Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De blikken dominee (1970)

Informatie terzijde

Titelpagina van De blikken dominee
Afbeelding van De blikken domineeToon afbeelding van titelpagina van De blikken dominee

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

Scans (24.90 MB)

XML (0.68 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De blikken dominee

(1970)–Barend de Graaff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige

Hoofdstuk 27

't Is bijna schande om het te zeggen, maar 't viel mee. het stadje was er nog tamelijk goed van afgekomen. Toen de straten weer schoon waren en de huizen, toen er tonnen puin waren geruimd, bleek de schade toch nog te overzien.

En de doden dan? Ja, de doden! Daarover hangt de sluier van God.

Chieleke kon donderdag, na de begrafenis, zijn gedeeltelijk herstelde bazar weer openen en de loco vroeg hem of ze vanuit zijn winkel kleren en huisraad mochten distribueren. Er was zoveel gekomen.

Chieleke wreef zijn handen. Nu had hij een gratis-zaak. Toen Vroegop hem op de schouders klopte en expres met de intonatie van het Chielekes-volk zei: ‘Wat een onverdiende zegeningen, broeder,’ glinsterden de donkere ogen van de Blikken Dominee: ‘Maar maandag hoop ik toch weer zelf te gaan verdienen. Er komt nog al wat kijken!’ De timmerlui waren bezig met de mooie, brede trap, die helemaal uit elkaar geslagen was. Hij wees er naar en naar de verwoeste achterwand, waar de zonnestralen doorheen schoten. Het was zulk mooi weer.

Terwijl ze er zo stonden, kwam Wullempje, de koster van de Grote

[pagina 260]
[p. 260]

Kerk, of de loco even bij slager Meeldijk wilde komen.

Vroegop begreep waarover het zou gaan. Hij had er ook al mee rondgelopen. Nog drie dagen en het was zondag. Meeldijk was de scriba van de hervormde kerk. Zelf was hij het van de gereformeerden.

Meeldijk nam de loco mee naar de mooie kamer. 't Was een toestand! Dominee De Bruin dood en begraven! Zelf hadden de hervormden maar alleen Vink meer, maar die lag met ijlkoortsen op bed. Ds Bongers was al meer dan een half jaar naar Barneveld en waar krijg je zo gauw een voorganger vandaan?

't Gebeurt meer dat twee mensen plots hetzelfde denken omdat het zo logisch is. Ze keken elkaar aan. ‘Ja,’ zei Meeldijk. ‘Maar ik zal eerst nog eens telefoneren. Ik heb die van Beyerland nog niet gehad.’

‘Wat zei je ook weer over Vink?’ Vroegop was het niet vergeten, maar hij wilde het nog eens horen. ‘Helemaal de kluts kwijt!’ Meeldijk maakte een gebaar met zijn grote handen, dat Vroegop wel begreep hoe erg het met de hervormde dominee was.

Vroegop gromde wat. ‘Dus?’ vroeg hij, terwijl hij opstond. Meeldijk aarzelde, maar zei dan beslist: ‘Eerst de Beyerlander nog proberen en ik heb er nog drie op mijn lijstje en dan...’ Weer zo'n gebaar.

‘Toch deed hij het met de begrafenis prima,’ oordeelde Vroegop.

‘Kon niet beter. Maar ja, een rouwdienst is nog geen kerkdienst...’ Daar bleef het bij. Ze waren het er over eens: de eerste zondag zou er toch een echte dominee moeten zijn. Er was maar één kerk meer.

't Gebouwtje van de gereformeerden lag helemaal in puin: van die slappe muurtjes en zo'n versleten dak! De Grote Kerk, kolos uit de middeleeuwen, had storm en water getrotseerd. Alleen dat ene raam, maar dat hadden ze voorlopig dichtgespijkerd.

 

Vrijdagavond, even over tien.

Chieleke laat Vroegop en Meeldijk uit. Hij kijkt hen na, trekt dan de houten deur dicht en gaat naar zijn kantoor. Hij heeft de lampen uitgedaan. Alleen het kleine bolletje bij de trap licht nog. In het kantoor, door de kapotte glazen wand, is er de schemer van.

‘Als 't mag, Here?’ Hij zit met gebogen hoofd en gevouwen handen in zijn werkstoel achter het bureau. Hij is er van overtuigd dat God naast hem is. God zelf. Wat zou hij aan een God hebben, die er niet persoonlijk bij is? Zeer zeker bij dit: of Chieleke zondag maar preken wil. Er moet toch dienst zijn? Vink is niet tot preken in staat en er is werkelijk niemand te vinden. Meeldijk heeft beslist z'n uiterste best gedaan! Er is een licht van geluk in Chieleke. In zijn geest? Ja, maar zo sterk dat het als kracht in zijn spieren leeft, dat hij zijn hoofd opheft en zijn handen als een vraag naar God. Hij hoeft het niet te begrijpen. Hij hoeft geen woorden

[pagina 261]
[p. 261]

te zeggen. Hij zwijgt. Vertrouwelijk en gesterkt als een man, die het weet dat hij met lijf en ziel God toebehoort.

Hij staat op, loopt naar de trap. Ze hebben het zo geregeld dat hij in de kamer slaapt waar Neel haar kind gekregen heeft. Dirkje slaapt in haar eigen kamer, er naast. Moe-Marthe is nog in huize Vroegop.

 

Voor hij inslaapt, is er, klaar als het gebeuren, toen: maandagochtend! Als een vertraagde film ziet hij het: Zo benieuwd was hij hoe het met Jaap en Lien gegaan was in de nacht, dat hij door de achterdeur hun huis binnen ging en gewoon, alsof hij hun vader was, de trap op liep. Hij ziet het weer.

Ze slapen nog. Zijn niet wakker geworden van het openen van de deur. Zij ligt met haar hoofd in zijn hals, haar arm boven de dekens om zijn schouder. Hun nieuwe huwelijksbed, denkt hij. Mooie mensen, jonge mensen. Vooral... Betaamt het wel dat hij zo naar haar kijkt? Hij? Lien beweegt zich, alsof ze zijn blik voelt. Zijn ogen beginnen met een glans, die om zijn mond tot een glimlach wordt. Bijbelrot, die hij is: ‘zonder vlek of rimpel’. Zo is ze.

Lien rekt zich. ‘Goeie morgen,’ zegt hij. ‘'t Is tijd, hoor!’ In een ruk richt Lien zich op, wrijft haar ogen, trekt met een snel gebaar haar nachtgoed recht. ‘Noom Chiel!’, en komt overeind.

Jaap wordt ook wakker, en daar zitten ze voor hem.

‘Het is zeker goed nu?’ vraagt hij.

Ze zijn bijna te verlegen om ja te zeggen. Er is zoveel geweest. Maar ze kijken elkaar aan, knikken dan en Jaap legt zijn arm om zijn vrouw.

Iemand die verder nergens van weet zou het vreemd vinden, misschien zelfs onheilig, maar Lien en Jaap begrijpen het, voelen aan dat het zo wel moet. Er moet iets gebeuren, dat het onnodig maakt erover te praten. En het gebeurt. ‘Als je het nu maar vasthoudt in zijn kracht.’ Chieleke vouwt zijn handen, eenzelfde gebaar is er tegelijk bij de twee gelukkige mensen voor hem: ‘Onze Vader, die in de hemelen zijt.’

Na het amen kijkt Lien hem aan met tranen in haar ogen. ‘Vader,’ zegt ze. Zó lief heeft ze hem, die hen de weg wees naar elkaar en naar Hem.

Chiel knikt. ‘Kom! Opstaan! We gaan eens kijken wat we nog over hebben.’

 

Het weer was die vroege ochtend merkwaardig goed. Terwijl Lien thee zette in haar vuile, natte kleren, gingen Chieleke en Jaap even de moddertuin in. Het was zo stil buiten.

Toen sloeg de klok. Ze telden onwillekeurig, hoewel ze het wisten: zes uur! Van dat uur af is hun geploeter begonnen. Die maandagmorgen.

[pagina 262]
[p. 262]

Eerst leek het onmogelijk nog iets van de bazar te maken. Ook niet van andere huizen in de benedenstad. Gelukkig valt het mee. Het Stadje krijgt weer een kans. Chieleke zelf ook. En die twee in het gespaarde huis! De Here maakt nieuw! Zal hij zondag dan toch weer preken? In de Grote Kerk? Hij heeft de loco en Meeldijk een heel ouderwets antwoord gegeven: ‘Als ik mág!’ Eerst moet hij het voor God brengen. Zo iets is uit de tijd. Dat weet Vroegop wel en Meeldijk ook. Maar ze hebben Chieleke niets laten merken. Ze durfden er zelfs niet om te glimlachen. Chieleke weet dat hij antwoord krijgt van God. Hij weet dat iedere bidder antwoord krijgt. Geen stem, geen droom, maar vrede. Daar kan geen duivel tegenop. Chieleke heeft geleerd te zeggen: als ik er licht over krijg! Het is er immers tussen hem en God, wat de wijzen verborgen is! Het is meer dan verstand. Het kan niet beredeneerd. Het is uitvloeisel van de grootste gave: het geloof! God geeft zekerheid.

 

De eerste zondag na de ramp, die een rustdag kan zijn. Het is of het nietige Wullempje de koster andere handen heeft als hij het klokketouw van de ijzeren haak neemt. Hij is zo'n gewoon mannetje zonder veel gedachten. Maar hij beseft wat het is, dat hij nu allen oproept. Allen! Er is maar één kerk meer. De oude kolos, die storm en water overleefde! En de Blikken Dominee zal preken. Dat is toch wat! Het kan natuurlijk niet gewoon zijn, vandaag.

Allemaal schijnen ze te komen. Uit al de deuren, over al de straten en door de stegen. Behalve de zieken en die hen verzorgen. Daar komt dikke Frans net zo goed als de vrome Jobse. Neel, Dirkje, noem maar op. De oude meester, die wonderbaarlijk snel is hersteld, zoals dat gaat met oude mannen waar het de tijd nog niet voor is.

De kerk is vol... Niet stámpvol. Dat kan niet. Ze bouwden vroeger kerken voor optochten achter het kruis en met volop gelegenheid om te knielen. In dit schip van God kan heel Het Stadje ruimschoots plaats vinden.

Er heerst een opmerkelijke stilte. Zelfs het orgel speelt niet. De organist voelt dat hij het plechtige van dit unieke samenzijn niet mag verbreken: zo velen en geen geluid!

Er komen twee kerkeraden uit de consistoriedeur. De banken links en rechts van de preekstoel zijn bijna te klein voor zoveel ouderlingen en diakenen. Ze hebben enig gerucht gemaakt, maar als ze zitten is er weer het treffende van de stilte.

Chieleke komt alleen. Dat wilde hij zo. ‘Gaan jullie maar. Laten we alle ceremonie maar weglaten. Ik ben nog nooit zo'n gewoon mens geweest als nu.’ Vroeger zou hij gezegd hebben: zo'n armzalige zondaar. Maar die nederige hoogmoed was hem in dit moment wel heel ver. Meer

[pagina 263]
[p. 263]

dan duizend ogen volgen hem. Ook gebeden? Stil zijn en hopen is ook bidden. Hij blijft niet onder aan de preekstoeltrap staan. Waarom niet? Hij weet al sinds gisterochtend dat hij mag en dat God met hem is. Even blijft hij rustig staan achter de statenbijbel. Hij ziet ze. Allen. Eén schare. Maar ook: Lien en Jaap, de oude schoolmeester... hoe is 't mogelijk: zijn zwager, Toon! En dan zijn kind, Dirkje! Bijna was er even een verhindering. Zovelen? Maar dan klinkt zijn stem, zijn volle, krachtige stem en geeft hij de aanvangspsalm op.

Het zingen is groots. De gewelven zijn er voor gemaakt. Ze overkoepelen het geluid, verzachten het gekrijs dat uit sommige kelen klinkt en toch uit het hart kan komen. Na de laatste echo van het naspel, vouwt hij zijn handen en bidt.

Daarna volgt geen preek. Hij hoeft niet te zeggen dat hij niet preekt. Hij zegt: ‘We gaan bijbellezen en psalmen zingen.’ Hij neemt zijn bijbel, waar hij een aantal genummerde leeswijzers in heeft gelegd. ‘Kom’, leest hij, ‘laat ons wederkeren tot de Here; Hij heeft ons verscheurd en zal ons genezen. Hij heeft ons geslagen en zal ons verbinden. Hij zal ons doen verrijzen en wij zullen voor zijn aangezicht leven.’ De organist boven, luistert scherp, zijn hand gestrekt naar het koraalboek. Chieleke kijkt op van zijn bijbel. Zijn ogen gaan over, wat hij noemt, de schare. ‘Gedenk niet meer aan 't kwaad dat wij bedreven,’ zegt hij. De organist weet het: psalm 79.

Vroegop, die in de ouderlingenbank zit, is verbaasd: zo'n Blikken Dominee! Je zult dit niet lang volhouden, man, denkt hij, kijkt op zijn horloge: nog geen kwartier! Maar Chieleke houdt het wel vol. Tekst na tekst, psalm na psalm. De organist hoeft de motor niet af te zetten. Er is iets in de volgorde van Woord en Lied, waar misschien alleen een echte dominee of de oude meester bij zouden stilstaan. De anderen ervaren het als het hoogste dat hen in deze dienst kon aanspreken. Een rijgsnoer van dank en aanbidding. Als de klok elf uur slaat - haar geluid trilt door de muren en toont zwak maar nadrukkelijk onder de togen - luistert Chieleke er zichtbaar naar. En dan zegt hij voor het eerst zijn eigen woorden: ‘Het is tijd! Het was het uur van schuldbelijdenis en geloof in de genade. We mochten telkens antwoorden mét Gods Woord óp Gods Woord. Hier is de vroomste van u het mee eens. Het geldt voor allen, zondaren als wij zijn. Morgen gaan we de wereld in, verder met de herbouw van onze stad en de nieuwbouw van ons leven. Nog eenmaal luisteren we.’ Hij noemde voor het eerst de tekst. Dat had hij nog niet gedaan. ‘Ezra 5:2.’ En de kerkmensen, naar hun gewoonte, bladeren in de bijbel. Er is een geruis, een geritsel, waarop Chieleke wacht tot het weer stil is en dan klinkt met blijde intonatie: ‘Toen maakten zich op Zerubbabel, de zoon Sealtiëls en Jesúa de zoon Jozadaks en begonnen te bouwen het Huis

[pagina 264]
[p. 264]

Gods, die te Jeruzalem woont, en met hen de profeten Gods, die hen ondersteunden.’ Dan sluit Chieleke, misschien wat plechtig, zijn bijbel; maakt een wijd gebaar alsof hij niet alleen het kerkgebouw, maar ook de menigte vóór hem in één greep wil omvatten: ‘Nu zijt gij naar waarheid de ene, heilige gemeente van Jezus Christus. Dit is eucumene! Dit is Het Huis van God, die te midden van ons woont. Wie van u is Zadok? Wie Jesúa? Dat wij allen profeten Gods zijn, die de voorgangers ondersteunen.’ Dan komen zijn handen tegen elkaar in eerbied omhoog. ‘Here’, begint hij, ‘over enkele weken hebben de gereformeerden hun kerk weer klaar.’ Zonder bedenkingen sluiten velen hun ogen en vouwen hun handen. Het is een gebed. ‘Dan kan dominee Vink weer preken maken en mijn mensen komen bijeen in de oude school om een preek van de vaderen te lezen. Laat dat niet kwaad zijn in uw ogen. Wij bedoelen het zo goed. We willen immers, de een nog zuiverder dan de ander, U dienen. Maar bewaar ons dat we zonder die Liefde zijn, waardoor de een de ander uitnemender acht dan zichzelf. Dat is eenheid, die Gij, Jezus Christus-Verlosser, van Uw Vader afgebeden hebt. Amen!’

Dan, met even tóch zijn oude galm: ‘Onze slotzang zij: psalm 79, het laatste vers.’

 
Zo zullen wij, de schapen uwer weiden
 
in eeuwigheid Uw lof, Uw eer verbreiden
 
en zingen van geslachten tot geslachten
 
Uw trouw, Uw roem, Uw onverwinbre krachten.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken