Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Daar ga je, Claudia! (ca. 1970-1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Daar ga je, Claudia!
Afbeelding van Daar ga je, Claudia!Toon afbeelding van titelpagina van Daar ga je, Claudia!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (7.67 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Guust Hens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Daar ga je, Claudia!

(ca. 1970-1980)–Cok Grashoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

10

‘Voor elk een heerlijk bord pap,’ zegt de boerin, terwijl zij twee borden volschept met een dikke brij. ‘Op mijn eigen fornuis gekookt. Als dat niet lekker is, weet ik het niet.’

Claudia begint vol moed aan haar hap. Bij de eerste lepel rilt zij al! Zij vindt pap altijd lekker, ook havermoutpap, maar deze pap is beslist niet lekker. Deze pap is aangebrand. Andries neemt een hap en spuwt het onmiddellijk weer uit op zijn bord. De andere kinderen en mensen aan de tafel kijken hem verbaasd aan.

‘Ja, een beetje aangebrand,’ zegt de goedige vrouw tegenover hem, maar daarom nog heel goed eetbaar. Gemaakt van kostelijke verse melk...’

Claudia's vader komt binnen met de koffers. Andries en Claudia zijn blij dat ze op kunnen staan.

‘Die pap lust ik niet, hoor oom,’ zegt Andries op een toon die geen tegenspraak duldt. ‘Ik houdt toch al niet van pap, maar deze pap is vies.’

‘Vies?’ vraagt Claudia's vader verbaasd.

‘Die pap is aangebrand!’ legt Claudia uit.

‘Nou, als je geen trek hebt, dan eet je de pap niet op. Heel eenvoudig,’ zegt vader. ‘Je zult wel niet omkomen van de honger, want we hebben pas nog in Amersfoort gegeten.’

Vader richt zich nu weer tot de boerin die eveneens is opgestaan.

‘Zijn de kinderen soms verwend?’ vraagt ze een beetje afkeurend.

‘Op een boerderij zijn ze nog nooit geweest,’ neemt vader

[pagina 69]
[p. 69]

het voor Claudia en Andries op. ‘Alle begin is moeilijk. Zijn de kamers nu klaar?’

‘Over een uurtje pas,’ antwoordt de boerin, terwijl zij weer pogingen doet Andries tegen zich aan te trekken.

Andries maakt een behoorlijke sprong opzij en trekt een wanhopig gezicht naar Claudia, die opeens stikt van het lachen en maar in haar zakdoek gaat proesten, alsof zij erg verkouden is.

‘Zeker op de tocht gezeten!’ roept Andries hard.

Er wordt afscheid genomen van Claudia en Andries. Vader drukt hun op het hart gehoorzaam te zijn en vooral gauw te schrijven.

‘Ik bel wel op,’ zegt Andries.

‘Nee, je moet schrijven. Je kunt hier niet op gaan bellen!’ ‘Goed, ik schrijf wel,’ geeft Andries toe. ‘En als ik niet schrijf, dan schrijft Claudia.’

‘Ja, ik schrijf,’ zegt Claudia. ‘Dag pap, goede reis naar huis.’

Claudia omhelst haar vader, terwijl Andries er met een gezicht bij staat, alsof hij wil zeggen: moet het nu beslist weer zo? Andries krijgt een stevige hand. Nu, dat staat hem wel aan. Dan wuift hij nog naar zijn oom.

Claudia en Andries wandelen weer terug naar hun plaats, maar van de pap eten ze niet meer. De boerin doet net of zij er niet op let. Een oude man tegenover Andries let er echter wel op. Hij zit aldoor met zijn hoofd te knikken, alsof hij erg blij is. Pas veel later komen Claudia en Andries erachter dat het een ziekte van de man is.

‘Wat over blijft, gaat naar de varkens,’ zegt de man, steeds maar knikkend met zijn hoofd, ‘en hoe meer er over blijft, hoe liever het mij is.’

‘Dan is hij zeker zelf ook een varken,’ fluistert Andries in

[pagina 70]
[p. 70]

Claudia's oor.

Claudia giechelt in haar zakdoekje.

‘Houd op!’ fluistert ze. ‘Ik kan niet meer.’

‘Krijgen we geen fruit?’ roept Andries, als een paar kinderen aanstalten maken om op te staan.

‘Zeker pruim!’ roept een lange, magere jongen met twee vooruitstekende voortanden.

Andries en Claudia begrijpen niet waarom er zo hard gelachen wordt, maar een klein jongetje naast Andries - een ventje met een wipneusje en veel sproeten - legt gauw uit dat de boer en boerin Pruim heten.

‘Haha!’ lacht Andries.

‘Jij bent geloof ik een erg vrolijke jongen, hè?’ roept de boerin, terwijl zij op Andries toeloopt.

Andries maakt dat hij weg komt. Hij rent naar de koffers. Pakt ze bij de handvaten en probeert ze naar buiten te slepen.

‘Die zal ik wel eventjes wegbrengen,’ roept hij. ‘Waar zijn onze kamers?’

‘Die kamers zijn nog niet klaar, dat heb ik al gezegd!’ klinkt er een snijdende stem door de ruimte.

De anders zo vriendelijke boerin schijnt nu kwaad geworden te zijn. Haar ogen fonkelen als kooltjes vuur. Het lijkt er nu helemaal niet meer op dat zij Andries zal gaan omhelzen. Je zou eerder denken dat zij hem een pak slaag gaat geven. Andries laat de koffers vallen. Ze zijn toch te zwaar voor hem.

‘Dan wacht ik wel eventjes,’ zegt hij. ‘Kom je mee, Claudia. Dan gaan we de buurt verkennen!’

‘Ik heet Hans,’ zegt de lange, magere jongen met de vooruitstekende tanden, die naderbij is gekomen. ‘Ik woon in Haarlem. Het is daar veel leuker dan hier. Je kunt daar

[pagina 71]
[p. 71]

lekker zwemmen in het zwembad van Stoop.’

‘Kun je hier dan niet zwemmen?’ vraagt Claudia enigszins verbaasd. ‘Ik heb mijn zwempak wel bij me.’

‘Zwemmen?’ vraagt de jongen. ‘Weet jij waar je hier kunt zwemmen?’

Het kleine jongetje met de sproeten - hij heet Jaap Frielink - kent de omgeving goed. Hij weet dat je in de Barneveldse beek kunt zwemmen, maar je moet dan wel geluk hebben. Soms staat die hier en daar droog en het is er erg modderig.

‘Is hier geen natuurbad?’ vraagt Claudia.

Nu trekken allebei de jongens hun schouders op.

Er is nog een jongen naderbij gekomen. Een jongen met een korte blauwe broek en een blauw bloesje aan. Hij heeft een hoofd vol krulhaar en een fijn gezicht.

‘Ik heet Annie Krans,’ zegt hij. ‘Ik woon in Den Haag. In de Tomatenstraat. Ik zwem altijd in het Zuiderpark. Hier op de boerderij heb je niks. Doodsaai. En nu vraag je je natuurlijk af waarom ik hier dan ben. Nou, heel simpel. Mijn vader en moeder zijn met vakantie naar Griekenland. Ik mocht niet mee en dus moet ik hier mijn vakantie vieren. Ik ga liever vandaag naar huis dan morgen.’

Andries neemt de jongen aandachtig op.

‘Heb jij een meisjesnaam? Annie?’ vraagt hij.

‘Jawel,’ antwoordt de jongen. ‘Je kunt me ook Jan noemen.’

‘Haha,’ lacht de magere jongen met de vooruitstekende tanden die Hans de Vos heet, ‘je kunt natuurlijk wel Jan zeggen, maar het is een meisje. Toen ze hier kwam, had ze een jurk aan.’

‘Op de boerderij draag ik jongenskleren,’ zegt Annie Krans. ‘Dat vind ik leuk. Ik wil trouwens liever een jongen

[pagina 72]
[p. 72]

zijn.’

‘Werkelijk?’ vraagt Claudia en zij kijkt het meisje verbaasd aan.

‘Ja,’ antwoordt Annie Krans. ‘Jongens durven veel meer, die zijn moediger, heldhaftiger, eerlijker...’

Andries zet een brede borst op. Hij pompt zich vol met lucht en kijkt triomfantelijk in het rond, alsof hij wil laten blijken dat hij het altijd wel geweten heeft.

Ze zijn naar buiten gegaan.

‘Zullen we in de hooiberg klimmen?’ stelt Hans de Vos voor.

‘Je wilt zeker je bril zoeken?’ piept de kleine Jaap Frielink. ‘Gisteren is hij zijn bril verloren in de hooiberg. Ze zeggen wel eens dat het moeilijk is om een naald in een hooiberg te zoeken, maar een bril zoeken in een hooiberg valt ook niet mee. We zijn wel een uur bezig geweest, maar we hebben hem niet gevonden.’

‘Ach, het was een oude bril,’ zegt Hans de Vos. ‘Ik heb thuis een nieuwe.’

‘En kun je nu niets zien?’ vraagt Claudia.

‘Niets? Niets is overdreven. Jou zie ik bijvoorbeeld wel...’ ‘Haha,’ lacht Jaap Frielink. ‘Gisteren waren we aan het wandelen over het landgoed van Kremer. We waren naar hazen aan het kijken. Het zit hier stikvol hazen. Het is geweldig hier! Nou eh... en toen zei Dirk Pruim tegen Hans: “Stil Hans, op je tenen lopen. Daar zit een hele familie hazen. Zullen wij proberen of we er vlak bij kunnen komen.” Dirk gaat direct op zijn tenen lopen en Hans volgt zijn voorbeeld. Wij lagen krom van het lachen. Er zat helemaal geen familie hazen. Dat maakte Dirk Hans maar wijs, omdat Hans niet goed zien kon. Er waren wel veel molshopen op het veld en die versleet Hans voor hazen. Gelachen dat

[pagina 73]
[p. 73]

we hebben!’

‘Jij hoeft niet zo op te scheppen met je goede ogen,’ roept Annie Krans.

‘Nee,’ zegt Andries. ‘Als ik je bijvoorbeeld een mep op je ogen verkoop, dan zie je sterretjes. En die sterretjes zijn er ook niet. We zouden dan kunnen zeggen dat je ook iets aan je ogen mankeert!’

Jaap Frielink kijkt een beetje geschrokken naar Andries op. Zou die grote, stevige jongen dat menen? Tot dusver heeft hij de baas gespeeld over Hans de Vos, een nogal sullige jongen. Dat zou wel eens afgelopen kunnen zijn, nu die grote Andries erbij is gekomen.

Jaap Frielink gaat naast Claudia lopen.

‘Ga je al met iemand?’ vraagt hij.

‘Wat bedoel je?’ vraagt Claudia.

‘Of je al verkering hebt.’

‘Verkering?’

‘Als je geen verkering hebt, zou je met mij kunnen lopen,’ stelt Jaap Frielink voor.

‘Maar ik loop toch al met je?’ vraagt Claudia verbaasd.

‘Je begrijpt hem niet,’ waarschuwt Annie Krans. Hij bedoelt of je zijn meisje wil worden. Ach, let maar niet op hem. Hij is gek!’

Jaap Frielink draait zich verontwaardigd af.

‘Ik ben klein voor mijn leeftijd,’ zegt hij, ‘maar ik ben al twaalf.’

‘Ja, ik ben ook klein voor mijn leeftijd,’ zegt Andries, ‘maar ik ben al zestien.’

Claudia stikt weer van het lachen en de kleine Jaap Frielink kijkt vol bewondering naar Andries op. Net willen ze de hooiberg in gaan klimmen als er geroepen wordt. Het is de boerin.

[pagina 74]
[p. 74]

‘Claudia, Andries!’

Claudia en Andries blijven staan en draaien zich om.

‘Ik zou maar opschieten!’ vermaant Hans de Vos. ‘Als je haar laat wachten wordt zij nijdig.’

Claudia en Andries rennen nu naar de boerin toe.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken