Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Daar ga je, Claudia! (ca. 1970-1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Daar ga je, Claudia!
Afbeelding van Daar ga je, Claudia!Toon afbeelding van titelpagina van Daar ga je, Claudia!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (7.67 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Guust Hens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Daar ga je, Claudia!

(ca. 1970-1980)–Cok Grashoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

4

Claudia en Andries lopen gezellig naast elkaar in de Schiebroekselaan, de laan waar je vroeger zo fijn kon wandelen over het middenplein, maar die nu tjokvol staat met geparkeerde auto's.

‘Er zijn lekkere sloopwagentjes bij,’ zegt Andries.

‘Daar moet je een jongen voor zijn,’ antwoordt Claudia. ‘Ik heb daar nooit zo op gelet.’

‘En je komt hier iedere dag voorbij?’

‘Iedere dag vier keer, behalve 's woendags dan maar twee keer,’ antwoordt Claudia.

Ze zijn op weg naar de school in de Delfgauwstraat. Andries gaat voor het eerst. Hij is benieuwd of het hem er zal bevallen. Hij denkt van niet. Op school is het nooit zo prettig, omdat de onderwijzers hem altijd moeten hebben.

‘Zeg, Claudia,’ begint hij voorzichtig. ‘Jij moet je nergens mee bemoeien, hoor!’

‘Hoe bedoel je?’

‘Nou, laat mij mijn eigen boontjes maar doppen. Dus niets vertellen over Wassenaar en de paarden van meneer Balfers en dergelijke dingen. Ik kan alles direct al niet aan de grote klok gaan hangen, dan...’

‘Ik zal niets zeggen, Andries. Je regelt je eigen zaakjes maar,’ zegt Claudia.

‘Dat vind ik fideel,’ antwoordt Andries.

Even lopen ze zwijgend naast elkaar voort. Dan gaat Andries op een ander onderwerp over.

‘Zouden je vader en moeder nog gaan verhuizen?’ vraagt

[pagina 26]
[p. 26]

hij.

‘Ik hoop het maar,’ zegt Claudia, terwijl zij een huppelpas inzet die Andries automatisch overneemt.

‘Wel leuk die gang achter die tuinen en dan dat gebouw in langs dat pakhuis. Waar kwamen we ook al weer uit?’

‘In een zijstraat van de Noordsingel, de Heemstedestraat!’ ‘Gewelding!’

‘Wat is er voor geweldigs aan?’ vraagt Claudia. Zij gaat nu weer gewoon lopen.

‘Als we aan de voorkant op de Noordsingel overvallen worden, kunnen we er altijd aan de achterkant in de... Hoe zei je ook al weer?’

‘Heemstedestraat!’

‘O ja, Heemstedestraat, nou dan kunnen we daar uit, hè?’ ‘Zeg, we worden toch zeker niet overvallen!’ roept Claudia uit. ‘Hoe kom je daar nu bij?’

‘Je kan nooit weten,’ zegt Andries. ‘Is daar de school, waar al die kinderen staan?’

Ze zijn het Lisplein overgewandeld, de Bieslandstraat door en belanden nu in de Delfgauwstraat. Voor de school staan al heel wat kinderen te wachten. De poort gaat net open.

‘Ja, dat is de school. Denk eraan dat je je fatsoen houdt.’

‘En je zou je er niet mee bemoeien,’ roept Andries een beetje kwaad.

‘Neem me niet kwalijk,’ antwoordt Claudia. ‘Ik zal me koest houden. Ga je soms liever alleen, dat ik naar mijn vriendinnetjes ga?’

‘Dat lijkt me het beste,’ mompelt Andries.

Hij blijft opeens stokstijf staan, terwijl Claudia naar Wilmie Stoutjesdijk loopt die haar pakje brood onder haar arm heeft. Pas als ze naar binnen zijn, volg Andries op eerbiedige afstand.

[pagina 27]
[p. 27]

Tot Claudia's grote verwondering ziet zij even later Andries de vijfde klas, waar zij naast Wilmie Stoutjesdijk aan een tafeltje zit, binnenkomen. Zij wil onmiddellijk naar haar neefje roepen dat hij verkeerd is en dat hij in de derde klas moet zijn, maar dan schiet het haar te binnen wat zij Andries beloofd heeft. Zij zou zich nergens mee bemoeien. En beloofd, is beloofd.

Andries blijft met een onverschillig gezicht voor de klas staan, doet alsof hij het bord bestudeert - dat overigens helemaal zwart is - en drentelt dan wat heen en weer.

Als meneer Van Lening binnenkomt, loopt Andries direct naar hem toe. Hij steekt zijn hand uit en zegt:

‘Ik ben Andries. Aangenaam met u kennis te maken. Ik heb al veel goeds over u gehoord.’

Meneer Van Lening neemt de jongen van hoofd tot voeten op. Hij weet niet wat hij ervan moet denken. Wat wil de jongen? Is het een nieuwe leerling, of is het een jongen van een andere school die een boodschap komt doen? Zo iet gebeurt wel vaker.

‘Wat wil je, vent?’ vraagt meneer Van Lening vriendelijk. Andries kijkt verbaasd om, of er soms nog iemand anders achter hem staat, want hij kan zich met de beste wil van de wereld niet voorstellen dat een onderwijzer, en in dit geval zelfs het hoofd van de school, zo vriendelijk tegen hem is.

‘Ik wil leren!’ zegt hij met stemverheffing.

‘Een nieuwe leerling?’ vraagt meneer Van Lening.

Hij trekt een peinzend gezicht. Is deze jongen nu bij hem ingeschreven of niet? Hij wordt al een daagje ouder. Is hij zo vergeetachtig dat hij het zich niet meer herinnert?

‘Ik heb geloof ik met je moeder gesproken, hè?’ vraagt hij aarzelend.

‘Het ken!’ antwoordt Andries vastberaden, ‘het ken, hoe-

[pagina 28]
[p. 28]

wel het niet voor de hand ligt, want mijn moeder is ziek. Zij is zwaar zenuwzieknervositeitsoverspannen, maar misschien heeft ze opgebeld. En als zij dat niet heeft gedaan, zeg ik u bij deze dat ik Andries Lommerijk ben, de neef van Claudia Lommerijk. Ik blijf voorlopig bij mijn oom en tante wonen, dus kom ik hier op school. Mijn oom en tante zeggen dat dit een goede school is. En aangezien ik een goede school gewend ben - ik kom uit Wassenaar en het is daar verschrikkelijk deftig - dacht ik: kom, laat ik dan maar naar dezelfde school gaan als Claudia.’

Claudia slaat van schrik haar hand voor haar mond. Staat die Andries daar even te liegen! Hij heet helemaal geen Lommerijk. Claudia's vader is een broer van Andries' moeder.

Meneer Van Lening is gevleid door alles wat Andries gezegd heeft en daar was heel wat prettigs over zijn school bij. ‘Je bent zo groot,’ zegt hij, ‘moet je niet in de zesde klas zijn?’

‘Nee, nee,’ haast Andries zich te zeggen, ‘in de vijfde, bij Claudia.’

‘Goed, goed,’ antwoordt meneer Van Lening. ‘Ik zal je dan voorlopig inschrijven, maar je tante of je oom moeten dan nog wel even komen met het trouwboekje van je moeder. En ook je rapport van de school in Wassenaar moet je meenemen!’

‘Trouwboekje?’ vraagt Andries enigszins uit het veld geslagen.

‘Jaja, het trouwboekje van je vader en moeder. Daar staan de gegevens in die ik nodig heb.’

‘Tja,’ zegt Andries dan, ‘ik weet niet of mijn moeder zo'n boekje heeft. We hebben thuis wel boeken, maar niet zo veel. Mijn vader heeft niet veel tijd om te lezen. Eigenlijk

[pagina 29]
[p. 29]

niet eens tijd om de krant te lezen. En het is zo lang geleden dat ze getrouwd zijn. Trouwens mijn moeder is ziek en ik weet niet of ze dan wel naar het boekje kan zoeken. Het is een verschrikkelijke rommel bij ons thuis. We hebben een winkel, maar door ziekte is er een enorme achterstand in de administerstraten, dat hoorde ik mijn vader pas nog tegen een man zeggen...’

‘Je bedoelt administratie,’ lacht meneer Van Lening.

‘Ja, dat zei ik toch.’

Meneer Van Lening heeft wel schik in de jongen die nogal aardig kan praten. Hij wijst Andries een plaats aan. Helemaal achter in de klas, vlak bij het raam. Andries is nogal groot en daarom is een plaats bij de achtermuur het beste. Dan hebben andere leerlingen geen last van zijn lengte.

‘In het begin is alles natuurlijk nog een beetje vreemd,’ stelt meneer Van Lening hem gerust. ‘Misschien gebruiken jullie in Wassenaar andere boekjes...’

‘Ja, wij hadden erg dure boekjes,’ antwoordt Andries. ‘Ik heb er een paar moeten kopen, omdat die boekjes bij ons altijd zoek raakten. Wij zitten met bergen papieren thuis. Dat heb je in een winkel.’

‘Een papierwinkel?’ informeert meneer Van Lening.

‘Een supermarkt, meneer,’ antwoordt Andries beleefd.

‘Goed, goed,’ zegt meneer Van Leniig. ‘We beginnen nu met aardrijkskunde, Andries. We gaan de plaatsen en wateren van Frankrijk leren. Hebben jullie dat in Wassenaar al gehad?’

‘Nee, meneer,’ antwoordt Andries. ‘We zijn pas aan Cuba, maar van Frankrijk weet ik heel wat. Ook van de taal. Owie, owie, betekent ja. Enne, er groeien olijven en ze drinken veel wijn en eten er veel kaas. Er zijn wel meer dan tachtig kaassoorten en de agenten dragen knuppels, je moet oppas-

[pagina 30]
[p. 30]

sen dat ze je er geen tik mee op je kop geven, enne Nice is een prachtstad. Lekker warm. Lekker klimaat. Fijne zee met veel blauw water, de vissen zie je er zo zwemmen, zo helder is het water en...’

‘Houd maar op,’ roept meneer Van Lening. ‘Ik hoor het al. Je bent goed op de hoogte. Ik denk dat je wel een goede leerling zal zijn, waar sommigen hier in de klas een voorbeeld aan kunnen nemen. Heb je je rapport niet bij je?’

‘Ook het rapport zal wel zoek zijn, meneer. Mijn moeder is zwaar zenuwziekoverspannen, ze zoekt er nu liever niet naar, maar later, later, heus meneer, ik beloof dat ze het later zal doen.’

‘Goed, goed!’

Meneer Van Lening richt zich nu tot Claudia.

‘Claudia geef jij je neef eens een atlas, een werkboek en een schrift. Hij kan dan beginnen met het overschrijven van de topografie van Frankrijk.’

Met een vuurrood hoofd loopt Claudia naar de kast en haalt voor Andries wat meneer Van Lening haar gevraagd heeft. Eigenlijk is zij woedend. ‘Vat denkt die Andries wel? En moet zij niet tegen meneer Van Lening zeggen dat hij ontzettend staat te liegen. Dat hij helemaal niet in de vijfde klas hoort, maar in de derde? Zij verkeert in een hevige tweestrijd, want zij heeft Andries beloofd zich nergens mee te bemoeien. Het is echter een geruststellende gedachte te weten dat Andries vanzelf wel door de mand zal vallen. Iemand die in de derde klas hoort, kan de lessen in een vijfde klas nooit volgen. Zo iets komt na een poosje wel uit. Niet direct natuurlijk, omdat er rekening mee gehouden moet worden dat alles nog vreemd is voor Andries.

Claudia wijst Andries aan wat hij over moet schrijven. Hij merkt nu dat met het woord topografie de namen van de

[pagina 31]
[p. 31]

plaatsen, wateren, landstreken en bergen worden bedoeld. Hij is Claudia in stilte dankbaar voor de aanwijzing. Aardrijkskunde heeft hij in Wassenaar al gehad, maar dan alleen van Zuid-Holland. En over Cuba heeft de onderwijzer heel toevallig gesproken doordat er een bericht in de krant stond, dat er een vliegtuig naar Cuba was ontvoerd.

IJverig gaat Andries aan het werk, vast besloten eens te laten zien dat hij in de vijfde klas hoort.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken