Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Sudah, laat maar (1984)

Informatie terzijde

Titelpagina van Sudah, laat maar
Afbeelding van Sudah, laat maarToon afbeelding van titelpagina van Sudah, laat maar

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.51 MB)

Scans (6.18 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Sudah, laat maar

(1984)–Paula Gomes–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 105]
[p. 105]

XVII

In het notemuskaatbos op Bali kwam er maar geen eind aan de strijd om de macht. Het was het domein van de apen. Er waren twee groepen. De magere en de dikke apen. De dikke apen woonden voor in het bos. Ze wachtten de toeristen op en kregen al het snoep. Terwijl de magere achterin zaten en toekeken hoe andere alles kregen en zij niets. Tot er een ogenblik kwam waarop de dikke apen, volgevreten als ze waren, zich niet meer konden verdedigen. Dan was voor de magere apen de tijd gekomen om toe te slaan. Ze verjoegen de dikke apen en verhuisden zelf naar voren, zodat zij het nu waren die alles kregen en andere niets. Tot ook zij op hun beurt volgevreten waren en verjaagd werden en zo maar door.

Het apenbos hoorde tot de bezienswaardigheden van Bali. Evenals de dansen en de mooie, jonge meisjes.

's Morgens werd in de voorhoven van de tempels de Barongdans opgevoerd. Ook hier werd een strijd uitgevochten die nooit zou eindigen. De strijd tussen het goed en het kwaad, van de Barong en de Randa. Het gebeurde onder het wakend oog van de heiligenbeelden, die in zwartwitte, katoenen rokjes voor de tempelingangen op de stoepen stonden. De gamelan vuurde de met strikken en bellen opgetuigde monsters aan. Een aap maakte er grapjes bij. Krijgers in dezelfde zwartwit geblokte rokken als de heiligenbeelden staken zich in de borst. En opdat het goed het kwaad zou overwinnen rukte een priesteres een kuikentje, dat al die tijd in een bamboe kooitje had zitten wachten, het kopje van het lijfje. Ze sprenkelde de voorhof met zijn bloed, terwijl het onthoofde lijfje op de grond bleef spartelen tot het door een van de dansers vertrapt werd. Maar het was allemaal voor niets. De strijd eindigde onbeslist en zou iedere dag van voor af aan beginnen.

[pagina 106]
[p. 106]

's Avonds werd de kètjakdans opgevoerd. Er werden fakkels aangestoken en daar omheen vormden mannen een kring. Ze zaten in de Boeddha-zit met kaarsrechte ruggen en luisterden naar de boodschapper. Een geweeklaag vulde de avond. Een prinses was in de macht van de boze bosgeest. De mannen strekten hun armen naar het licht en wiegden heen en weer. Tjekke-tjakke-tjekke-tjak. Ze werden de apen uit het apenleger, dat tegen de bosgeest ten strijde trok. Tjekke-tjakke-tjekke-tjak. Steeds maar door moest het kwaad overwonnen worden.

De Balinezen waren met de dansen opgegroeid. Van jongs af aan waren ze gaan kijken. Ze stroomden toe, iedere ochtend en iedere avond naar de tempelvoorhof. Met de kinderen op de arm, zodat die ook weer met de strijd vertrouwd zouden raken. Alleen, ze stonden buiten de omheining, aan de andere kant van de schutting. Ze mochten niet binnenkomen. Binnen zaten de mensen met geld. De toeristen, die van ver waren gekomen en voor hun plaatsen betaald hadden. De blanken die weer terug waren, net als vroeger steeds met hun neus vooraan. Niet alleen bij de dansen maar zelfs bij de lijkverbranding, waar de familie hun moest vragen wat op te schuiven, opdat ook zíj erbij konden. Er was weinig veranderd.

Ik dacht aan de Balinees die me niet had willen antwoorden toen ik hem de weg naar de lijkverbrandingen vroeg.

‘Ik weet het niet,’ had hij gesnauwd voor ik de vraag had afgemaakt.

Ik was ervan geschrokken. Zoals híj waarschijnlijk van mij en al de Hollanders die er weer waren en in een paar weken net zoveel uitgaven als de meeste Indonesiers in een jaar verdienden. Er had een machtswisseling plaatsgevonden, maar de Indonesiërs waren arm gebleven en de Hollanders rijk, terwijl in het apenbos de rol-

[pagina 107]
[p. 107]

len bij een machtswisseling wél werden omgedraaid. Ik zag de man op de rug, zijn tengere, ietwat gebogen schouders. Hij keek niet naar mij om. Hij liep snel door aan de schaduwzijde van de weg en was al gauw uit het gezicht verdwenen. Maar ik bleef aan hem denken en me verwonderen. Hij was de enige Indonesiër die onvriendelijk was geweest.

 

‘Ik begrijp niet dat de Indonesiërs zo vriendelijk tegen jou zijn als ze horen dat jij een van de Hollanders van vroeger bent.’

Ik liep laat in de middag met iemand van het reisgezelschap over de drooggevallen zee. Tussen rode en witte koraal, blauwe zeesterren en paarse zeekomkommers. We sprongen van het ene wad op het andere, naar een groot stuk land waar koraalrapers hun manden vulden voor de steenfabriek van Denpasar.

‘En ik begrijp niet dat jij, na wat je hier hebt meegemaakt, zo vriendelijk tegen hen kunt zijn.’

Ik bukte me om te zien of het blauw waar ik bijna op getrapt had van een zeester was die zich in het zeegras verborg. Ik kwam weer overeind. ‘Ik begrijp het ook niet.’

Het was bijna donker geworden. In de snel vallende avond kwamen vrouwen het strand over. Ze hadden kleurige, kanten kabaja's aan en liepen zo in hun goede kleren het wad op, diep de zee in. Ze droegen de urnen van de lijkverbrandingen. Ze deden de deksels eraf en de wind kwam en strooide de as uit over zee.

 

Ik was aan het eind van mijn reis door Indonesië. Ik had mijn land teruggezien. De rijstvelden met de ganzenhoeders over de smalle dijkjes. De pisangbomen met het ingescheurde blad. De karbouwen met kleine jongetjes wijdbeens op de logge, grijze ruggen. De brede ri-

[pagina 108]
[p. 108]

vieren met de grote keien waarop vrouwen de was schoonsloegen naast naakte, spelende kindertjes. De plantentuin in Bogor met de wonderlijke gewassen en de vleermuizen in de bomen bij de ingang. Het restaurant op de Puntjakpas, waar op weg van Jakarta naar Bandung gerijsttafeld werd. En daar vlakbij het vierkleurenmeer met het donkere bospaadje eromheen. De Hindu-tempels op het Diëngplateau. De bergpaardjes en de waterval in Trètes, het vakantieoord bij Surabaja.

De pelayan haalde het bed af, terwijl ik toekeek. Hij verschoonde de lakens voor een andere gast. Op zijn gezicht de uitdrukking dat het goed was zoals het was. Ik wist niet of die mij gold, omdat ik moest vertrekken en hij voelde dat ik dat niet wilde, of dat die hem zelf gold, omdat hij jaar in jaar uit steeds maar bedden afhaalde en opmaakte. De uitdrukking van ‘sudah, laat maar’. Sudah, laat maar, ja. Kan niet anders. Moet zo.

Mijn koffer stond gepakt. Die zou zo worden gehaald. Ik nam mijn reistas op. Ook toen ik al op de galerij stond, keek ik weer om, door het raam, naar het bruine, doorgroefde gezicht. Ja, sudah, laat maar. De goden hadden het zo gewild. Ik moest weer vertrekken. Indonesië was onafhankelijk geworden en ik had mijn huis in Holland.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken