Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 17]
[p. 17]

III

Ik kwam in het voorname hotel dat daar vroeger ook was geweest. Hoog op de groene heuvel, met kamers die uitkeken op mistige bergtoppen. Koele, donkere gangen. Wijde, zonnige terrassen. Djongossen, nee, dat woord was taboe geworden, pelayans die klaarstonden. Heden en verleden raakten in elkaar verward. De mensen uit de groep verwonderden zich over de oudhollandse spreuk boven de Hollandse open haard. We kwamen als toerist, waar eerst Hollanders waren geweest toen het land nog van hen was. We kropen op de rotan barkrukken en bestelden drankjes net als de Shell-employés vóór ons hadden gedaan. Er waren geen gasten uit het land zelf. De enige Indonesiërs die er waren hoorden tot het personeel. Er was niets veranderd. Bruine handen hielpen mij aan tafel mijn stoel bij te schuiven. Bruine handen hielden me de dampende witte rijst voor. Schonken ijswater. Raapten het gevallen servet van de grond. Als ik opkeek zag ik hun lachende, vriendelijke gezichten. Gezichten die vervaagd waren. Ik probeerde de baboe en de djongos uit mijn kinderjaren voor de geest te halen. Ze hadden voor me gezorgd als mijn ouders er niet waren. Ze hadden gemaakt dat ik niet bang hoefde te zijn. En ze hadden gezegd dat ik mooi was. Ik had een blank gezicht, dat was mooier dan een bruin, zoals zij hadden. Trots voerden ze me met de lebaran met zich mee naar hun huis in de kampong. We hadden onze mooiste kleren aan. Het was feest. De vastentijd was voorbij. Er lagen bloemen op de met wit papier gedekte tafel. We dronken rozenstroop en aten gebakjes, terwijl op een kastje een grammofoon speelde en de buren in de deuropening stonden te kijken.

In de bersiaptijd dacht ik aan deze mensen, waarmee ik zo eigen was geweest. Wat ik ook gedaan had, zij had-

[pagina 18]
[p. 18]

den het mooi gevonden. En nooit was het in mij opgekomen dat er iets niet klopte. Of misschien toch, één keer, heel even. Het was avond. Mijn ouders waren uit. De baboe was er om op mij te passen. Ze lag op een matje voor mijn bed. Ik wilde nog niet slapen. Ik had een boek met plaatjes en nodigde de baboe uit naast me te komen zitten om samen met mij in het boek te kijken. Maar de baboe bleef op haar matje op de vloer, ze schudde haar hoofd, ze begon te giechelen. En ook ik schaterde, terwijl ik bleef aandringen, steeds harder lachend, omdat ik wel wist dat het niet kon, de baboe op bed; het was gek zo iets voor te stellen. De baboe hoorde daar beneden op de grond en hoewel het als een flits door mijn hoofd ging: waarom eigenlijk?, aanvaardde ik de situatie.

Ik had er nadien nooit meer over nagedacht. Er was nu eenmaal een heersende klasse, waar ik bij hoorde. Niemand twijfelde er aan of de goden hadden het zo gewild. Niemand kon vermoeden dat deze het alleen maar toelieten, lang, heel lang, niet voor altijd maar zo lang dat van generatie op generatie niemand meer beter wist. De goden hadden de Hollanders zien komen, drie eeuwen geleden, zakenlieden, avonturiers, zendelingen, van alles wat. Ze kwamen via de witte stranden - pijnbomen ruisten boven de golven uit - ze kwamen verder en bezetten het land. Ze hadden wapens en werden heer en meester.

De jaren verstreken, er kwamen er steeds meer, ze bewoonden grote, witte huizen en hadden uitgestrekte tuinen, die door kembang-sepatoe-heggen van elkaar gescheiden waren. Ik wist niet beter of het was altijd zo geweest en het zou altijd zo blijven. Tot op een dag de goden vonden dat het welletjes was geweest. Ze kozen een tijd die voor de Hollanders slecht uitkwam. Ze kwamen uit de Jappenkampen, ziek en verzwakt. Ze dachten op verhaal te kunnen komen, liggend in luie stoelen op de veranda's van hun luxe woningen, omringd

[pagina 19]
[p. 19]

door de goede zorgen van hun baboes en hun djongossen, zoals het altijd was geweest. En het kwam niet in hen op, dat het nu niet weer net zo zou zijn. Maar de Indonesiërs wisten beter. De goden hadden het hun ingefluisterd. Ze moesten zelf het heft in handen nemen, goedschiks of kwaadschiks. Ze hadden nu lang genoeg gezien hoe het moest. En de Indonesiërs sloegen toe, onverwacht. Ik zag het gebeuren, ik keek toe, verbijsterd, zonder te begrijpen. Ik vroeg mij af aan welke kant ik stond. Ik was blank, ik hoorde bij de overheersers, maar met een Indonesische grootmoeder en een Hollandse vader was in mij het bloed van zowel de onderdrukten als de onderdrukkers tegelijkertijd. Verward zag ik wat er gebeurde. De Hollanders werden uit hun huizen verdreven. Hun auto's werden van hen afgepakt. De Indonesiers, die hadden toegezien en gewacht, die hadden gedacht: wij niet, maar misschien onze kinderen of kleinkinderen, misschien dat die net als de blanken... trokken in de grote, witte huizen met de kembang-sepatoe-heggen en nu waren zíj het die in auto's zaten, terwijl de blanken haastig opzij sprongen, omdat de Indonesiërs in hun brooddronkenheid kriskras voorbijraasden.

Het hoort niet, dacht ik, als ik de donkere gezichten in de wagens zag. Niet dat ze daar niet zouden mogen zitten, maar het was de vijandschap die uit dit alles naar voren kwam. Overal om me heen was vijandschap. De vriendelijkheid was verdwenen. Terwijl het toch anders had gekund. De Indonesiërs hadden de Hollanders kunnen zeggen dat ze moesten vertrekken en dan hadden de Hollanders moeten gaan. Er hadden afscheidsfeesten kunnen zijn met in iedere kampong dag en nacht gamelanmuziek, uitbundig en weemoedig tegelijk, onderbroken door toespraken waarin de Indonesiërs hadden kunnen zeggen wat de Hollanders goed hadden gedaan, wat verkeerd. Of dat alles wat ze gedaan hadden ver-

[pagina 20]
[p. 20]

keerd was geweest. Maar dat lag niet in hun aard. Ze zouden zeggen dat de Hollanders het goed gedaan hadden, maar dat ze nu het land moesten verlaten. In plaats van dat er doden gevallen waren, zou er dan alleen bij allen de verwondering zijn geweest dat de omwenteling zich juist in hun tijd voltrokken had. Maar de bedoeling van de goden was niet goed overgekomen. Het had heel lang geduurd. Er was intussen een nieuwe generatie opgegroeid, zodat, toen ik eindelijk terug was, ik voortdurend om me heen moest kijken om te zien wat er veranderd was en wat er over was van de band die tussen Indonesiërs en Hollanders had bestaan.

Mijn eerste gesprek met Zul in de hoteltuin van Brastagi was op niets uitgelopen. Ik dacht eraan toen ik na het avondeten nog even met een oude heer van het reisgezelschap naar buiten ging. We liepen langs de gazons het kronkelige pad naar de straatkant af. Bij het hek stond verlicht door een schijnwerper een groot bord met de naam van het hotel erop. De oude heer wilde de weg opgaan, maar ik hield hem tegen. Ik vond het ineens griezelig. De angst van de bersiaptijd kwam terug. Ik wist dat er niets was om bang voor te zijn. En toch, ik durfde maar een paar stappen te doen. Ik staarde links en rechts de stille buitenweg af, nieuwsgierig, zoals ik in het Jappenkamp naar buiten gekeken had wanneer de poort open stond. Ik liet het moment op me inwerken, ja zo was het geweest, de avond in de bergen. Er was iets geheimzinnigs in zo'n avond. Buiten de geluiden die je thuis kon brengen hoorde je ook nog andere. In het licht van de schijnwerper cirkelden de reuzentorren. Een vloog met een knal tegen het bord op. Hij viel versuft naar omlaag. Ik zag hem even later weer door het gras kruipen en wees hem de oude heer, die een en al interesse was. Hij wilde het gazon oplopen om, de richting van mijn vinger volgend, te kijken waar hij gebleven was.

[pagina 21]
[p. 21]

Maar weer hield ik hem tegen. ‘Niet doen, dadelijk vliegt hij in uw gezicht.’

De weg terug op het kronkelpad kwam ik een pelayan tegen. ‘Kan ik morgenochtend als ik gewekt word koffie krijgen?’

‘Natuurlijk.’

Het was donker waar we stonden, maar ik voelde zijn vriendelijke, verlegen houding.

‘Ik sta om vijf uur op. Zal ik dan de koffie maken?’

‘Dat is goed. Ik wil vóór de anderen opstaan en zien hoe het licht wordt.’

‘Je bent van hier. Je spreekt de taal.’

‘Ik ben hier geboren.’

‘En toen?’

‘Ach, ja.’

De oude heer stond er geduldig wachtend bij, hij verstond het gesprek niet. Hij stond daar of hij er niet bij hoorde en dat deed hij ook niet. De pelayan en ik, meer waren er niet. We wisten beiden dat er veel te zeggen was, meer dan de paar woorden die we samen wisselden. We stonden daar in die donkere tuin alleen maar wat vriendelijk tegen elkaar te doen, maar zonder dat het werd uitgesproken, was tussen ons scherp omlijnd het besef dat de pelayan mij terwille was, dat hij goed voor me wilde zijn en dat ik zijn goedheid gezocht had; daarvoor had ik hem aangesproken. Het was weer als in mijn jeugd, toen ik in de kokon zat waarin mij alles werd aangedragen. En de pelayan, die op de hoogte was, zou brengen wat ik gevraagd had en nog meer, ook de dingen waarvan ik niet wist dat ik ze hebben wilde, behalve de koffie ook nog sinaasappelsap en toast met marmelade.

Pas toen ik mijn weg naar het hotelterras vervolgde, was daar opeens de oude heer weer. We wensten elkaar welterusten. Voor het eerst na al die tijd zou ik de nacht

[pagina 22]
[p. 22]

in Indonesië doorbrengen. Ik was in de luxueuze kamer van het vooroorlogse hotel, ouderwets luxueus met stevige djatihouten meubels; de meubels die het uitgehouden hadden, dertig jaar lang en die nóg wel dertig jaar mee zouden gaan. Er was een apart, gesloten voorgalerijtje, waarin een manillarotan zitje stond met oranje kussens. De badkamer was gemoderniseerd, er was een douche aangebracht, er was warm en koud water. Maar de gemetselde mandibak was er ook nog. Water staarde mij aan. Ik voelde de angst die ik als kind had gekend. Er kon van alles in zitten. Al kon je tot op de bodem kijken, er bestonden dingen die onzichtbaar waren, geesten, watergeesten. In de kamer was nog hetzelfde schaarse licht van vroeger, doordat de rozenrode lampekap met de franje te donker was. Ik moest mijn nachtgoed nog uit de koffer halen. Er was een speciaal bankje, waar de pelayan de koffer op gezet had. Maar ik tilde hem op de grond en ging er op mijn hurken voor zitten, op zijn Indonesisch, zoals ik als kind geleerd had. Ik zag dat het flesje muggenolie kapot was gegaan. Ik haalde het tasje te voorschijn om de andere flesjes die erin zaten schoon te vegen. Terwijl ik ermee bezig was, viel opeens het licht uit. Ik zat in het volslagen donker. In de bersiaptijd kon het betekenen dat er een aanval op komst was. Nu moest het een andere oorzaak hebben. Misschien ging het licht op een bepaalde tijd uit. Ik hield me zelf voor dat de bersiaptijd voorbij was, maar toch kwam ik overeind en ging ik, voorzichtig om niet op de flesjes te trappen die voor de koffer over de vloer verspreid lagen, naar de deur om te voelen of ik die wel op slot had gedaan. De volgende ochtend aan het ontbijt hoorde ik dat het licht was uitgevallen doordat een van de mannen zich had willen scheren met een apparaat waarvan het voltage niet klopte. Zo iets gewoons als het doorslaan van een stop.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken