook mijn moedertje mij niet eens meer kennen? Of zij nog in haar oude huisje bij de kerk woont?’ - Zoo dacht hij en stapte haastig door tot hij bij de kerk kwam.

Daar kwam een oud vrouwtje de kerkdeur en zoodra zij den vreemden, reizenden man maar in het gezicht had gekregen, snelde zij op hem toe en riep: ‘Jacob! mijn beste zoon Jacob!’ - En de zoon wierp zich in de armen van zijn moeder, en beiden weenden en snikten en konden geen woord spreken, zoo groot was de blijdschap van dat wederzien. Had al niemand anders hem herkend, de moeder herkende hem toch terstond.

[pagina 113]
[p. 113]

Dat was toen een vreugdedag in het kleine huisje van de weduwe. Ze hadden elkaar duizend dingen te vertellen, de moeder en de zoon. Daar zaten zij dan bij elkander, en Jacob hield zijn arm om haar heengeslagen en de blijdschap straalde beiden de oogen uit.

‘Nu scheiden wij niet meer,’ zeide de jonge man. ‘Ik ga terstond vlijtig aan het werk, en onder Gods zegen zal het ons wel goedgaan.’ -

Ja, 't ging hun goed, die twee goede menschen. Nog menig jaar bleef de moeder in leven, en had in haar zoon een steun en troost tot aan haar dood toe.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken