Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Hoofdstuk 16

Telkens als jaap bij meester g.g. nieuwe stof ging halen om thuis te verwerken, was er een of ander oriënterend gesprek. Jaap was in sterke mate beïnvloedbaar. Hij kon niet alleen makkelijk als door de ogen van een ander kijken, hij voelde ook merkwaardig zuiver aan. Dat kwam hem bij zijn verhalenschrijverij goed van pas. Zijn vriend Job Keller had hem Het Stadje leren zien als romanticus. De romantiek vindt het goede erg goed en het kwade erg kwaad. Job had Het Stadje, tot en met zijn romance met de knappe dochter van de loco, wel wat al te mooi en goed gezien. Dat beeld had nu wel een knauw gekregen.

Meester G.G. zag de dingen nuchterder, wijsgeriger. Hij was dan ook een eenling. Als oud-liberaal hoofd van een openbare school, die het veld had moeten ruimen voor de christelijke, had hij voor de godsdienst en de kerk, zoals die zich in Het Stadje openbaarde, niet zoveel respect. ‘Ze zijn hier, van oude dagen af, bijzonder bijbelvast, maar weinig echt christelijk,’ beweerde hij eens.

Jaap ging daar maar niet tegenin. 't Had weinig zin om met deze, overigens zeer integere filosoof te gaan bekvechten over de leer van Calvijn, die in Het Stadje gezegd werd toonaangevend te zijn.

‘Van dat bijbelvaste heb ik eens een geestig staaltje gehoord,’ vertelde G.G. bij de koffie van Jentie. ‘Dezelfde Overwater van de Reigershoeve was in zijn jeugd nogal een buitenbeentje: ruig en slordig. Maar 't was een knappe jonge kerel en van goeie komaf. Toen hij om de dochter van Van der Slikke uit Wilnisse kwam, was hij juist bezig een baard te laten staan.

Dat was toen ook al zo'n rage. Hij zag er ongeschoren uit en toen hij z'n sermoen om de hand van Heiltje had afgestoken, keek Van der Slikke hem eens aan, stond op, pakte de bijbel van de schoorsteenmantel en zei: “Asjeblieft. Ga daar maar eens mee naar de keuken, zoek Ezechiël vijf vers één op. 't Scheermes, de kwast en de zeep vind je in de keukenkast op de tweede plank van onder.” Hij wist de tekst even precies te staan als zijn scheergerei. De minnaar durfde niet tegenspreken. Zo waren ze toen nog niet. Met de bijbel onder de arm, ging hij naar de keuken, vond het opgegeven gedeelte en las: “Gij mensenkind, neme u een scheermes der barbieren, hetwelk gij zult laten gaan over uwen baard.” En, werkelijk waar, na een goed kwartiertje kwam de jonge boer met gladgeschoren gezicht terug bij de haard, waar de familie hem gnuivend aanzag. Hij kréég Heiltje. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren. De ene is die Nelis, die nu bij mij Frans komt leren voor de paardenhandel met de Belgen. En?’ Meester G.G. zette met een wijds gebaar zijn kopje

[pagina 132]
[p. 132]

terug op tafel, keek Jaap min of meer triomfantelijk aan: ‘Is uw vriend onschadelijk gemaakt?’ Natuurlijk werd Job bedoeld en Jaap reageerde wat ontstemd: ‘Je reinste machtsmisbruik.’

‘Of vaderlijke bescherming,’ oordeelde G.G. ‘De dochter van Vroegop heeft zich lelijk in de vingers gesneden. 't Zou wat zijn als zo'n door beide families gewenst huwelijk niet doorging omdat het aanstaande bruidje zich zo maar met een vreemde snoeshaan had afgegeven.’

Er volgde nog een gesprek over huwelijk en liefde, waar de meningen op enigszins overeenkomstige wijze tegenover elkaar stonden als wat de kerkelijke zaken betrof. Evenwel omgekeerd. Jaap beweerde dat de liefde doorslaggevend was. G.G. meende dat het vertrouwen en het geloof in elkaar de betrouwbaarste basis waren. ‘Trouwens liefde?’ Hij twijfelde duidelijk aan dit woord. ‘Meestal is het verliefdheid. Ik kan sinds jaar en dag de huwelijken in Het Stadje nagaan. Het vurige bloed van de jeugd hier en de bekrompen wijze van leven zijn er de oorzaak van dat een groot deel van de huwelijksafkondigingen in de kerk vergezeld ging van de plechtige bijvoeging: na gedane schuldbekentenis inzake de overtreding van het zevende gebod. Ha, ha!’ G.G. genoot zichtbaar van het onlogisch verband dat van oude tijden af gelegd was tussen dit gebod en het anticiperen op het wettig gesloten huwelijk. ‘En naast dat soort huwelijken zijn er nog steeds de verstandelijk beredeneerde verbintenissen. Vaak alleen bekokstoofd door de wederzijdse ouders. En denk nu maar niet dat deze minder stabiel of minder gelukkig zijn geweest. Misschien juist andersom. Die verliefdheid, nou ja! De Vlamingen zeggen: wat vuur en wat rook.’

Jaap keek nogal geamuseerd, na G.G.'s woorden. Daarom vroeg de oude schoolmonarch: ‘Wat is er? U kijkt zo eigenaardig?’

‘Ja! Geen wonder: zitten we te praten over kerk en liefde en het zijn beide onbetreden gebieden voor u.’

Meester G.G. ging daar niet op in. ‘Ik zal u nog een staaltje geven hoe het volk hier van klein tot groot, van oud tot jong, met de bijbel vertrouwd is. Dominee Vink moest, toen hij nog maar een goed jaar hier stond, naar het ziekenhuis voor een operatie. Sommige mensen vonden het om onbegrijpelijke redenen wat genant om over 's mans kwaal te spreken en de dingen bij hun naam te noemen. Vroegop was toen nog op de boerderij en nog lang geen wethouder. Van Dishoek, de kruidenier, kwam op de hoeve. De man was ouderling bij Vink, dus Vroegop vroeg: “En wat scheelt er aan bij jullie dominee?” “Och baes,” zei Van Dishoek, “laet ik de biebel maer laete spreke. Ie kun het vinde in 't eerste boek van Samuel 'oofstuk vuve 't leste van het negende vers.” Toen wist Vroegop het ook en hij zei: “Kom veul voor tegenwoordig”.’

‘Maar ik weet het nog steeds niet,’ erkende Jaap.

[pagina 133]
[p. 133]

‘Och!’ Meester G.G. haalde z'n schouders op, humde wat minachtend: ‘De tegenwoordige mens kent de bijbel niet meer. Kijk thuis maar eens na: 1 Samuel 5:9c.’

Misschien heeft Jaap dat niet eens gedaan en is hij er ook nooit achtergekomen voor welke kwaal de jonge dominee Vink geopereerd moest worden. 't Is nu al jaren de ‘oude Vink’ en hij is van beide hervormde predikanten de lichtste.

Juist als Jaap zich weer verdiepen wil in G.G.'s aantekeningen, gaat de telefoon.

‘Voor jou!’ G.G. reikt de haak over. 't is Lien. Zenuwachtig-verrukt. Ze haspelt de woorden door elkaar. ‘Stil maar,’ raadt Jaap. ‘Ik kom!’ Hij begreep het en zei tegen zijn gastheer dat hij direct weg moest. Nee, geen ongeluk. Juist niet. ‘De bodedienst van de “Minister” heeft een piano gebracht. Jammer, dat ik het niet geweten heb.’

‘Maar je wist toch wel...’

‘Natuurlijk. Ik heb hem zelf gekocht. Maar 't is als verrassing bedoeld voor Lien en ik was er graag bij geweest.’ Hij haast zich naar de Walstraat, voor zijn huis staat de grote kist. Ze zijn er nog mee bezig. Lien staat in de deur. Ze straalt. ‘Moet je horen. Er wordt gebeld. Ik doe de deur open. Kan dat hier zijn, mevrouw? Ik wist niet wat ik zag! Ren als een gek naar Dittie en bel je. Schat!’ Zo maar voor 't oog van de buurt springt ze tegen Jaap op, haar armen om zijn hals. Hij tilt haar nog wat op. Haar benen - de ene vent geeft de ander een knipoog - trappelen in de lucht. Jaap zet haar terug, gaat de mannen helpen en even later kunnen ze gezamenlijk het blinkend instrument uit zijn omhulsel schuiven. Maar goed dat Jaap er bij is. ‘'n Zwaar kreng,’ oordeelt een van de lui.

Als de piano eenmaal binnenstaat, precies op het plaatsje dat Jaap er indertijd voor getekend had op de plattegrond, trekt Lien een stoel voor het klavier en fladdert met haar vlugge vingers over de toetsen. De mannen staan er verrukt bij. ‘Das anders as een kaste. Zo'n dienk leeft,’ oordeelt een van hen en voegt er bij: ‘Meraokel wat een vlugge vingerties.’ Lien plaatst een stevig akkoord, zegt: ‘Hij moet wel gestemd,’ staat dan op en vraagt: ‘Nog een kopje koffie?’ Als de mannen zitten met het hete kopje in hun hand, verklaart Lien: ‘Ik zei: wacht even. Ik wil eerst m'n man bellen. O, jonge, wat ben ik blij! Dat je dát toch gedaan hebt!’ ‘De kiste mot zeker trug, è?’ vragen de bestellers als ze weggaan. Ze laden hun vrachtje weer op en rijden de straat uit.

Lien is niet bepaald woordeloos, maar ze herhaalt wel voortdurend hetzelfde. Pas, als ze wat bekomen is, vraagt ze: ‘Huib?’

Ja. Huib heeft 'm gekocht. ‘Ik liet dat maar helemaal aan hem over. En...’ Hij wenkt dat ze weer bij hem moet komen. Ze is daartoe gewillig genoeg, nestelt zich tegen hem aan. Hij kalmeert haar en zegt dan:

[pagina 134]
[p. 134]

‘Als je wilt, kun je volgende week weer beginnen.’

‘Wat?’

‘Wacht maar tot Huib komt. Die zal het je wel allemaal vertellen. Ik heb het via hem geregeld. Ik wou je verrassen.’

Hoe Lien zich de eerst volgende momenten gedroeg, doet er weinig toe. Ze is en blijft nu eenmaal zo'n spontane rakker en is - ja, dat kun je zeggen - kinderlijk verrukt. Ze streelt haar bezit. Ze haalt doeken en nodige ingrediënten voor de dag en boent en wrijft, tot haar nieuwe bezit blinkt als... Nee, dat zegt Jaap niet. Hij had de uitdrukking daarvoor meermalen in Het Stadje gehoord. 't Stond in verband met een hond en de maneschijn.

 

Lien heeft nog nooit met zóveel spanning de komst van Huib afgewacht. Ze hield natuurlijk net zo lang aan, dat Jaap wel vertellen moest dat ze weer zanglessen kreeg. En hoogstwaarschijnlijk ook weer van mevrouw Keldermans. ‘Maar Huib kan je dat béter zeggen. Hij zou informeren en zeggen, welke dag en zo.’

‘En Huib komt vandaag! 't Is vandaag zijn dag. 's Waar ook!’ Lien haalt diep adem om wat te bekomen van de verrassing. Jaap kon tevreden zijn over zijn stunt. Het was voor meer dan honderd procent gelukt. Lien was in de wolken.

 

Huib kwam iedere dinsdag met de veerboot van tegen zessen. Dat was zijn vaste gewoonte. Maar vandaag had hij een vroegere gelegenheid genomen. Lien verwachtte hem nog niet. Wel maakte ze zich klaar om hun nieuwe vriend te ontmoeten. Ze was nog druk bezig aan haar geïmproviseerde kaptafel, toen de bel ging. Toen Jaap naar beneden ging, luisterde ze gespannen. Ja! Huib! Ze hoorde de mannenstemmen van de gang naar de kamer gaan.

 

Lien zag er werkelijk verzorgd uit, toen ze bij de beide mannen in de kamer kwam. De begroeting met Huib was hartelijk, maar ook een beetje gehaast. Ze was te benieuwd. Jaap zei: ‘Handel jij het nu met haar af, dan ga ik voor de thee zorgen.’ Hij knipoogde naar Huib.

‘Kijk’, zei Huib, ‘het is allemaal in orde. Je hebt de hartelijke groeten van mevrouw Keldermans en ze wil dolgraag weer met je beginnen.’ Lien sloot even haar ogen. Voorzichtig zoog ze wat lucht langs haar tanden. Huib praatte door. Ze moest er een hele dag voor nemen: met de boot al vroeg naar Rotterdam. Les van Keldermans en van Vriens. Ja, natuurlijk. Piano ook. En theorie. Keldermans wilde beslist dat ze nu doorzette. Ze kon makkelijk het diploma halen. ‘En ik zal zorgen dat je al gauw hier en daar kunt optreden. Keldermans zegt, dat ze je

[pagina 135]
[p. 135]

stem zó weer los heeft. Zul je zien. We máken er wat van.’

‘O, Huib!’ Ze stak bei haar handen naar hem uit. Hij drukte ze hartelijk. ‘We redden dat samen wel. Ik heb een koor in Dordt en in Schiedam. Zodra Keldermans zegt dat het gaat, treedt je bij mij op. Hier ook. Verdraaid ja: met Kerstmis, Bach!’

Ze stonden nog hand in hand toen Jaap met de thee binnenkwam. ‘Nou, nou’, plaagde hij, ‘niet te intiem. Afstand bewaren.’

Hij meende er niets van. Tenminste niets verkeerds.

Huib speelde nog wat. Lien zong en pas na de boterham ging Huib weg.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken