Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het rijke leven (1918)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het rijke leven
Afbeelding van Het rijke levenToon afbeelding van titelpagina van Het rijke leven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.76 MB)

Scans (8.16 MB)

ebook (3.01 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het rijke leven

(1918)–Anna van Gogh-Kaulbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XVI.

Het was weer 's morgens tien uur, toen hij naar haar toeging; hij werd in 't leege salon gelaten, en stond daar, zonder iets te zien, starend naar de deur.

Willy kwam binnen, ze stak hare hand uit.

‘George,’ zei ze met gejaagde stem, ‘ik heb je geschreven; je hadt gezegd, dat ik je roepen moest, als....’

Hij greep hare hand, zijn twijfel verdween.

‘Als je nog eens anders denken mocht; is 't dat? is 't dat?’ vroeg hij zenuwachtig.

Ze keek hem aan, hare oogen glansden zooals in hunne gelukkige dagen van samenzijn.

‘Ja,’ fluisterde ze, en toen zijne armen om haar heen voelend: ‘ik kan je niet missen, ik houd te veel van je.’

Ze stonden zwijgend in elkaars armen, alle gedachten verdwenen in de zaligheid van hunne kussen.

Ze gingen zitten op de canapé, Willy altijd in zijne armen, altijd nog zonder spreken, zonder denken, alleen voelend hun geluk.

[pagina 165]
[p. 165]

George verstoorde de betoovering door zijne woorden.

‘Lieveling, ik heb zoo geleden dit jaar.’

Ze keek hem aan, en in eens begon ze te schreien, zacht, met veel tranen, maar zonder heftigheid.

't Was om de gedachte aan het onveranderlijke, dat ze aan moest nemen mèt haar geluk.

Hij begreep haar en liet haar uithuilen in zijn arm, zijne ziel vol van eene groote teederheid.

Ze schreide niet lang, ze trachtte zich met geweld te bedwingen.

‘Ik zag gisteren op de tram aan je, dat je zoo veranderd was,’ begon ze zacht; ‘ik zag, dat je veel verdriet had gehad, en toen verdween al het andere.’

Ze streelde zacht zijn haar, maar hij liet haar in eens los, keek haar aan met verschrikte oogen.

‘Je hebt toch niet,’ vroeg hij angstig, ‘mij teruggeroepen, omdat ik verdriet had?’

Ze glimlachte. ‘Nee, nee,’ zei ze haastig.

‘Zie je,’ vervolgde hij, ‘dàt mag het niet zijn; je mag je niet aan mij geven uit medelijden of uit een drang naar zelfopoffering om mij maar gelukkig te maken. We moeten allebei gelukkig zijn, of het ten minste kunnen worden. Ik weet lieveling, dat je 't niet kunt worden zonder een offer te brengen, maar 't moet je liefde zijn, die je er toe in staat stelt, geen medelijden.’

Willy zag de ongerustheíd, de spanning in zijne oogen; ze dacht aan haar strijd, aan alles wat ze gevoeld had, en de armen om zijn hals leggend, hare oogen rustend in de zijne, zei ze ernstig: ‘'t Is mijn liefde; ik weet, dat ik geen geluk meer zal vinden zonder jou; ik heb ondervonden dat mijn liefde de sterkste is gebleven.’

[pagina 166]
[p. 166]

‘Dan is 't goed,’ zei hij gelukkig.

En toen vertelde ze hem veel van wat ze geleden en gedaan had in dat lange jaar.

De heer en mevrouw van Meersen gaven gemakkelijk hun toestemming tot Willy's engagement; mevrouw voelde iets als triomf en rust, ze had zoo gevreesd dat Willy een of andere groote dwaasheid zou doen. Wardorf was wel geen rijke partij, maar toch heel goed aannemelijk; op zijn leven viel niets aan te merken, ze had zich daaromtrent al vroeger door van Voorten laten inlichten en hij had eene goede positie.

Bij de familie Drijfel was sympathieke vreugde om Willy's geluk; Gerard schreef haar een langen brief, waarin hij wel tienmaal zei, hoe blij hij was om haar geluk. Maar ze moest toch nog eens aan hem denken, hij kon haar niet meer missen.

Willy voelde zich als omringd door een zonnig waas van geluk; ze was met George bij zijne moeder geweest, en mevrouw Wardorf had haar dadelijk alle teederheid gegeven van haar lief hart, zich niet meer afvragend, wat er toch tusschen Willy en George gestaan kon hebben. Alles was nu immers goed; wat er ook geweest was, het was nu voorbij en vergeten.

Willy was nu naar Boschvoort teruggegaan om zich te laten feliciteeren door familíe en vrienden; na eene poos zou ze weer naar Arnhem gaan, zoolang George nog in Driel bleef.

't Was een drukke tijd, vol vroolijkheid en opgewektheid, maar toch verlangde Willy naar rustig samenzijn met George. Er was nog iets tusschen hen, dat weggenomen moest worden, ze moest nog iets meer weten van dat verleden van hem; zonder dat zou ze nooit kunnen leeren er kalm aan te denken.

[pagina 167]
[p. 167]

't Begon haar te kwellen, maar ze wist er niet van te beginnen. Toch, op een Zondagmorgen, toen ze samen waren, thuis in 't salon, begon ze er in eens van.

Ze zaten samen op de canapé; buiten regende het met hevige vlagen, maar binnen was 't intiem gezellig, een beetje donkerig door de betrokken lucht buiten.

‘Zeg man,’ vroeg ze in eens, ‘wil je mij iets vertellen, van... dat vroegere?’

Hij schrikte. Was dan altijd die gedachte in haar?

‘Waarom, kindje?’ vroeg hij heel zacht en teeder; ‘moet ik je nog meer pijn doen? Dat verleden is immers voorbij; 't heeft waarachtig niets nagelaten.’

‘Dat geloof ik wel, maar ik moet er toch wat meer van weten. Anders zal 't komen spoken in mijn hoofd; ik zal er over gaan denken en tobben en mij allerlei voorstellingen maken; als ik 't weet, zal ik 't beter weg kunnen jagen uit mijne gedachten, of er kalm aan denken. Toe, ik mag er immers naar vragen?’

Hij zweeg nog, zoekend naar woorden. 't Scheen nu zoover achter hem, dat verleden, en vooral zoo oneindig ver van Willy af; 't was onmogelijk er over te spreken, terwijl hij haar in zijn armen voelde.

‘Wat moet ik er van zeggen?’ vroeg hij onhandig, verlegen, angstig.

‘Zeg,’ fluisterde Willy, ‘hoe je er toe gekomen bent... Het andere komt er niet op aan.’

Hij begon te spreken, in zijne stem een klank van treurigheid, omdat het haar pijn moest doen.

‘Ik was negentien jaar, pas student. 'k Had nog wel een vaag idee, dat 't niet goed was, maar

[pagina 168]
[p. 168]

de andere jongelui lachten me uit, en namen me mee; ze praatten zoo mooi: waarom zou ik de natuur niet volgen? Je weet niet, hoe jongelui elkaar wijs kunnen maken, dat er geen zweem van kwaad in steekt. Ik liet me overtuigen, het voorbeeld lokte, de drang, het onbekende te leeren kennen, liet me niet los.

Op een avond was ik met twee anderen in den Haag; ze namen me ergens mee naar toe om te soupeeren; er waren daar vrouwen die ze kenden; later was ik alleen met een jong meisje, ik kon niet meer denken, geen weerstand bieden, 't was als een roes....’

Hij sprak 't laatste afgebroken, bijna zonder intonatie; hij voelde Willy's lichaam schokken door snikken, maar ze nam 't hoofd niet weg van zijne borst.

‘Maar,’ vroeg ze, ‘den anderen dag? Was je toen weer gewoon als elken dag? Had je niet het gevoel dat er voor altijd iets veranderd was?’

‘Nee,’ zei hij ernstig; ‘dat gevoel was maar heel vaag, omdat ik zelf 't gewicht niet kende van wat ik gedaan had. En de anderen praatten 't zoo gauw, zoo gemakkelijk weg; ik was immers vrij, aan niemand rekenschap verschuldigd. 't Scheen ook zoo dwaas, dat ik beter wilde zijn dan de anderen. 't Is juist het ongeluk voor de meeste jongelui, dat ze geen overtuiging hebben, omdat die hun niet wordt meegegeven van thuis. Je sprak laatst over Gerard Dryfel; als zijn ouders hem werkelijk eene overtuiging hebben kunnen meegeven van wat goed is en zedelijk, kan die een schat voor hem worden, en hij kan anderen, die weifelen, weer steunen.

Ik begrijp nu zoo goed alles, Wil, wat je gezegd

[pagina 169]
[p. 169]

hebt over de volkomene liefde: ik heb er zooveel over gedacht; had ik dat al vroeger gedaan onder invloed van anderen, dan zou ik sterk zijn geweest. Er wordt te veel gespot en gelachen met die dingen; 't wordt vergoelijkt door ouderen, omdat ze in hunne jeugd niet beter zijn geweest; en met vrouwen of meisjes wordt er nooit over gesproken, en dat moest juist, O, mijn schat, had ik je maar vroeger ontmoet.’

Hij boog zijn hoofd op het hare, en samen schreiden ze om de onveranderlijkheid van het verleden.

Maar terwijl Willy lag met het hoofd aan zijn hart, kwam over haar een gevoel van geluk, zooals ze nog niet gekend had, omdat hij haar begreep, omdat hun voelen nu één was; 't was alsof nu het leven haar in de armen nam, zachtjes haar pijn stillend met balsem van zoete woorden. Wat er nog van overbleef was zachte weemoed, zonderschrijning.

Toen ze weer rechtop zat, doch met George's arm om haar heen en hare hand in de zijne zei ze:

‘'t Zou toch niet goed zijn geweest als we gescheiden waren gebleven; alleen samen kunnen we iets maken van ons leven.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken