Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Hoofdstuk 26

Heel het land leefde mee met de ramp. de eerste dagen was het telefoonverkeer met Het Stadje verbroken. Daarom moest oom Gert - de man van tante Nel, die eigenlijk Jaaps moeder was geweest - onverrichterzake weer naar zijn huis in de Bosstraat te Driebergen teruggaan. Die beiden maakten een paar angstige dagen mee, tot er dinsdagavond een telegram kwam: ‘We zijn gespaard en gelukkig, Lien en Jaap.’

‘Verkeerd overgekomen,’ zei oom Gert. ‘Dat gelukkig staat op een verkeerde plaats. Ze bedoelen: we zijn gelukkig gespaard.’ Hij ging met het telegram naar Zeist. Maar daar hadden ze letterlijk hetzelfde telegram. Dan moest er toch wel een betekenis achter zitten...

Oom Gert wilde er heen. ‘Ja, met jou natuurlijk. Ik wil de zaak daar wel eens bekijken.’ Tante Nel vond het beter nog wat te wachten.

Er verschenen foto's in de kranten. Er was slechts één gesprek. Vooral ook over het aantal doden, dat bij de dag steeg. Lange lijsten. Oom Gert hoefde er niet aan te denken naar Het Stadje te gaan. Te dringend waren de verzoeken in de krant en door de radio om slechts bij uiterste noodzaak het rampgebied te betreden.

[pagina 255]
[p. 255]

‘Als ik die rooie schrijver maar kon vinden. Die zal er wel heengaan. Of hij moest er al zijn.’

 

Nee, Job Keller was er niet. Zou hij ooit weer naar Het Stadje teruggaan? Zíjn stad? Daar lag een te groot verlies aan zelfrespect. Misschien ook nog aan iets anders? Van Jaap had hij het bericht van Tony's huwelijk ontgen. Hij lag tijdens de ramp met zijn jacht in Willemstad en daar was, vooral in de omgeving, ook genoeg gebeurd.

Toch trok Het Stadje onweerstaanbaar. Ik wil ze zien, dacht hij. De overlevenden. Het dodencijfer was vrijgegeven: tweehonderdachttien! Jaap? Lien? Chieleke? Frans? En dan, zonder de naam eigenlijk toe te laten: Tony?

‘Je maakt de boel maar klaar. We varen vanavond met de eb af,’ zei hij tegen Wout.

‘Had ik al gedacht. Maar ik zal wel wat inslaan, er zal daar gebrek zijn.’

 

Het was donderdagochtend tegen tien uur, toen, zonder op het eens gegeven verbod te letten, Job aan de Kade van Het Stadje meerde. Hij stond aan het roer. Wout sprong met de tros op de wal. Zacht schoof het jacht op zijn plaats, weerhouden door de spannende kabel. Job bleef staan, met zijn hand nog aan het wiel. Er was nog niet veel te zien. Een enkel zwaar gehavend huis, wat vernielde daken. Maar Het Stadje sprak. Een niet weer te geven, niet eens te beseffen taal.

En het was stil.

Wonderbaarlijk stil.

Hij stapte de Kade op. Het leek of hij aankwam in een verlaten stad. Een stad, die jaren en jaren geleden ontruimd was. De Ramp, waarvan hij zoveel gelezen had, kreeg hier gestalte.

Er was niemand.

Hij hoorde Wout achter zich. Ze begrijpen het niet. Ze kijken elkaar aan. Het Marktplein was vuil; bedekt met een laag vertreden modder. Er was ook niets gedaan aan de gevels van de gespaarde huizen.

Een dode stad.

Maar... Ze rekken hun hoofden. Even een geluid van een meerstemmig akkoord en: ‘Gelijk het gras’... Job buigt zijn hoofd. ‘Gelijk een bloem’... En bij het: ‘wanneer de wind’ grijpt hij naar zijn keel, doch loopt daarna met het hoofd omhoog gericht over het plein. De grote hekken van de hof om de kerk staan open. De deuren van de kerk zijn gesloten.

Hij gaat over het gras tussen oude grafstenen. Nu scheiden hem slechts de muur en de hoge, glasdunne ramen van het geluid. Het grote geluid van de psalm in de stad der doden.

[pagina 256]
[p. 256]

Hij kent de weg; loopt achterom waar hij een deur weet die naar de ruimte voert waar de orgeltrap is. Schuift even later door het smalle gangetje achter het orgel en komt bij de organist, die zo geconcentreerd is in zijn spel, dat hij Job niet opmerkt.

Nog zingen de honderden. Nu: ‘Zijn trouw rust zelfs op 't late nageslacht’.

Hij huivert. Van het geluid. Van hetgeen hij ziet door de spleet tussen de groene gordijntjes: kisten. Rijen kisten. Voor de preekstoel, door het middenpad tot achter in de grote, ongebruikte ruimte. Honderd kisten. Honderd en meer. En de mensen zingen, ‘dat ze zijn verbond niet trouweloos willen schenden’, ‘dat ze hun oren niet af zullen wenden van zijn wet’.

En dan ziet hij ineens Chieleke op de preekstoel staan.

Dat is hem bijna te veel. ‘Mijn God,’ zegt hij.

Dan staat de organist naast hem. Ze kennen elkaar slechts van gezicht, maar vandaag zijn alle mensen broeders. De organist begrijpt Jobs verbazing omdat Chieleke op de preekstoel staat, hij zegt: ‘Ze willen het allemaal. Dominee De Bruin is dood. En Vink is er beroerd aan toe. Kijk, Vroegop en Toon van Dolderen zitten in de ouderlingenbank. Ze zeiden allemaal: Chieleke! Die is ook overal in de huizen geweest.’

 

‘Dat hebben we dus beloofd,’ begint Chieleke. ‘Of beloofd eigenlijk niet. We hebben geconstateerd dat het de gunst des Heren is als het nageslacht het verbond niet wil schenden. En nu zijn wij, oud en jong, het nageslacht. Wij van hen! Dit is een moment zo ernstig en ook zo pijnlijk dat we niet veel mogen zeggen. We zijn gespaard. We moeten hen begraven. Zoveel ineens dat we het niet aan kunnen.’

 

Job kent deze Chieleke niet. Maar wie zou de Blikken Dominee herkennen op de oude preekstoel uit de pruikentijd? Job miste iets in hem en aan hem. Hij was te gewoon. Alleen maar een mens die voor en namens allen sprak over de dood en het leven.

Schande, maar Job luisterde niet. Het feit alleen dat Chieleke daar stond, was genoeg. Zijn ogen zochten de levenden. Zijn kennissen. Hij vond ze: Jaap en Lien? Wie was er bij Hermpje? Dirkje? Nee, daar zat ze bij haar vriend de bohémien, die nu ook wel gewoon zal worden, als hij dit werkelijk meebeleefde. Frans! Nota bene!

Terwijl zijn ogen de rijen doorliepen, aarzelden ze telkens. Soms wendden ze zich expres af van de levenden naar de doden. En toch wilde hij weten waartoe ‘zij’ behoorde. Vragen? De organist was bij hem komen staan. Hij kende de man amper. Ze kan dood zijn. Ze kan leven. Maar 't is niet gezegd dat ze dan hier is. Zij heeft immers altijd en op het on-

[pagina 257]
[p. 257]

verwachtst haar werk? Dokter De Geus is er wel. Manuel? Dan ineens ziet hij haar. Die naast haar? Is dat haar man? Nelis? Job kent Nelis niet. Waarom ontroert het hem dat ze daar met een ander zit? Hij is toch al lang een verharde man. Liefde? Wat vuur en wat rook! Hij tikt de organist op zijn schouder: ‘Dat daar in die bank om die pilaar...?’

De organist kijkt in de richting, die Job aanduidt. Als hij Tony ziet, dan meesmuilt hij en zegt, met in de stemklank duidelijk vermaak: ‘Dat zal meneer niet weten: mevrouw Overwater! D'r man zit naast haar. 'k Denk dat de koster ze in de notabelenbank heeft gezet, omdat Nelis z'n grootvader president-kerkvoogd was.’ Dat laatste had er meer mee te maken, dan Job kon begrijpen. ‘Ze zijn er nu van alle richtingen.’ De man kijkt de kerk rond, knikt als hij er van de gereformeerden ontdekt, of van, hij zal nog maar zeggen, van Chieleke. Dan kijkt hij Job aan: ‘Ze zijn nu allemaal terug in de kerk.’ Daarna peinzend: ‘Als er maar een oordeel komt.’ Stil, schrikt hij en haast zich naar zijn klavieren. Is Chieleke nú al klaar? En ze zeggen dat hij zo lang van stof is. Job heeft er genoeg van. Hij gaat de weg terug, achter het orgel de trap af en door de kleine zijdeur de hof van de kerk in. Vandaar hoort hij het zingen. Natuurlijk kent hij die psalm. Chieleke beëindigt er de korte rouwdienst mee: de psalm van de zwakke mens, kort van duur, onmachtig om zijn ziel van het graf te redden. Maar ook de psalm van het vaste vertrouwen, dat God de ziel redt van het graf. Job buigt zijn hoofd. De woorden treffen hem.

Dan is er het gerucht van de mensen die opstaan en de kerk verlaten. Plots overstemd door de klok. Haar schoon, zwaar geluid spreidt over de stad een diepe stilte. Bitter en zoet. Haar klank is onaards, wekt de droefheid en de vrede.

Job weet niet hoe alles geregeld is. Het is wel een opgave: zoveel doden! De meeste mensen blijven in de buurt van de kerk. Er komen lijkwagens. Ze rijden door het grote hek tot voor de kerkdeur. Zes mannen dragen de eerste kist. Vlak naast Job zegt iemand: ‘Dominee De Bruin!’ Loco Vroegop volgt met mevrouw en Agnes. De mannen ontbloten hun hoofd. Dat zal zo doorgaan vandaag. Morgen ook nog?

 

Job slentert het Marktplein over. Misschien wel naar ‘Het Wapen’. Of naar zijn schuit. Dan keert hij zich ineens om, weer naar de kerk. Hij wil Lien en Jaap opzoeken. Maar na twee, drie stappen schudt hij zijn hoofd. Hij wil Tony niet zien. Lien en Jaap zullen wel naar hun huis gaan. Dan krijgt hij zo maar haast. Hij wil weg, tussen de mensen uit. Voor aan de Walstraat ziet hij pas wat er eigenlijk in de benedenstad gebeurd is. De Walstraat is weg. Dat kun je wel zeggen. De straat zelf is bijna onbegaanbaar. Terwijl hij daar staat, komen Lien en Jaap. ‘Maar...’ zegt Lien.

[pagina 258]
[p. 258]

Jaap maakt een verbaasd geluid. Het was iedere keer echt een verrassende ontmoeting als je een kennis weer onverwachts zag. Je dacht dan: zo, leef jij ook nog, maar je zei het niet. Jaap en Lien stonden er niet bij stil, dat Job niet in Het Stadje was, tijdens de ramp. Maar de ramp was zo geweest, dat men de indruk had gekregen dat heel de wereld er door getroffen werd.

Job wil hen meenemen naar ‘Het Wapen’. Dan kunnen ze praten. ‘Nee,’ zegt Jaap, ‘wij hebben het geweldig getroffen. Er staan maar drie huizen meer in de Walstraat waar nog in gewoond kan worden. En één ervan is het onze. Dat is een wonder, Job.’ Ze willen, dat hij met hen meegaat om dit wonder te zien.

 

Het benedenhuis is nog nat en vuil. Het meubilair en de piano zijn grondig bedorven. Vreemd, maar de klok loopt nog. Gisteren stond hij stil. Jaap heeft de gewichten opgetrokken en hij doet het weer. Job kijkt rond in de vuile kamer met de kapotte ramen. ‘Sjonge, sjonge!’ zegt hij. Dan is er een vraag, die hij niet durft te stellen: Hermpje! Zou die...? Hij kijkt er hen op aan, want er is iets heel bijzonders aan hen. Hebben ze hun kind verloren? Zijn ze daarom zo... zo... ja hoe? Het moet haast wel, want ze zien er anders uit. Job probeert: of ze steun bij elkaar zoeken, of ze elkaar willen troosten, helpen. Twee mensen verbonden door een groot verlies. Wat zou het erg zijn!

Maar zo maar, terwijl ze al boven op Jaaps kamer zijn en Jaap al zijn pijp aan heeft, zegt Lien: ‘Ik zal proberen om wat drinkbaars te maken, maar ik heb niet veel tijd meer. Ik moet naar Hermpje.’ Job zucht zo ontspannen, dat ze hem beiden tegelijk aankijken. ‘Ja, mensen’, zegt hij, ‘een pak van mijn hart. Ik zie wat aan jullie. Wat ernstigs. Wat teers ook, ik heb er geen woorden voor en ik dacht: zou hun kindje...?’

‘Toch heb je het wel goed gezien.’ Lien zegt het en Jaap knikt. ‘We hebben zo enorm veel te vertellen. Maar we zwijgen er liever over. Het is zo helemaal en nog eens helemaal van ons.’ Lien steekt haar hand uit naar Jaap. Er komen verdraaid tranen. Ze geeft hem een kus. Job begrijpt het niet. Of wel? Hij wist immers hoe het met hun huwelijk gesteld was. ‘Jaap zal je wel enkele dingen vertellen als ik dadelijk weg ben.’ Ze buigt zich naar Jobs oor, fluistert: ‘Ik heb uren en nog eens uren niet beter geweten of hij was dood. Verdronken.’ Ze gaat op de stoelleuning bij Jaap zitten, die zijn arm om haar slaat. ‘En het is alles goed. Niet Jaap?’ ‘En waar is Hermpje?’

‘Ook al een wonder. Of een wonder-tje. Moe-Marthe past op hem. En je weet hoe die over ons dacht.’

Lien gaat naar haar zoontje. Jaap en Job zijn weer samen en er is zoveel, zo overstelpend veel te praten.

[pagina 259]
[p. 259]

Als Lien terug is zijn ze nog niet uitgepraat. ‘Noom Chiel en Moe-Marthe zijn dol op Hermpje. We kunnen hem hier ook nog niet goed hebben. Zij zijn zolang bij Vroegop. De ene helft van Het Stadje helpt de andere helft. Maar het is verschrikkelijk. Elk ogenblik wordt het dodencijfer hoger.’ Lien kijkt ernstig. Maar toch is er in de ernst van haar gezicht een tevredenheid, die een groot geluk weerspiegelt. In haar ogen, in de fijner geworden trekken van haar gezicht. Zo probeert Job het voor zichzelf te omschrijven. Hij weet te goed wat gezichten kunnen zeggen. ‘Ik geloof’, zegt hij, ‘dat jullie op de een of andere manier elkaar weer helemaal gevonden hebt.’ Zijn stem is zwaar van ernst. Maar dan ineens verandert hij zijn stemklank. Expres, je kunt dat horen. Hij priemt zijn vinger eerst in Liens, dan in Jaaps richting: ‘Als ik er nog een op de kop kan tikken, zo'n ouderwetse tekst, geborduurde letters op wit stramien, met varen-figuurtjes en bloemetjes, dan koop ik die voor jullie: “Waar liefde woont”, want dat is tegenwoordig weer zo, zie ik. Volop liefde.’

‘Ja, spotter. En dan hang ik hem nog op ook. We hebben heel wat geleerd, hè Jaap?’

‘Dan ga ik naar de schuit een fles halen. Ik heb nog...’

‘Jij blijft hier. We hebben niks van je schuit nodig.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken