Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 10

Er zijn al lang praatjes over tony vroegop in omloop geweest. Over Tony en de schrijver Job Keller. Iemand heeft de roddel eens voorgesteld als een dame en noemde haar mevrouw ‘Men’. En hoewel er bijna tastbare bewijzen waren dat het met Tony en de rooie schrijver lang niet in orde was, zweeg ‘Men’, want de goede Men van Het Stadje had medelijden met Tony. Er zijn onder de praatgrage mensen veel goede lieden, die het nooit kwaad bedoelen. Een mens komt er gemakkelijk toe om de zonde die mannen en vrouwen samen bedrijven, het hoogst aan te slaan. Chieleke leerde zijn mensen wel dat ze niet van grote en kleine zonden moesten spreken. Zonde was zonde. Daarmee uit. Daaronder valt ook het geklets en geroddel. Maar dat is zo'n gezellig kwaad. Het heeft zo'n gemoedelijk karakter. Men kan het zo makkelijk verontschuldigen, want men meent het immers soms juist heel goed. Meestal hult het zich ook nog in een vroom gewaad: ‘Ja, ik vertel dat nu wel, maar ik ben van mezelf geen haar beter. Als de Here mij niet bewaart... Och, och, een mens moet zichzelf maar leren kennen.’

Maar met Tony had de goede ‘Men’ werkelijk medelijden. De meesten

[pagina 93]
[p. 93]

geloofden het niet eens. Díe? Welnee! Die rooie schrijver zou het wel wíllen! Tony stond immers op het meest aangrijpende kruispunt van de levenswegen. Ze was betrokken bij de geboorten. Altijd zo'n groot gebeuren. Vooral de jonge vaders en moeders zagen haar als een engel. Ze ademden verlicht als ze binnenkwam, met veel tact het bange moedertje geruststelde en de vader de raad gaf dat hij beter maar de kraamkamer kon uitgaan als hij zulke gezichten bleef trekken. In sommige huizen was ze al drie of vier keer geweest, altijd vol liefde en vriendelijkheid. En die zou zich dan zo vergaloppeerd hebben? Toch veel te wijs voor zulke dwaze dingen? De loco had er maar netjes een eind aan gemaakt. Aan de praatjes, maar ook aan de kans om te blijven roddelen. Het jacht van Tony's belager was gewoon verbannen.

Vroegop, haar vader, was een machtig man.

Burgemeester jhr. Mons van Genderen liep tegen zijn pensionering. Een zwakke man. Vaak ziek en eigenlijk nooit energiek genoeg om de belangen van Het Stadje te behartigen. Men liet hem begaan. Hij zou zijn tijd wel uitdienen zonder dat er ongelukken gebeurden. En bij Vroegop was Het Stadje in sterke handen. Men zag tegen hem op. Trouwens, zijn persoonlijk leven getuigde van benijdenswaardige wijsheid en wilskracht. Alleen zijn zoon! Ja, die Arie! Dat scheen niet zo best te gaan. Student! Een knappe kop, maar een losbol. Chieleke had, indertijd, zijn dochter de omgang met dat jongmens verboden. En dat wilde nogal wat zeggen, want de beide families waren als op elkaar aangewezen. De kerk zal er ook wel tussen gezeten hebben, want Vroegop hoorde tot de gezangenzingers in de Weverstraat. Maar dat zou zich wel geregeld hebben. Nee, met die Arie ging het niet best. En dan zou nu zijn dochter Tony ook de verkeerde weg opgaan? Uitgesloten! Zo'n degelijke meid! Maar anderen gaven elkaar een knipoog. Wat dat betreft, wist je het maar nooit met een jong meisje. Stille wateren...! Ze scheen Nelis Overwater niet te willen. Ook al weer zo'n onbegrijpelijke zaak: een knappe jonge kerel, geld genoeg, een prima paardenfokker, een goeie boer.

‘Men’, de vrouw met de sluier, heeft veel tact en bezit daarenboven de gave haar verhalen interessant te maken. Ze is niet cru, zelden recht op de man af. Ze is mooi, zelfs van een geheimzinnige schoonheid. Slechts een enkeling durft het wagen haar de sluier af te rukken en haar te confronteren met de naakte werkelijkheid, die meestal toch een pover figuur slaat naast haar ontegenzeggelijke bekoringen.

Toen de loco op de hem eigen wijze, rechtstreeks en krachtig, haar naakt aan de kaak stelde, door Wullempje, de koster, die ditmaal haar eerste spreekbuis geweest was, op het Stadhuis te ontbieden, hielden haar naaste vertrouwelingen de adem in. Welk een staart zou dit muisje hebben?

[pagina 94]
[p. 94]

Maar zelfs de machtige magistraat in zijn deftige kamer op het eeuwenoude huis, waar nog de sfeer hing van de schepenen met hun rechtbank en machtsmiddelen, zou ondervinden, dat de ‘Men’ of de ‘Men zegt’ gladder is dan een aal en hem op overeenkomstige wijze door de vingers zou glippen.

Aanvankelijk leek zijn zege onbetwist. Hoe het ontstellende bericht Vroegops oren had bereikt, weet niemand. Nol, de stadhuisbode, was zuinig met zijn woorden. ‘Ik weet niet anders als dat ik Wullempje de koster moest gaan halen. Ik diende hem aan: de loco zat aan de grote tafel achter zijn papieren. Die keek niet op, maar zei: “Twee stoelen, Nol. Daar!” Hij wees naar de andere kant van de tafel. Ik dee dat en hij zei: “Ga zitten, Wullempje”. Nou, die zat met de pet in z'n hand. Ik kreeg een wenk om te gaan, maar na tien minuten belde hij weer en zei: “Nou Frans nog uit “Het Wapen”.” Frans ging mee of ter geen wolkje aan de lucht was. Ik bracht hem binnen en hij keek op z'n neus toen die Wullempje zag. “Ga maar bij je vrind zitte,” zei de loco. Ik mos weer weg. En meer weet ik ook niet. Je kan daar niet door 't sleutelgat kijken en horen kan je niks, want die ouwe deur is palmdik. Maar toen ze d'r uitkwame, hadden ze weinig praats. Frans liep een beetje in z'n eigen te vloeken en Wullempje vergat z'n pet op te zetten. Ik mos weer bij de loco komme en hij zei: “Zet de stoelen maar terug, Nol, en vraag of Fons de Gruiter bij me komt.” Ik naar Fons. Je kan zo begrijpen wat die twee besproken hebben. 't Jacht mos gemeerd worden achter de vissershaven, helemaal op het end van de plankieren. Dan zou die meid langs al de schepen motte, snap je. Maar de sproetkop heb het op z'n fatsoen getrokken en is 'm gesmeerd.’

Frans vertelde: ‘Ik kon niet anders. De loco deed eerst of we schooljongens waren. We zaten voor gek naast mekaar en hij bleef met z'n paperassen bezig, keek niet eens op. Ik hieuw mijn mond maar, want ik had het allang door dat het om Tony en de schrijver ging. Ik docht: hoe zal je dat varkentje wassen, man, want het is de zuivere waarheid. We hadden het goed gezien. Ik humde eens en vroeg: “As het u belieft om te beginne, ik heb nog al zo mijn bezigheden.” Toen schikte hij z'n spullen bij mekaar, keek over z'n bril naar ons en zei: “Jullie zijn net een paar ouwe wijven. Jij had op je bed motte ligge - dat was tegen mijn - en jou hebben we dat baantje niet gegeven om andere mensen te begluren. En wie van jullie is nou de grootste roddelaar?” Als tie dan zo naar je kijkt, dan heb je zo maar niet je woord voor 't grijpen. Ik zeg: “Is 't soms gelogen?” Toen veranderde hij en gooide 't over een andere boeg. “Dat zeg ik niet, Frans. 't Kan goed zijn dat mijn dochter daar geweest is. Dat heeft ook niets te betekenen. Meer ontwikkelde mensen hebben andere manieren en als ze dan net tegen die tijd bij Manusje

[pagina 95]
[p. 95]

Kloet vandaan kwam, waar in die nacht dat kindje geboren is, moeten jullie er geen gemenigheid achter zoeken. En nou zou ik mijn mond maar verder houwe. Aan dat geklets hebben we niks.” En dat is ook zo. Een mens zegt al gauw eens wat en je schiet er geen moer mee op.’

‘Wat zei de loco?’ vroeg bakker Van Dijk, die juist met de broodmand bij Frans binnenkwam en even een pilsje vatte: ‘Hebben de meer ontwikkelde mensen ándere manieren als ze 's nachts bij mekaar op de schuit zijn?’ ‘Hou jij je ermaar buiten’, snauwde Frans, ‘ga jij maar zingen op “Sursum”. 'k Zal de vrouw eens roepen wat er moet zijn vandaag.’

 

En wat zou zich nu binnen de muren van de villa op het Marktplein hebben afgespeeld? Daar kwam niemand achter. Betje van Bas de Goede hield d'r mond wel. Bij Vroegop was het goed dienen. Maar dat er wat gewaaid heeft, daar kan je van verzekerd zijn. 't Is toch ook om er wat van te krijgen: nu z'n dochter óók in opspraak. Dat die Arie van hem een grote deugniet is, weet iedereen. Maar voor Tony zou je toch je handen in het vuur gestoken hebben. In werkelijkheid was het er niet zo rustig toegegaan als je van zo'n zelfbewust man als de loco zou verwachten. Toch komt het meer voor dat een man die buiten de deur de bezadigdheid en de zelfverzekerdheid zelf is, thuis zijn emoties niet de baas kan. Z'n vrouw zag al dat er wat broedde, toen hij tegen etenstijd thuiskwam. Bijna zonder groet ging hij in zijn stoel zitten om achter de krant zijn gemelijkheid te verbergen.

Tony en moeder dekten de tafel, keken elkaar eens aan, omdat ze wel zagen dat er een bui hing. Toen ze klaar waren en moeder met de dampende schaal aardappelen binnenkwam, zei Tony: ‘Klaar, vader. We wachten.’ Ze waren al gaan zitten.

‘Zo, wachten jullie. Nou, ik ook.’ Hij vouwde de krant slordig op, keek Tony streng aan. ‘Ik heb wél plezier van mijn kinders.’ Voorlopig zweeg hij. Moeder dacht: zeker weer een brief van Arie om geld. Tony, eigenlijk door dergelijke overwegingen aangespoord, vroeg: ‘Arie?’ Toen vloog de grote, uiterlijk zo zelfverzekerde man op, riep met vreemd verdraaide stem: ‘Arie? Arie? Nee, jíj! Schaam je!’ Hij kwam vlak bij haar. Moeders mond ging open. Ze keek verschrikt en met volkomen onbegrip. ‘Jíj!’ Hij kwam met z'n rood opgezette kop nu bijna tegen het ontstelde gezicht van Tony. ‘Ik?’ Ze deinsde achteruit, greep de leuning van haar stoel. ‘Ja, jíj! Zeg op, waar ben je in de nacht van verleden dinsdag op woensdag geweest.’ Hij schreeuwde het uit. Zo onbeheerst had niemand hem ooit gezien. Betje, in de keuken, hoorde het heus wel. Ze stond met haar hand aan haar keel te luisteren. Alleen tegen Dirkje van oom Chiel heeft ze het later verteld: ‘Ik schrok me wezenloos. Die man is altijd zo kalm en bezadigd. Ik weet het niet zeker, maar

[pagina 96]
[p. 96]

ik geloof dat hij haar bij de schouders gepakt heeft en door mekaar geschud, want de vrouwe zei: “Hou op, man, hou op. Je begaat een ongeluk aan haar.” 'k Kan er niks aan doen, maar ik ben de gang in gelopen. Ik wou het weten. Hij zei: “Altijd dat geduvel over Arie. Maar jij bent erger. Zeg op, waar ben je geweest.” Nou en toen kwam de aap uit de mouw. Ze zei: “Bij meneer Keller. Ik kwam bij...” “Ja, ja”, riep hij, je kwam bij de vrouw van Kloet vandaan en je geneerde je niet om midden in de nacht bij zo'n, zo'n...” Hij kon geen woorden vinden. Hij zal die man niet hoog hebben, denk ik. “Zo'n onguur type”, dat zei hij, “aan boord te kruipen als de eerste de beste slet”.’

‘O, dat wist ik al lang,’ zei Dirkje, met achter haar woorden een tuitmondje en een paar van die veelbetekenende geluidjes. ‘Ze komt er altijd. Overdag ook. Ik kwam - wanneer was dat? Even nadenken. Maar wat deed het er ook toe? Wacht eens: het was drie weken terug en op zaterdag, toen ik voor 't laatst thuis was. De vrouw van Jaap van Helst zei - ik ging even mee om naar Hermpje te zien -: “Laten we bij Job aanlopen op de schuit, ik wil een boek van hem lenen.” Nou, meid! Ik moest het eigenlijk niet vertellen... Ze hadden helemaal geen erg in ons. Lien deed de deur van de salon open en ze vloog omhoog van z'n schoot af, de haren verward en een kop als vuur. Ik dacht: is dát juffrouw Tony?’

‘Gek’, filosofeerde Betje, ‘dat is bij ons allemaal gelijk als 't om een man gaat.’ Doch liet er met duidelijk onbegrip op volgen: ‘Maar zo'n lelijkerd! En als je dan Nelis Overwater kunt krijgen.’

‘Wat zei de loco nog van Arie?’

‘Niks! Die naam is niet meer genoemd. 't Ging verder over Nelis en dat diens vader het zelf aan Vroegop was komen vertellen. Tenminste, dat die de praatjes gehoord had en als ze waar waren, zou die z'n zoon wel waarschuwen. Je had hem moeten horen. En de vrouwe suste maar: “Stil toch, Marien. Laat Tony nou toch zelf eens zeggen wat er gebeurd is.” “Daar wil ik niks mee te maken hebben,” brieste hij. “Hou allebei je mond.” Ik loochende het toen Overwater het me kwam zeggen. Maar die keek me spottend aan: “Vraag het maar aan Wullempje de koster. Of aan Frans uit “Het Wapen”. Die heeft jou om half drie...” Toen ging hij weer zó te keer dat ik hem niet meer kon verstaan. Ik durfde ook niet op de gang blijven. Als ze eens de kamer uitkwamen. En ik was maar net op tijd weg, want Tony rende de gang op en zo naar boven.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken