Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Daar ga je, Claudia! (ca. 1970-1980)

Informatie terzijde

Titelpagina van Daar ga je, Claudia!
Afbeelding van Daar ga je, Claudia!Toon afbeelding van titelpagina van Daar ga je, Claudia!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.96 MB)

Scans (7.67 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Illustrator

Guust Hens



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Daar ga je, Claudia!

(ca. 1970-1980)–Cok Grashoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 103]
[p. 103]

15

De man loopt in zijn ondergoed naar buiten, terwijl Claudia juist naar binnen gaat.

‘Joh,’ zegt ze tegen Andries, ‘je hebt de hele deur stuk gereden. Wat zullen ze kwaad zijn.’

‘Welnee, juist dankbaar,’ roept Andries. ‘Vooruit, Claudia. Opschieten. Iedereen waarschuwen!’

Claudia begint de deel door te rennen en te roepen.

‘Brand, brand!’ schreeuwt ook Andries weer.

‘Opstaan! Je bed uitkomen! Brand!’ roept Claudia.

Beneden slaapt echter niemand. Ze lopen hard de deel door. Claudia doet op goed geluk een deur open en staat in een prachtige kamer. Ook die kamer bevat geen mensen. Claudia komt nog in een bijkeuken, een rommelhok, nog een kamer en nog een kamer. Er staan prachtige meubels, zelfs een piano en een orgel, maar er is geen levend wezen te bekennen.

‘Naar boven!’ roept Andries.

Andries gaat voor. Met twee treden tegelijk neemt hij de trap. Claudia volgt iets langzamer. Ze staan nu op een overloop op de eerste verdieping. Op de gang komen allemaal deuren uit.

Als Claudia merkt dat verschillende deuren op slot zitten, begint ze op de deuren te bonzen.

‘Brand! Brand!’ roept ze.

Andries volgt haar voorbeeld.

Er is echter nog een trap naar boven. Terwijl Andries opgewonden tegen de mensen spreekt die uit de kamers zijn

[pagina 104]
[p. 104]

gekomen, snelt Claudia de tweede trap op. Daar boven moet ook iedereen gewaarschuwd worden. De eerste de beste deur die zij tegenkomt, werpt zij open. Zij krijgt de schrik van haar leven. De kamer staat in lichterlaaie. Grote vlammen slaan haar tegemoet. Knetterend knalt een balk omlaag, vlak voor haar voeten. Zij wijkt angstig en gillend achteruit. De deur laat zij openstaan. Een luchtstroom zuigt de vlammen naar buiten en voor Claudia weet wat er aan de hand is, staat de cocosloper van de trap in brand. De terugweg langs de trap omlaag is voor haar afgesneden. Het dringt eigenlijk niet eens goed tot Claudia door dat zij straks weer langs die trap moet, langs die trap die nu in brand staat. De verzengende vlammen werpen zich na de cocosloper op het houtwerk van de trap zelf.

Claudia rent gillend de gang door.

‘Brand! Brand!’ roept ze.

Weer gooit zij een deur open. Zij komt in een klein kamertje met een raam dat op de plaats bij de hooiberg uitkijkt. Er zijn geen vlammen, maar wel staat er rook en hoort zij geknetter. Ook hier zijn geen mensen.

Dan maar terug, denkt Claudia. En nu pas beseft zij, dat er geen terug voor haar is. De terugweg is afgesneden. De trap staat in brand. Er stijgt een dikke rook op. Wat moet ze doen? Zij weet het niet. Wanhopig rent ze weer terug het kamertje in. Zij gaat naar het raam en tuurt erdoor. Daar beneden staan heel wat mensen. Ook Dirk Pruim staat erbij en moeke.

Claudia klopt tegen het raam. De mensen kijken omhoog en bemerken haar.

‘Raam openschuiven!’ roept moeke met een verschrikt gezicht.

Claudia rukt en rukt aan het raam, maar zij krijgt het niet

[pagina 105]
[p. 105]

omhoog.

Achter haar wordt het geloei van de vlammen al luider en luider.

‘De pen eruit trekken!’ schreeuwt Dirk Pruim, ‘en dan het raam omhoog!’

Claudia ziet de koperen pen. Zij trekt hem los. Dan rukt zij weer aan het raam en gelukkig, nu gaat het open. Tot helemaal bovenaan. Zij ademt de koele nachtlucht in. De rook prikte erg in haar neus, dat is nu voorbij. Maar... wat nu? Zij is hoog boven de mensen in een kamertje. Zij kan toch niet naar beneden springen?

‘Ik haal een ladder!’ schreeuwt Dirk Pruim.

Hij verdwijnt in de grote schuur.

Ook Andries is intussen bij de mensen verschenen. Moeke is de mensen aan het tellen gegaan. Zij weet precies hoeveel personen in haar boerderij-pension wonen. Zij kan dus kijken of er nog iemand vermist wordt.

Dirk Pruim verschijnt even later met de ladder. Die zet hij schuin tegen de muur. Het is een uitschuifladder en hij kan net de dakgoot bereiken. De ladder wordt op de boerderij vaak gebruikt als ze op de hooizolder moeten zijn.

Dirk klimt naar boven, want Claudia durft alleen de ladder niet op. Het is zo griezelig hoog. Net op tijd weet Dirk haar te bereiken. De vlammen storten zich nu loeiend op het kamertje en in de gang stort een deel van het dak in.

‘Houd je maar aan mij vast,’ roept Dirk.

Claudia steekt haar handen uit en de sterke Dirk met zijn kolenschoppen van knuisten grijpt haar stevig beet en tilt haar uit het raam. Voorzichtig dalen ze de ladder af.

Als Claudia beneden is, grijpt de boerin haar bij de schouders.

‘Kind,’ roept zij uit. ‘Hoe kom jij nu boven? Je slaapt

[pagina 106]
[p. 106]

toch beneden, in de kamertjes naast de deel?’

‘Ik zag de brand het eerst,’ antwoordt Claudia, ‘en toen ben ik met Andries het huis binnen gegaan om iedereen te waarschuwen.’

‘O, hebben jullie dat gedaan,’ roept moeke uit. ‘Nou, dat vind ik geweldig!’

De mannen slepen nu zo veel mogelijk meubelen het huis uit. Stoelen, tafels, de sterkste mannen zijn met de piano en het orgel bezig. Zij hebben in de voorkamers de ramen ingeslagen en proberen de piano en het orgel daardoor naar buiten te werken. Het valt niet mee. Er komt heel wat tilwerk aan te pas. Eindelijk hebben zij de zware piano in het kozijn gekregen.

‘Waarom wordt de brandweer niet geroepen?’ vraagt Claudia aan Andries. ‘Waarom wordt er niet geblust?’

‘De brandweer is gewaarschuwd,’ antwoordt Andries. ‘Moeke heeft daar net opgebeld, maar de brandweer moet helemaal uit Barneveld komen. Ze hebben hier geen brandweer!’

Ontzet staart Claudia naar de grote vlammen. Het kamertje waar zij daarnet nog heeft gestaan, brandt nu als een lier. Grote vlammen slaan uit het dak. Een gedeelte is al ingestort.

‘Achteruit, mensen!’ roept een man. ‘Misschien komt straks de gevel omlaag.’

Iedereen wijkt achteruit. De meeste ramen zijn als gesprongen en op plaatsen waar je het helemaal niet zou verwachten, komen dikke grauw-zwarte rookwolken te voorschijn.

‘O, o,’ jammert Claudia. ‘De hele boerderij brandt af.’

‘Straks komt de brandweer,’ troost Andries haar, maar wanneer de brandweer komt, weet hij ook niet.

Ze horen een bel rinkelen en daar komt zo waar een klein

[pagina 107]
[p. 107]

karretje met een bel erop en vier hijgende mannen erachter die het karretje duwen. Is dat de brandweer van Barneveld? Nee, het blijkt een wagentje van de plaatselijke brandweer te zijn.

De bezwete mannen rollen een slang uit en sluiten die aan op een put. De motor van het wagentje begint te pompen en een dikke straal spuit uit de slang. Echter niet uit het mondstuk van de slang dat een van de mannen op de vuurhaard richt. De slang blijkt lek te zijn. Er zit een gat in en daar spuit het water uit op als uit een fontein.

‘Ik zal mijn hand er wel op houden,’ roept Andries. ‘Helpen, Claudia!’

Hij rent naar de slang toe.

‘Je bent gek,’ hijgt Claudia naast hem.

‘Dat heb ik bij onze tuinslang in Wassenaar zo vaak gedaan,’ zegt Andries. ‘Wij hebben ook een lekke tuinslang!’ Andries probeert zijn hand op het lek te duwen. De straal die eruit spuit is echter bijzonder krachtig. In een oogwenk is Andries drijfnat, maar eindelijk gelukt het hem zijn hand op het gat te houden. Claudia wil helpen, maar zij weet niet hoe.

‘Leg jouw twee handen over mijn handen,’ zegt Andries, ‘die nu ook zijn tweede hand op de slang heeft geduwd.’

Claudia drukt haar handen op die van Andries. Zij wordt niet nat. Slechts een beetje water druipt door haar vingers. ‘Hoera!’ wordt er geroepen.

De brandweerslang begint te spuiten. Luid sissend verandert het water in stoom als het in het vuur neerkomt. Het lijkt wel of het water het vuur juist aanwakkert. De hele bovenetage staat in brand, dan valt er een gloeiende balk omlaag, beneden vatten gordijnen vlam en ineens brandt het beneden ook.

[pagina 108]
[p. 108]

‘Claudia, onze koffers!’ roept Andries opeens.

Plotseling laat hij de slang los. Claudia wordt kletsnat, zij staat precies in de straal.

‘Hè, jakkes,’ gilt ze.

De man aan de slang kijkt wanhopig naar het mondstuk, waar geen water meer uitkomt.

‘Opschieten!’ schreeuwt Andries.

Claudia rent haar neef achterna. De zijkamertjes branden nog niet. Zij zijn nog net eender als ze verlaten zijn. De boerderij is ook zo groot. Andries sleept de koffers naar buiten, geholpen door Claudia.

‘Nu de kleren nog!’ roept hij.

Ook de kleren komen buiten. Claudia wil ze in het gras neergooien, maar dan bedenkt ze zich.

‘Ik trek mijn jas uit,’ zegt ze. ‘Die is toch drijfnat en mijn kleren zijn droog.’

Zij gaat zich verkleden, Andries volgt haar voorbeeld. Hun ondergoed is nog wel nat, maar een kniesoor die daarop let.

‘Hoor!’ roept Andries.

Hij steek zijn vinger in de hoogte. Claudia luistert aandachtig.

‘Toe-toe-toe-toe!’ klinkt de sirene.

Daar komt de brandweerwagen uit Barneveld aan. Het is een grote rode auto met ladders en veel slangen. Met de grootst mogelijke handigheid rollen de mannen de slangen uit. Ze zien er vervaarlijk uit in hun brandweerpakken met de brandweerhelmen op.

Onmiddellijk richten zij hun stralen op de hooiberg en spuiten hem kletsnat. Dan gaan ze de los staande reusachtige schuur drijfnat spuiten.

‘Stommelingen!’ schreeuwt Andries, maar zijn stem gaat

[pagina 109]
[p. 109]

in het geloei van de vlammen verloren. ‘Stommelingen, daar moeten jullie niet spuiten. Die schuur staat niet in brand! Het huis!’

Ook Claudia begrijpt niet wat zij ziet. Daar staat een huis in lichterlaaie, de brandweer is gekomen en ze doen niet eens moeite de brand te blussen. In plaats daarvan gaan ze een gebouw nat spuiten dat helemaal niet in brand staat.

‘Ik hoop dat de schuur nog te redden is,’ hoort Claudia een brandweerman zeggen, die zijn straal op de schuur gericht houdt.

Andere slangen gaan op de brandende boerderij spuiten, maar het is al te laat. Het vuur heeft al te veel om zich heen gegrepen. Een uurtje later is de boerderij tot de grond afgebrand. En die brandende, rokende en smeulende puinhopen, die worden door de brandweer geblust.



illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken