Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 15

Moe-marthe was het in veel opzichten met haar broer toon eens. Ze durfde zelfs zover te gaan dat ze eens tegen Chiel zei: ‘'t Kan wel zijn, dat de Here je ontmaskert, Chiel.’

Hij keek daar wel van op. Constateerde tegelijk, dat dat wel in de zin van bepaalde opvattingen geredeneerd was. Er waren meer gevierde predikers van hun gemeenschap op de meest beschamende wijze aan de kaak gesteld. Je hoorde zulke verhalen en je schudde het hoofd.

Hij wás een gevierd prediker geweest en nu kwam het dan uit, dat het bij hem, om in de trant van ‘het volk’ te spreken, alleen maar hersenwerk was. Er kwamen allerlei minder goede dingen van hem openbaar. Zijn voortdurende omgang met die vreemde, wereldse mensen, die hij in zijn huis gehaald had, terwijl er zulke schandelijke dingen waren gepasseerd. En vooral ook dat hij Neel de hand boven het hoofd hield in verband met het verzet tegen haar vader. Ze was wel meerderjarig en Toon kon geen werelds recht laten gelden. Maar ging het daar soms om? ‘Je moet in de schuld komen, Chiel!’ Moe-Marthe kwam er toe om dat nu zo maar botweg te zeggen, omdat hij weer zo gek zat te doen met het kind van Neel. Het kind der schande. Dirkje was er ook zo

[pagina 126]
[p. 126]

gek op. Nu ja, zo'n jong ding. Maar hij een volwassen man en dan over de wieg heenbuigen en rare gezichten trekken en met z'n vingers klappen. ‘Als je mij vraagt’, vond Moe-Marthe, ‘laat je Bas goeie ouwe preken lezen en ga jij dan maar nederigjes in de kerk zitten.’

Chieleke had nog geen besluit genomen. De mensen bleven nog bij hem naar de kerk komen en behalve principiële overwegingen was het ook de vreugde die hij aan zijn preken beleefde, die het hem moeilijk maakte een besluit te nemen. Wat zou zijn leven arm zijn, als hij niet meer op zijn preekstoel kon staan. Hij zou niet gemakkelijk willen erkennen dat ook dit een rol speelde bij het nemen van zijn beslissing. Wat hem werkelijk serieus weerhield om te doen zoals Moe-Marthe het gezegd had, was de vraag of hij niet verplicht was het nieuwe licht dat hem was opgegaan, in de gemeente te laten schijnen. Hij formuleerde dat zó: ik heb niet naar het hart van Jeruzalem gesproken, maar ik heb ons eigen jeruzalemmetje naar de mond gepraat. Hij zou wat kunnen herstellen. Vooral ook, omdat hij wist dat sommigen van zijn kerkgangers hem begrepen. Maar hij wantrouwde deze gedachte, omdat ze hem zo in het gevlij kwam. Hij durfde er niet aan te denken dat hij moest ophouden. Zijn leven zou leeg zijn. En hij móést er mee bezig zijn. Iedere dag. Dwingen kon niemand hem. Maar dat werd juist het zwakke punt. Want hij zelf was als de rijke meneer Vermeulen de enige macht in zijn kerk. Dat was toch wat! Hij had het nooit zo gezien. Zijn kerkeraadsleden wisten dat ook. Ze namen geen maatregelen. Ze konden niet.

 

Eigenaardig, dat het Neel zou zijn die de beslissing bracht. Neel was altijd een flink mens geweest. 'n Scherp verstand en - op dat ene na - een sterke wil. Met haar vader was het niet in orde gekomen. Chieleke had zijn best gedaan. Maar hij stond vrijwel machteloos. Dat was ook wel te wijten aan de samenloop van omstandigheden. De schande van Neel en de omkeer bij Chieleke vielen te veel samen. In dubbel opzicht kwamen hij en zijn zwager tegenover elkaar te staan. Toon was een groot man. Tot enkele maanden terug had hij veel genoegen beleefd aan Chielekes preken. Chieleke wist hoe men het wilde hebben en had ruimschoots de gave om het te verstrekken. Daar zat van Chielekes kant geen huichelarij, zelfs geen opzet bij. Hij meende dat het zo moest. Maar sinds zijn verandering was het mis. Daar was de heftige ruzie tussen hem en Toon allerminst vreemd aan. De eerste avond, vlak na Neels bevalling, had Toon toegegeven. Er was wat voor te zeggen de jonge moeder te ontzien. Naar het kind kijken wilde hij niet, ook niet toen het om Neel wel kon. Neels moeder, de bezorgde Naantje, kwam wel, maar was met haar huilbuien geen opgewekt gezelschap. Ze drong er bij Neel maar op aan dat ze thuis moest komen. ‘Je vader staat in zijn recht. Hij moet

[pagina 127]
[p. 127]

weten wie jon verleid heeft. Hij zal hem openbaar te schande zetten.’ Neel weigerde. En die nare Chieleke werkte niet mee. Hij kon Neel toch het huis ontzeggen. Zeker nadat Neel volkomen genezen was verklaard. Tot die dag toe had ook dokter De Geus zich verzet tegen het vervoer van de kraamvrouw. Maar nu kon Neel toch gaan waar ze wilde? ‘Zou je het maar niet doen, Neel?’ stelde Chieleke voor. ‘Zelfs niet als je me de deur wijst, noom.’ Zo vast stond haar besluit. En zover durfde Chieleke niet te gaan. Toen Neel hem in vertrouwen en tegen haar zin vertelde dat haar vader haar nog geslagen had de ochtend voor haar bevalling, wilde hij beslist niet dwingend optreden, maar ging naar zijn zwager om hem duidelijk te maken dat zijn houding niets met het grote gebod van Christus te maken had. Maar de machtige heer Van Dolderen was niet te vermurwen.

 

Neel had weldra de teugels van het winkelbedrijf weer vast in handen. Ze schaamde zich ook niet om met de mensen in aanraking te komen. Ze was trots op haar kind. Ze was ook knapper geworden, welgevormder en kleedde zich fleuriger. Toch voelde ze dat de situatie niet zo kon blijven. Zij was er de oorzaak van dat er onenigheid in de naaste familie bleef bestaan. Daarom kwam ze, op een maandag na de winkelsluiting, bij haar oom in het kantoor. ‘Als je klaar bent, Dirkje.’ Dirkje dacht: madam Van Dolder! Maar Neel vervolgde: ‘Ik wil graag even alleen met je vader spreken.’

Toen Dirkje weg was, nam Neel een stoel. Chieleke keek haar er op aan dat ze toch zo zelfstandig was. Ook in dat opzicht precies haar vader. ‘En?’ vroeg hij. Ze begon heel anders dan hij gedacht had. Het zou vanzelfsprekend zijn als ze bijvoorbeeld gezegd had dat ze toch maar besloten had naar huis te gaan. Maar ze zei: ‘Ik behoor tot uw kerk, noom. Ik heb geen belijdenis gedaan. Niemand van ons. Ik ben na dat’ - hij wist wat ze bedoelde - ‘ook niet meer bij dominee Bongers op catechisatie geweest.’ Ze wachtte even en waar ze op gedoeld had, was eigenlijk weer een nieuwe aanval op Chieleke zelf. Niet, dat ze daarop het oog had. Maar 't bracht hem toch opnieuw tot nadenken. De meeste kinderen gingen op catechisatie bij dominee Bongers, de meest rechtzinnige predikant in de hervormde kerk. Voor de vorm werden ze daar dan aangenomen. Vooral met het oog op een huwelijk en kinderen, die later gedoopt moesten worden. ‘En nu moet ú mijn kind dopen.’

Daar schoot hij ineens rechtop van in zijn stoel.

‘Maar Neel!’ Zijn stem klonk geschrokken. Hij was van die vraag ontsteld.

‘Je weet toch, ik...’

‘Nee, dat weet ik niet, noom. U bent onze voorganger. Kinderen moe-

[pagina 128]
[p. 128]

ten gedoopt. Ik ben uw nicht. Ik ben uw winkeljuffrouw, maar ik ben ook...’ Ze aarzelde, maar ging daarna beslist voort: ‘wel geen lid, wij hebben geen leden, maar ik behoor toch tot uw kerk.’

Chieleke antwoordde niet. Eigenlijk was dat niet nodig. Ze wist heel precies hoe de zaken stonden. ‘Als ik in uw kerk mijn kind niet gedoopt kan krijgen...’

‘Och Neel!’ 't Was of hij vroeg: spaar me nu toch.

't Bleef even stil. Chieleke had geen woord. ‘Er is heel wat in mij omgegaan, noom. Ik kan niet zo makkelijk praten. U en Dirkje hebben mij gered.’

‘Gered?’

‘Het kon me allemaal niet meer schelen. Onze mensen zijn zo vroom. Niets is er goed. Maar u en Dirkje hebben mij er door geholpen. Ik ben zelf nooit aardig geweest. Vooral tegen Dirkje niet. De anderen hebben mij er alleen maar op aangekeken.’

Chieleke was toch de Blikken Dominee. Hij droeg toch zorg voor de mensen om hem heen. Er ging enorm veel tegelijk in hem om. Seconden vol gedachten, waar je lang over zou moeten doen om ze onder woorden te brengen. Het resultaat, namelijk wat hij eindelijk zei, sloeg letterlijk nergens op. ‘Als je mij de vader van je kind eens noemde.’ Wat had dat er nu mee te maken? ‘Ik kom voor mijzelf, noom. Ik heb gezondigd. Dat weet ik. Ik hou de ander er buiten. Hij hoeft niet door het slijk. Hij...’

‘Ik vraag het juist om hém. Met jou is het goed. Jij bent waar God een mens wil hebben: Vader, ik heb gezondigd. Maar hij? Moet hij doorgaan? Zogenaamd vrijuit?’

Neel schudde haar hoofd. En aan haar gezicht zag hij dat die naam nooit over haar lippen zou komen.

‘Dan kan ik hem niet helpen. Jou wel, Neel. Berouw is niet voldoende. Je hebt toch met een oprecht hart om vergeving gevraagd, Neel...?’ Hij stond op, reikte haar zijn hand, die ze wat verlegen aannam. Ze waren in hun familie niet aan uiterlijkheden gewoon. ‘Ik heb hierop gewacht. Ik hád al met je moeten praten. Maar ik maak een moeilijke tijd door.’

‘Dat weet ik, noom. En ik heb nóg iets. Ik kan hier niet blijven. Dan wordt het tussen u en vader nooit meer goed. Ik ga weg.’

Daar schrok Chieleke zichtbaar van. Zijn ogen werden groot! ‘Maar ik laat u niet in de steek. Ik heb een paar dagen geleden het huisje van weduwe Maasdam gehuurd.’ Weer dat snelle gedachtenspel bij Chieleke. Weduwe Maasdam was een goede maand geleden gestorven. 't Huisje stond leeg. Maar wilde Neel nu werkelijk...?

‘Als ik nog eens met je vader sprak.’ Terwijl zag hij het huisje in de

[pagina 129]
[p. 129]

Molenstraat, waar nog maar pas de oude vrouw was uitgedragen.

‘Nee, noom. Naar huis ga ik niet terug. Hier blijven kan niet. Ik zal voor mijzelf en voor kleine Naantje zorgen.’

Naantje. Ze noemde het kind naar haar moeder. Zo had hij het ook aangegeven op het stadhuis.

‘Als alles eens in goede harmonie kon gaan,’ verzuchtte hij.

‘Ik kan niet méér doen dan ik gedaan heb, noom. Trouwens er gaan meer volwassen kinderen die zichzelf kunnen redden, bij hun ouders uit.’ Dat was ook zo en de altijd bezige geest van koopman-Chieleke Vermeulen zag er wel wat in. Met Toon was evenmin land te bezeilen als met Neel. Twee dezelfde mensen. Dan moest men ervan maken, wat ervan te maken was. En - nogmaals koopman - Chieleke zei: ‘Je zal spullen nodig hebben.’ Misschien was hij al aan het meubileren.

Neels gezicht, dat nogal ernstig was geweest, klaarde geheel op. Ze ging staan, verschoof haar stoel en zei onderwijl, toch met een nadenkende klank alsof het ook anders kon: ‘Ik denk aan Handelshuis Vermeulen.’

‘Ja, ondeugd! Je gaat je gang maar!’ Hij keek zijn nicht na, de welgeschapen vrouw. Hoe kon een mens als zij zich zo vergooien? Zonde? Natuurlijk! Met het vaststellen van zonde hier en zonde daar hadden hij en zijn mensen nooit moeite gehad. Vooral op het terrein waar Neel gefaald had. Gefaald? ‘Ja, natuurlijk!’ Hij sprak het korte zinnetje wrevelig uit. Natuurlijk! Als íets vaststond, dan dát toch wel. Al was het dan nog zo'n lief kindje, waar ze allemaal vertederd naar keken. Hij zelf ook. 't Zou niet eens meevallen als het het huis uitging. Maar zonde! Zonde! Dat er ook maar even een ritsel van twijfel bij hem op kon komen. Zakte hij zo af? Hij herinnerde zich dat zijn vader zei: ‘Als je onze grondslagen loslaat, kan er alles mee door. Leef dan maar raak!’ ‘Ik ga naar zwager Toon,’ besloot hij. ‘Tenminste direct na de koffie.’ Aan tafel, met z'n vieren, werd er niet over gesproken. Des te meer bij Toon thuis, een klein uur later.

 

Juist voor Chieleke daar arriveerde, zei Van Dolderen tegen zijn vrouw: ‘We krijgen bezoek. Ze houden hier kerkeraad.’

‘Hier? Maar Toon.’

‘Ja, en zonder die broer van jou. Die heeft trouwens genoeg te stellen met de overspelige dochters van zijn gemeente. Dirkje is ook weer thuis, dat weet je.’ Natuurlijk wist Naantje dat. Hij zei het alleen om een steek op Chieleke te geven.

‘Als je het goed vindt, Toon, dan ga ik vanavond naar Kneelja Geerts: Wantje zal wel voor jullie zorgen.’ Wantje was een achternicht van Toon, die als vaste hulp in de huishouding dag en nacht tot hun be-

[pagina 130]
[p. 130]

schikking stond. Naantje was een goed mens. Maar ze had in haar soms onnozel lijkende goedheid ook heel wat van het gewiekste van de Vermeulens. Ze zei nederig: ‘Als je 't goed vindt.’ Ze ging naar haar vroegere schoolvriendin Cornelia Geerts, die met de loco getrouwd was. Dat was stand. Toon in al zijn voorgewende nederigheid hield van stand. Hij knorde wat. Als ze dat nu wilde, vooruit maar. Zou hij niet begrijpen dat ze eigenlijk naar Neel ging en naar... Ze hadden het zondekind Naantje genoemd. Ja, dat wist hij, met toestemming van zijn vrouw. Och, moeders!

 

‘Geen geval, geen zorg, geen list,’ had de vrome Hendrik Ghijsen de treffende woorden berijmd, dat het verhogen niet uit het Oosten of het Westen komt, zelfs niet uit de woestijn. Was het niet min of meer toevallig dat ze bij Chieleke aan de tafel juist dát versje zongen, toen oma Naantje op de bel drukte? De winkel was natuurlijk gesloten en een gewone huis-voordeur was er niet. Het trof haar tenminste wel. Want heel de weg van huis naar hier had ze lopen tobben over de wolken, die zich boven het hoofd van haar broer samenpakten. Ze kon de woorden letterlijk volgen, want er werd hardop gezongen en volkomen op de wijze van Chielekes kerkje. ‘Dank je, Here,’ zei Naantje. Ze wist nu, dat de mannen die vanavond met Toon vergaderden het lot van Chieleke niet in handen hadden. Toen het laatste akkoord - want Chieleke zong met zijn prachtige tenor altijd een bovenstem en Dirkje secundeerde zo wat - afbrak, stond Neel op om haar moeder in te laten. ‘Ze zal 't wel zijn. Ze is gisteren niet geweest,’ zei ze.

En ze was het.

Toen ze in de huiskamer zat en allen had gegroet voor ze naar kleine Naantje zou gaan kijken, zei Chiel: ‘Ik was net van plan nog eens met je man te gaan praten. Er zijn namelijk nogal nieuwe plannen.’

Er kwam duidelijk zorg op Naantjes gezicht. En na even nadenken, zei ze: ‘'k Zou vanavond maar niet gaan. Ze houden zónder jou kerkeraad. Basje en Jobse. Van Es hebben ze niet gevraagd.’

Even stilte. Moe-Marthe keek wat ontstemd. Ze was het lang niet met Chieleke eens in deze zaak. Ze had er al genoeg van gehoord, al kon ze de laatste maanden zelf niet meer ‘opgaan’.

‘Zo’, zei Chieleke, ‘Van Es niet.’

Hij besloot niet naar zijn zwager te gaan. Van Es niet! Eigenaardig! Dat was zo'n stille man. Ze hadden hem eigenlijk bij gebrek aan beter in de kerkeraad gekozen. Zo! Dus het begon.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken