Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 9

Lien neuriede donderdagmiddag, na het eten, van genoegen. de eentonigheid zou doorbroken worden. Als ze maar weer zingen kon! Ze had dirigent Huib Verhulst een paar keer bezig gezien. Een echt dirigentje. 'n Beetje het uiterlijk en vast wel zelfingenomen. Maar knap in z'n vak. Ze kende zulke lui uit haar tijd bij Keldermans. Ze verkneuterde er zich in dat ze hem haar stem zou laten horen. Hij zou opkijken en direct weten dat ze ‘wat was’. Zo mijmerde ze, terwijl ze zich opmaakte en kleedde. Ze deed haar best. Natuurlijk! Welke jonge vrouw is niet

[pagina 86]
[p. 86]

een. beetje koket. Een van de beste leerlingen uit de solozangklas van mevrouw Keldermans! Fijn om er weer eens in te komen. Charmant ventje! Och, dat fluwelen jasje en dat snorretje en die wat te lange, golvende haren! Daar zag je doorheen. Ze steken elkaar aan, die kunstenaars. Ze bleef bezig met dat laatste woord, terwijl ze in haar spiegel haar makeup controleerde. Kunstenaar!

Ze zag er beeldig uit toen ze even bij Jaap binnenwipte. ‘Hoe laat is het, schat?’

‘Nou, nou! Mevrouw heeft zich opgedoft!’

‘Tuurlijk! Als mijn stem het niet doet, dan misschien mijn charme. Ik wil slagen.’

Ze kwam bij hem, streelde zijn haar, sloeg haar arm om zijn schouder. ‘Heel voorzichtig, met de tipjes van je lipjes,’ neuriede ze. Jaap werd bijna te onstuimig. Het hielp dus wel, voor hem ook, constateerde ze. ‘Rustig! Als ik terug ben!’

De keukendeur. ‘Daar is Dittie al! Daag!’ ‘Succes!’ wenste Jaap toen ze de deur uitgingen.

Dirkje zei: ‘Ik word vast niet aangenomen. O, nee! Misschien is het wel goed ook.’ Haar stem klonk te ernstig.

‘Waarom! Je wílt toch graag?’

‘Ja, maar moeder is zo bezwaard. 't Brengt vader in moeilijkheden, zei ze.

Liens verbazing werd groter. ‘Wat een strakke snuit! Toe, meid, je moet je wat meer vrijmaken.’

‘Als vader niet meer zou mogen preken!’ Lien hield er haar stap voor in, greep Dirkjes arm: ‘Wat klets je nóu?’

‘Zover komt het, zegt moeder. Ze vinden vader toch al zo zwaar niet meer.’

‘Zwaar?’

‘Ja, dat is het woord daarvoor bij ons.’

Dat Dirkje zo ernstig deed! Dat ze zo'n gezicht trok! De doodgewone auditie van twee nieuwe koorleden kreeg er een vreemd accent door. Lien deed luchtig: ‘Nog geen man overboord als meneer Verhulst ons niet moet! Kom, kijk niet zo....’ Ze zocht even naar een woord en zei: ‘zo zwaar!’ Ze had een nieuw woord geleerd.

Dirkje glimlachte erom, maar erg spontaan was het niet.

Wat een levend, sprekend gezicht! Lien dacht: toneelspeelster! Maar ze wist beter. Dat zou nooit mogen. Ze zou er wel de gave voor hebben. Alles aan haar leefde mee met wat er in haar omging. Geen wonder dat... Weg! Echt voorbij!

Ze porde haar elleboog in Dirkjes zij, toen ze de gang van de Stads Doelen inliepen.

[pagina 87]
[p. 87]

De Stads Doelen is oud, vochtig, somber, maar met een waardigheid verworven in eeuwen en weinig aangetast door moderniseringen, waarvoor in Het Stadje geen ambitie was en vroeger ook geen geld.

Lien deed de deur open, wilde Dirkje voor laten gaan, maar die aarzelde een moment. Nota bene! Aan een keurig gedekt tafeltje, meteen pot cyclamen erop, een schrijfblok en twee koppen, waarschijnlijk gevuld met thee, zaten mevrouw Hendriks en meester G.G. De piano was schuin gezet. Daaromheen een kring dames en met zijn ene elleboog geleund op de piano, dirigent Huib Verhulst. Hij was bezig met een soort toespraak. Waren ze te laat?

Meneer Verhulst zweeg, keek naar de twee bij de deur.

Mevrouw Hendriks? Ze leek geschokt; die twee samen! Toch!

Meester G.G. alleen kon erin komen wat er in het hart van zijn secretaresse om moest gaan. Ze slikte. Maar zich herstellend - ze was toch niet de eerste de beste - zei ze enigszins bits: ‘De dames zijn te laat. De auditie is begonnen.’

Doch om haar te weerspreken, klonk voornaam en zeer opvallend in de stilte het fragiel getinkel van het carillon van de Grote Kerk, gevolgd door de vier slagen van de oude, wijze klok.

‘U hoort dat u zich vergist, mevrouw. We zijn stipt op tijd.’ Lien neeg beleefd naar de twee achter de tafel, stelde zich voor: ‘Mevrouw Van Helst.’

Mevrouw Hendriks bleef stokstijf zitten, keek beledigend koel. Meester G.G. stond op, stak Lien zijn hand toe en doelend op haar opmerking zei hij: ‘Inderdaad.’ Hij vroeg hoe ze het maakte en wees naar de wachtende dameskring.

Ook Dirkje kreeg een hand van hem: ‘Doe je best, meid!’

Mevrouw Hendriks weerstond de vragende blik van Lien. Voor Dirkje had ze zelfs geen oog. Meester G.G. beduidde haar zich rustig te houden.

 

Huib Verhulst had er slag van. Hij verklaarde het een en ander, speelde een majeur-toonladder, vroeg of de dames die na wilden zingen. ‘Doe het maar op la!’ Even neuriede hij de begintoon, bewoog zijn hand en de adspirant-sursum-cordiaantjes la-laden hun eerste gamma onder zijn leiding.

‘Telkens een half toontje hoger, dan komen op de duur de sopranen aan bod. Ja?’ Hij vroeg het met zijn ogen en daar ging het weer. Lien zorgde ervoor niet op te vallen. Verder was de auditie pet. Ze bleven een heel tijdje maar gezamenlijk bezig. Dirkje, vlak naast Lien, kon heus wel mee. Er waren ook schreeuwlelijkerds bij. Hoe zal hij het redden om ons te selecteren, dacht Lien. Maar dat viel mee.

‘Ik wil u allen nog even alleen horen, dames. Mevrouw Hendriks heeft

[pagina 88]
[p. 88]

uw namen genoteerd. Als de dames plaats willen nemen.’ Hij gebaarde naar de stoelenrij. Dirkje bleef bij Lien. ‘Ik zing niet alleen,’ fluisterde ze. De dirigent wendde zich tot het tafeltje, vroeg: ‘Als mevrouw nu even de namen noemen wil?’

‘Dat zal ík wel doen,’ bood meester G.G. aan, die begreep dat zijn tafelgenote de namen van het laatste tweetal moeilijk zou kunnen uitspreken. 't Werd een leuk half uurtje. De donkere stem van G.G., die vele dames nog van de schoolbanken kende, noemde de namen. En dat was soms heel huiselijk: ‘Grietje, nu jij! En denk erom, je best doen. Zet je ouwe meester niet voor schande.’

De dames mochten uit ‘Kun je nog zingen’, of uit een andere bundel een liedje kiezen. Meneer Verhulst begeleidde, knikte zo nu en dan eens, maakte na afloop een kleine notitie en de volgende kreeg haar beurt.

Er waren beslist goede stemmen bij. Zelfs een paar zeer mooie alten. Trouwens, de Spaanse inslag van veel zwartkopjes, die hun stamboom waarschijnlijk terug zouden kunnen voeren tot een van de Spaanse soldeniers of misschien tot een der kapiteins van Mondragon, verloochende zich niet. Ook niet in het donkere timbre van de stem, eigen aan het muzikale volk van achter de Pyreneeën.

‘En nu Dirkje! Meid, vindt je vader het goed? Daar ben ik blij om! Sjonge ja!’ Meester G.G. keek welwillend.

‘Doen! Flink zijn,’ porde Lien aan, die vreesde dat ze weigeren zou. Waarom haalde die man er ook haar vader bij, al bedoelde hij dat beslist niet kwaad?

Dirkje zong prima, maar ze kon moeilijk bij een hoge toon. ‘Nee, meneer, niet zo hoog! Ik heb bij meneer’ - ze wenkte in de richting van G.G. - ‘altijd derde stem gezongen.’

‘Prachtig! Die hebben we nodig, contra-alten.’

Mevrouw Hendriks sloot haar ogen en haar kin verdween zo ver mogelijk naar achter.

Huib Verhulst zette het liedje een terts lager in en warm en vol zong Dirkje: ‘Een karretje op de zandweg reed!’

Verhulst knikte voldaan, weerhield zich om een complimentje te maken. Lien nam zich voor: ik geef haar zangles! Vast!

‘Mevrouw Van Helst.’

Toen Lien bij de piano kwam en even knikte, moet er al iets van herkenning zijn geweest. Geen persoonlijke, meer de eigenaardige herkenning van een zekere gelijkheid. De mens is toch het beeld van zijn geest! Lien koos het liedje van de ‘Vier Weverkens’. En zong zo op haar gemak, met passende rust maar ook met de schalksheid van die verdijde weverkens, dat dit oude liedje insloeg.

Huib Verhulst had het subïet door. Hij knipoogde even naar haar en

[pagina 89]
[p. 89]

trommelde een gefantaseerde begeleiding dat het een lust was.

‘Waar?’ vroeg hij.

‘Keldermans, Utrecht.’

Hij stond op, boog. ‘Verdraaid! En jij wou op het koor komen?’, stak zijn hand uit: ‘Ik kom eens kennismaken.’ Toen in de richting van het tafeltje met iets triomfantelijks: ‘Afgewezen, mevrouw Hendriks! Stel je voor!’

Weer tot Lien: ‘Waar woon je?’

Dat was gauw gezegd.

Toen de auditie afgelopen was, werd de dames meegedeeld dat zij vóór volgende week donderdag bericht ontvingen. Zo voornaam was - of deed - ‘Sursum Corda’ uit Het Stadje.

‘Gekke lui, die Hollanders,’ oordeelden een paar audiïsten bij het naar huis gaan, ‘dat jijt en jout maar direct tegen mekaar of ze familie zijn. En dat brutale ding van Chieleke! Zou jíj nog op straat durven komen?’

 

‘Denk je?’ Dirkje stak in bij Lien, keek haar aan.

‘Jij? Natuurlijk! Jij was de beste. Ik ga je les geven. Maar ik hè? Afgewezen.’

Ze zou de auditie nooit vergeten. Dat directe muzikale contact. Eigenlijk het herkennen van het kunnen. Het gewone kunnen van de kunstenaar, dat ook het bovengewone is, het vakmanschap. Niet dat ze beiden zo hoog waren, maar ze ‘hadden’ het. Ze kenden de wereld van de muziek. ‘Hij komt kennismaken,’ zei ze tegen Jaap.

‘Nou!’ Hij trok een bewonderend gezicht.

‘Hou me niet voor de gek,’ foeterde ze en ging met haar jasje aan, zoals ze met Jaap de kamer was ingelopen, op een stoel zitten. Zo maar. Het deed haar meer dan ze besefte. Huib Verhulst had haar stem en haar muzikaliteit herkend.

‘En Dirkje?’

‘O, die neemt hij vast. Een mooie alt, jô.’

Ze vertelde alles, hoe het gegaan was. ‘Maar wat wil hij komen doen? Hij wil me niet op het koor hebben.’

‘Natuurlijk wel! Dat was een grap.’

‘Nee,’ ze schudde haar hoofd. ‘Nee, er zijn meer dirigenten die geen soliste in het koor willen.’

 

Hij kwam de week daarop rechtstreeks van de boot naar de Walstraat. Lien had hem verwacht. Ze had weer even voor de spiegel gezeten en iets extra's aan haar gezicht gedaan. ‘Mijn snuit wat opgeknapt,’ spotte ze zelf, toen Jaap er haar op aankeek.

Nu had Jaap niet moeten zeggen: ‘Verwacht je hem nü?’

[pagina 90]
[p. 90]

‘Wat een onzin! Vind jij het niet leuk als ik me wat opknap?’

‘Ik moet erom lachen. Hóór!’

Ze had de bel ook gehoord. En daar was meneer Huib Verhulst. Jaap liet hem in en het eerste wat Huib vroeg: ‘De schrijver? Ik heb het onderzocht. Buitengewoon fijn!’

Ze schudden mekaar de hand nogal stevig. Jaap was een halve kop groter en paste in een hoger genummerd confectiepak. Lien vond Huib klein, nu ze hem naast Jaap zag.

't Ging niet lang stijf. Zij en Huib zetten het gejij en gejou voort. Jaap volgde op een niet te verre afstand. Natuurlijk werd het een en al muziek. Huib keek rond. ‘Nee’, zei Lien, ‘we hebben geen piano.’

Jaap dacht: er zal er gauw een zijn. Hij had indertijd al een rechthoekje op de plattegrond getekend. Dat ze ooit over T.V. gedacht hadden! Lien en Huib hadden hun eigen wereld, merkte hij. Toch vond hij het prettig dat Huib er was. Lien fleurde ervan op. Zichtbaar! Hij vond Huib ook heel geschikt. Die betrok hem telkens in het gesprek.

‘En waarom ben je toch opgehouden?’ vroeg Huib. Lien maakte dat kleine welsprekende gebaar met schouders en handen, dat Jaap als afdoende kende. ‘Het móest!’

‘Dat móet nooit!’ zei Huib. Hij wist niet dat zij het trouwen bedoelde. Hij was opgestaan, 't werd zijn tijd. Lien glimlachte berustend. Huib vroeg: ‘Waarom dan?’

‘Omdat we gingen trouwen!’ Woord voor woord benadrukt. Met de tendens er in van: snap je dat niet?

‘O, die vrouwen!’ Huib schudde haar de hand. Jaap zou hem uitlaten, nodigde hem voor een volgend bezoek. ‘Graag, natuurlijk en zeg, Lien, zou je toch maar niet...’

‘Hier zeker? Toe nou!’ Weer dat veelbetekenende gebaar.

‘In Rotterdam! Je weet toch dat Keldermans daar óók aan de muziekschool lesgeeft? Denk erover na. Bonjour.’

Voor de deur keerde hij zich nog om: ‘Je moet er een hele dag voor overhebben.’

Lien keek de beide mannen na, die de deur naar de gang doorgingen. Haar grote, mooie Jaap en het kwieke dirigentje met zijn wonderlijke ogen. O, die vrouwen, had hij gezegd. Mevrouw Keldermans zei toen, nu alweer maanden geleden: ‘O, dat trouwen! Kind, je hebt toekomst!’ Ze kon toen aan mevrouw Keldermans zeggen dat het gewoonweg móest, dat trouwen. En dat kon ze niet tegen zo'n vreemde man... Vréémde man?

Jaap kwam binnen en zei: ‘Toch wel makkelijke lui, die muziekmensen, je bent er zo eigen mee.’

Lien vond het ook.

[pagina 91]
[p. 91]

Na de avondboterham zei Jaap dat hij nog even wegging. Hij had zijn plan. Natuurlijk kreeg Lien een piano. Hij ging er direct met die dirigent over praten. Die had daar verstand van. Hij kon zo direct dat geld niet missen, maar dan belde hij wel even naar zijn uitgever. Ze hadden hem altijd vlot een voorschot gegeven. Omdat ze wat in hem zien, natuurlijk. Later, als hij uitgeschreven is, worden ze wel voorzichtiger.

Omdat hij toch maar liever niet naar Chieleke ging om te telefoneren, ging hij naar ‘Het Wapen’, belde meneer Blom van zijn uitgeverij op. Dat gesprek verliep vlot. Natuurlijk kon hij extra opnemen. 't Hoefde niet eens als voorschot. Ze waren over zijn nieuwe roman beslist content. ‘Zeg maar hoeveel!’ Hij noemde een bedrag, dat naar zijn berekening voldoende was om een piano te kopen.

Bij dikke Frans vandaan ging hij naar de Stads Doelen. 't Was juist pauze en hij vroeg de dirigent te spreken. Huib kwam direct met uitgestoken hand op hem toe en zodra Jaap gezegd had dat hij om te beginnen al bereid was een piano voor Lien te kopen, sloeg Huib hem op z'n schouder: ‘Enorm kerel en vooral zangles laten nemen...’

‘Heb je na de repetitie even tijd? Bij Frans?’

‘Beslist niet! De veerboot vertrekt tien voor tien. Ik moet al even eerder ophouden. Die bakker brengt me altijd met z'n Opel om op tijd te zijn.’ ‘Volgende week dan, maar ik wil Lien erbuiten houden. 't Moet een verrassing zijn,’ wilde Jaap.

Ze spraken af dat Jaap de volgende week om zes uur in ‘Het Wapen’ zou zijn.

‘Blijf even luisteren. Aardig, dat repeteren.’

Dat deed Jaap niet.

Wel ging hij nog even bij dikke Frans aan in de hoop dat het toch maar een gerucht zou zijn, dat over Arie Vroegop. Niet dat het hem nu zo aanging, maar hij had Vroegop een fijne man gevonden toen hij bij hem was om zijn kind aan te geven voor de doop. Een ruim denkend ouderling van zijn kerk. En ook voor Dirkje zou het beroerd zijn als het waar was!

En óf het waar was! Dikke Frans schonk expres Jaaps glaasje boordevol en proostte met hem. Dat was het bewijs dat het ‘van het huis’ was. ‘Hartstikke waar! Ze hebben hem gepakt met van die sigaretten. Vroegop is met de middagboot naar Leiden of weet ik het waar. Maar die maakt daarginder niks klaar. Hier wel. Maar ginter?’ De brede schouders twijfelden.

Jaap bleef nog even en bedacht dat de mensen te weinig voor elkaar zijn. Hij was te lang bij Vroegop gebleven toen met de doopaangifte, vond Lien. Voor een eerste bezoek althans. Maar daar lette men hier niet zo op. Hij had de lummel, Arie, wel in een stoel zien hangen en ze hadden even

[pagina 92]
[p. 92]

over het studentenleven gepraat, maar hij vond het zo'n uitgesproken branie, dat hij hem niet uitnodigde voor een bezoek. Als hij dat tóch gedaan had?

In de gang, weer thuis, terwijl hij zijn jas aan de kapstok hing, spotte hij: ‘Moeilijke Jacob!’ Lien hoorde hem mopperen en vroeg wat er nu weer aan scheelde. Hij vertelde wat hij over Arie Vroegop gehoord had. Ze keken elkaar even zwijgend aan, dachten beiden aan Dirkje. Het had al enige deining veroorzaakt dat Dirkje met Arie ging. Zou Het Stadje zich níet met zoiets bemoeien! Maar Lien en Jaap hadden dat onderwerp niet aangeraakt. Nu begrepen ze van elkaar dat ze het erg vonden voor Dirkje. Ze spraken er niet verder over. Jaap ook niet over zijn telefoongesprek. Dat was ook geheel overbodig, omdat het overleg voor het aanschaffen van een piano minstens een week was uitgesteld. Het was zijn geheim en ook enigermate zijn zoenoffer. Hij moest werkelijk wel alles voor Lien over hebben.

Lien merkte iets. ‘Wat heb je? Je kijkt zo.’

‘Ik ben blij met jou.’

Bij wat volgde, waarschuwde Lien niet meer met het oude versregeltje ‘Van de tipjes uwer lipjens, lipjens die als rozeblâan, zijn met zoete dauw belâan’, van de toen nog wereldse Jan Luyken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken