Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden (1926)

Informatie terzijde

Titelpagina van Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden
Afbeelding van Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de NederlandenToon afbeelding van titelpagina van Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.38 MB)

Scans (14.93 MB)

XML (0.60 MB)

tekstbestand






Genre

sec - taalkunde

Subgenre

proefschrift
taalkunde/algemeen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Beginselen en ontwikkeling van de interpunctie, in 't biezonder in de Nederlanden

(1926)–Johanna Greidanus–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

In 't biezonder in de Nederlanden


Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen
[pagina 115]
[p. 115]

Hoofdstuk III.
Interpunctie in Middelnederlandse handschriften.

Het heeft lang voor een vrijwel uitgemaakte zaak gegolden dat de interpunctie in de Mnl. hss. slordig, onstelselmatig, waardeloos was. De uitgevers voorzagen hun teksten van eigen, moderne interpunctie.

Een gunstige uitzondering heeft J.F. Willems gemaakt, die reeds in 1845 uitgaf met de interpunctie van het hs. het misteriespel De eerste bliscap van Maria.Ga naar voetnoot1)

In 1903 verscheen in Taal en Letteren XIII bl. 277 een artiekel van Dr. W. de Vreese, getieteld: Een Bibliotheca Neerlandica Manuscripta. In zijn desiderata hiervoor noemt de schrijver o.a. een, volledige beschrijving van de interpunctie in de Mnl. hss.Ga naar voetnoot2)

In 1910 verscheen in Leuvensche Bijdragen IX bl. 213-243 een artiekel van Dr. D.A. Stracke, getieteld: Iets over de punctuatie in Middelnederlandsche dichtwerken, dat de interpunctie van het Kopenhaagse hs. van het Leven van Sinte Lutgart behandelt.

Waar er zo weinig voorarbeid is, heb ik uit de grote hoeveelheid van materiaal niet meer dan enkele grepen kunnen doen. Wat ik bij mijn onderzoek van meer dan honderd proza- en poëzie-handschriften heb kunnen konstateren vermeld ik hier. Van één interpunctiestelsel is er in het Middelnederlands natuurlik geen sprake, evenmin als er een vast spelsisteem was. Ook in één hs.

[pagina 116]
[p. 116]

is de interpunctie niet overal hetzelfde; dit kan gekomen zijn doordat er verschillende schrijvers aan gewerkt hebben. En verder, evenals er slordige spellers zijn, zijn er slordige punctuatoren.

Bij de Latijnse hss. waren drie soorten van interpunctie te onderscheiden: 1o wat men zou kunnen noemen de gewone volksinterpunctie, die alleen verduideliking beoogt en enkel opvallende pauzes aangeeft, 2o de wetenschappelike, op klassieke teorieën berustende interpunctie, die van het syntaktiese beginsel uitgaat, 3o de liturgiese interpunctie. De tweede soort was grotendeels door de derde verdrongen, zodat we in geestelike geschriften meestal de liturgiese interpunctie vinden, op twee wijzen, met of zonder flexa, en in wereldlike geschriften meestal de volksinterpunctie.

De liturgiese interpunctie met flexa heb ik in Mnl. hss. nooit aangetroffen, zelfs niet in vertalingen van Latijnse teksten die de flexa hadden, b.v. de Mnl. vertalingen van de Imitatio, en ook niet in Mnl. hss. die geschreven zijn door Kartuizers, terwijl de Kartuizers deze interpunctie toch druk toepasten in de Latijnse hss. die ervoor in aanmerking kwamen.

De liturgiese interpunctie zonder flexa, dus met de tekens punt, metron, puntkomma als periodus, en vraagteken hebben het poëziehs. van het leven van Sinte Lutgart,Ga naar voetnoot1) dat afkomstig is uit Benedictijnerkring, geschreven in het eind van de 13e eeuw, en de Epistelen ende Evangelien,Ga naar voetnoot2) geschreven in 1348. Echter is alleen in het laatstgenoemde het sisteem zuiver doorgevoerd.

In andere hss. wordt de puntkomma wel gebruikt alleen aan het eind van een heel hoofdstuk.

Een teken in de vorm van het metron komt men nog wel eens meer tegen, waar het niet de speciale metronmodulatie kan aanduiden, maar niet anders zijn kan dan een enigsins andere vorm van de dubbelpunt.

De meeste Mnl. hss. hebben de gewone volksinterpunctie, ge-

[pagina 117]
[p. 117]

woonlik tweeledig, minder vaak eenledig. Door verschillende middelen kan deze interpunctie uitgedrukt worden: hoofdletter, rooddoorstreepte kleine letter, punt, dubbelpunt, streepje. Dit betreft alleen de vorm, is dus een kwestie van paleografie. Het eind 15e-eeuwse en het 16e-eeuwse schrifttype gebruikt gewoonlik het streepje, waar het oudere schrift een punt schrijft. Maar betrekkelik jonge hss. die het ouderwetse schrifttypeGa naar voetnoot1) nog hebben, hebben dan ook de punt. Het is dus niet zozeer een kwestie van tijd, als wel van schriftsoort. Ik vind dan ook geen aanleiding om de hss. naar tijdvakken te verdelen, temeer daar de verschillende metodes van een-, twee- (en drieledige) interpunctie van eind 13e tot in de 16e eeuw gevonden worden.

Niet alle punten in de hss. zijn leestekens; ook als grafies onderscheidingsteken, ter verduideliking voor het oog, wordt de punt (soms dubbelpunt, of een ander teken) gebruikt, ook in hss. die geen interpunctie hebben. Deze gewoonte heeft, vooral bij overschrijven, aanleiding gegeven tot het ontstaan van ongemotiveerde punten.

Grafiese tekens, geen interpunctietekens, zijn:

1o. De punten voor en na sijfers, ook wel alleen ervoor of alleen erachter. Dit gebruik dateerde al uit de tijd van het capitale schrift, waar het voor de duidelikheid nodig was. Ofschoon het in het minuskelschrift met woordscheiding minder reden van bestaan had, werd de oude gewoonte toch zelfs in Mnl. hss. nog vrij geregeld volgehouden, b.v.:

 
Aen ·C· beeste es nochtan
 
Min valscheden dan an ·I· manGa naar voetnoot2)

Maar nu komt het wel eens voor dat een schrijver een punt zet en daarachter het getal voluit schrijft in letters, b.v.:

[pagina 118]
[p. 118]
 
Doch quamen wi tere capellen
 
d' wi · twee doede ghesellen
 
vonden liggende in barenGa naar voetnoot1)

Deze punt is stellig niet als leesteken bedoeld; dit hs. heeft trouwens bijna geen leestekens.

Verdacht is dus al regel 3318 in Velthem's Spiegel Historiael,Ga naar voetnoot2) waar de punten bij het sijfer ontbreken, hoewel dit hs. hierin anders nauwkeurig is:

Jegen          Cm op elke sideGa naar voetnoot2)

Van de Water en De Vreese emenderen 100 000 in 1; dat de punten ontbreken vermeldt de Vreese niet.

Foutieve punten zijn ook gekomen in het als regel zorgvuldig geïnterpungeerde Kopenhaagse hs. van het leven van Sinte Lutgart, fol. 89a; deze punten zijn er blijkbaar later tussengezet (er is n.l. geen grotere afstand tussen de woorden hier dan tussen andere woorden) door iemand die verkeerd gelezen heeft, die n.l. het woordje ‘in’ heeft aangezien voor het Romeinse sijfer drie, wat bij Goties schrift licht gebeuren kan.

Die · jn · dis selues dages stoet

Het is duidelik dat, wanneer een dergelike plaats weer zou worden overgeschreven, er nog erger verwarringen ontstaan kunnen.

2o. Verschillende hss. plaatsen, meer of min regelmatig, een woord dat slechts uit éen letter bestaat tussen puntenGa naar voetnoot3) (of slechts éen punt, hetzij ervoor of erachter) b.v.:

 
Ik wille v. geven goeden raetGa naar voetnoot4)
 
 
 
A lst kint comt ter werelt uut
 
S o es des cnapelins erste luut
 
· A · ende des meiskins · E ·Ga naar voetnoot5)

(n.l. resp. naar Adam en Eva).

[pagina 119]
[p. 119]

3o. Punt bij afkortingen. Vele hss. zijn hierin heel onregelmatig. Zo lezen we

·F· of F· voor Ferguut
der ·g· (= de heer Gawein) in de Ferguut
her h· (= her Henric) in de Limborch
·R· voor ridder
die · cō · voor die coninc, en ook
ten · cō · rike (Spiegel Hist. van Van Velthem)

Ook wel stond de punt er al, maar slipte toch het hele woord de schrijver uit de pen, en krijgen we dus:

mijn here · gawein (Ferguut)
die · coninc (Velthem Sp. Hist. fol. 19d).

In hetzelfde hs. fol. 12c staat:

die · conīc philips

Hier is boven de o een dikte, blijkbaar de afkortingstreep, maar die te dicht op de o gekomen was, waarom de scriver eindelik toch maar het woord voluit schreef.Ga naar voetnoot1)

Verwijs reeds (Bloeml. II 154) en De Vreese ook vullen in regel 1303 van boek II van de Sp. Hist., waar de tekst bedorven is, het woord coninc in. Het hs. heeft op fol. 20 c:

ende sprac den · irstwerf toe

De punt, waarachter cō. had moeten volgen, staat er dus al, maar het woord is vergeten.

Eigennamen die vaak voorkomen, worden gewoonlik afgekort (zie boven). Gebeurt dit soms eens niet, dan kan men een geval krijgen als dit:

D' was lanc' · en̄ walewein ·

Des scrivers voorbeeld zal wal · of iets dergeliks gehad hebben, en in de sleur plaatst hij hier ook na het volledige woord de afkortingspunt. Zulke gevallen zullen er wel toe bijgedragen hebben om de leuze van ‘onstelselmatige interpunctie in de hss.’ te helpen bevestigen. Als leesteken opgevat heeft de punt hier geen zin. Het is het grafiese onderscheidingsteken, maar hier

[pagina 120]
[p. 120]

bij ongeluk geplaatst.Ga naar voetnoot1) En het gevaar bestaat dat een verdere afschrijver de punt weer klakkeloos overneemt.

Misschien is ook als grafies onderscheidingsteken, na de afkorting, en niet als leesteken bedoeld 1 van de 10 door Leendertz in de Inleiding op Floris ende Blancefloer bl. XI genoemde gevallen van interpunctie, n.l. r. 1242.

Die anxt van h' · hi es so groet

(= de vrees voor de dood is zo groot). Zes regels verder na de afkorting blancefl' · ook punt. Voor de opvatting als leesteken pleit dit, dat de afkortingspunt in het algemeen meer gebruikt wordt na namen en na bepaalde woorden als coninc en ridder, tegen die opvatting dat dit hs. slechts in zeer biezondere gevallen een pauzeteken schrijft; echter kan men zich hier denken dat het eenlettergrepige woord haer (n.l. de dood) met biezondere klemtoon uitgesproken wordt, en na sterke nadruk ontstaat een langer pauze.

Vreemd is ook de punt in regel 1363. Deze regel heeft bovendien vijf heffingen. Is de punt hier een aanwijzing dat in het voorbeeldhs. hier iets anders gestaan heeft, een afgekort woord? (De verkorting alleen van de n is geen reden voor een grafies teken)

 
Dat iemen so sot ware ende so ries
 
Ochte van so teenenGa naar voetnoot2) sinne
 
Die soude dorren dor enege minne
 
Die grote coenheit doen · die hi sal bestaen
 
Vander bliscap die hi heeft ontfaen
 
Sone roeket hem wat over geet
 
Hi gaet ten coninc ·Ga naar voetnoot3) daer hine weet

Hier hoort de tweede helft van 1363 niet bij de volgende regel, zoals in 1276:

 
Siet hier die griffie die hi hadde geset
 
In sijn herte te stekene · ne haddict niet belet
 
Hi ware doet te derre stede

4o. Twee dezelfde woorden achter elkaar worden in een

[pagina 121]
[p. 121]

enkel hs. wel eens door punt gescheiden; in 't biezonder bij dat; misschien is dit ontstaan doordat tussen dat dat dikwels pauze valt, maar ook kan het als waarschuwing bedoeld zijn, en om aan te geven dat de herhaling van het woord geen vergissing is:



illustratie

hume dunkt dat · dat dir hume nummer quaid dun ensal ·Ga naar voetnoot1) Doe verstonden si waerlic dat alle quade overvloedighe ende ydel gedachten die een mensche in sijn salmodie of sinen gebede ontfanct · dat · dat comt van ingheven des vijants want enz.Ga naar voetnoot2)

5o. De verschillende hss. van Natuurkunde des heelalsGa naar voetnoot3) hebben aan het slot een hele verzameling onverklaarbare Latijnse woorden (ik citeer het Utrechtse hs., de tekst van het Leidse lijkt er veel op):

Austra · gule · fremit · edulo · crux · · blatrat · ardua · glimfio · Effert · dira ·

enz. in het geheel 19 regels. Dit kan overgenomen zijn (indirekt?) uit een oud hs. dat geen tussenruimte tussen de woorden heeft, maar ze scheidt door punten. Maar ook is het mogelik dat men ook in het schrift iets biezonders wilde doen met deze ‘geleerde’ woorden, een soort van wonderspreuk. Dit lijkt altans wel het geval te zijn bij het Latijnse woord ebenus, waar de punt ook wel een grafies teken zal zijn:

 
Dien boem willic v noemen
 
hi hiet · ebenus sine bloemen
 
waren wit ende roetGa naar voetnoot4)

Dit hs. heeft n.l. zeer weinig leestekenpunten, maar waar ze staan, heeft het overal goede reden.

Zo verklaar ik ook de punt na het Latijnse woord res; volgens het gewone stelsel in Mnl. poëziehss. past hierachter geen leesteken.

[pagina 122]
[p. 122]
 
Die gramarijn des siet vroet ·
 
Heet al sulke dinghe res ·
 
Dat zwaer gnoech te verstane es · -Ga naar voetnoot1)

En misschien is ook zo op te vatten de punt achter ecclesiastico, maar dit kan ook ontstaan zijn uit een afkorting gevolgd door punt, zoals de voorbeelden hierboven; maar een leesteken is het waarschijnlijk niet.

 
Men vint ghescreven alsoe
 
In ecclesiastico ·
 
Die sinen vader eert met trouwen
 
Sal bliscap ane sine kindre scouwenGa naar voetnoot2)

Konsekwentie moet men hierin niet zoeken; een paar regels verder staat zonder punt: Dat boec ecclesiasticus

6o. Prozahss. die anders geen punten hebben aan het eind van een zinsdeel, hebben dit soms wel waar het zinsdeeleind toevallig samentreft met het eind van de regel en er nog plaats over is, dus eigenlik meer ter opvulling van de open ruimte. Bij hss. met smalle kolommen kan dit veel voorkomen, b.v. in de Kroniek van Holland en Utrecht van Joh. van der BekeGa naar voetnoot3) en in Een devote epistel vander passien ons herenGa naar voetnoot4) van Joh. van Scoenhoven. In het laatste hs. inplaats van een punt ter aanvulling van de regel ook vaak dubbelpunt of drie punten in een driehoek. Wanneer een dergelik hs. door een slordig kopiïst overgeschreven wordt, kan er zodoende een zeer willekeurige interpunctie ontstaan.

In poëziehss. is het gewoonte aan het eind van de versregel geen leesteken te zetten. Daar meestal vers en zin samenvallen, was dit niet nodig. Maar in sommige gevallen kunnen hier grafiese tekens aan het eind van de regel voorkomen. N.l.

[pagina 123]
[p. 123]

7o. Wanneer de regel wat lang is, zodat hij indringt in de volgende kolom, tekenen sommige schrijvers hem af met een punt. In hss. die in 3 kolommen geschreven zijn zoals Velthem's Sp. Hist., doet dit geval zich nogal eens voor. Het kan aanleiding zijn voor een latere afschrijver om in sleur de punt ook te plaatsen wanneer in zijn schrift de regel niet ingedrongen is in de kolom ernaast. Zo kan dus een voor ons onbegrijpelik leesteken ontstaan zijn, dat eigenlik geen leesteken is.

8o. Of het laatste woord van de te lange regel wordt erboven of eronder geschreven, soms met een haaltje en al of niet ook een punt.



illustratie
Velthem's Spiegel Hist. fol. 27b.


Evenzo, in de 3e kolom, twee maal vlak onder elkaar op fol. 1 f. Ook op fol. 28b is een woord erboven geschreven, maar hier ontbreekt de punt. (Dit hs. is in het algemeen met punten inkonsekwent).

[pagina 124]
[p. 124]


illustratie
Heymelicheit der heimelicheit, hs. Den Haag 76 E 5, fol. 75d.


Dit hs. heeft geen leestekens, behalve een punt aan het slot en eenmaal aan het eind van een alinea op fol. 69b.

Ook wel wordt een te lang vers over twee regels verdeeld. Gewoonlik is dan de tweede regel nog lang niet vol en nu vullen sommige hss. de open ruimte aan door het laatste woord nog eens te herhalen, soms voorafgegaan door een punt. De Haagse rijmbijbel 76 E 16, die op drie kolommen geschreven is, heeft dit meermalen, b.v. fol. 111 b:



illustratie

 
= Doe dat wart int herte cont
 
Dattie vluchtige vul gouts waren,
 
Die suriane met haren scaren
 
Entie arabine ondaedse ende sochten
 
Dat gout dat si versuolgen brochten.
 
Dit was ene sware plage sonder waen:
 
Up enen nacht warre 2000 ondaen.
 
Hier omme was tytus so gram
 
Als hi die mare vernam,
 
Hihadse naer alle geslegen doet.
[pagina 125]
[p. 125]

Verschillende manieren zijn hier toegepast, o.a. in de elfde regel, waar weinig ruimte meer over was, het vertikale streepje. Let op het afbrekingsstreepje achter regel 2, 4, 6, 9 en 12. De middeleeuwer duidt dus niet alleen de afbreking van een woord aan (zooals wij), maar ook van een versregel.

Voor de dubbelpunt worden ook wel, zonder onderscheid, in hetzelfde hs. andere tekens gebruikt, b.v. enkele punt, punt met boogje erboven, twee punten met boogje, b.v. op fol. 117 b:



illustratie

 
= Drie dusent datter doet bleven;
 
Ende met hem her here iudas
 
Die des quaets symoens brueder was.
 
Ten seluen tiden die keyser ontboet
 
Dat men alt lant clene ende groet
 
Van iudea om gelt vercochte,

Met herhaling van het laatste woord, bv. op fol. 117b:



illustratie

 
= Want herodes hadde omme doen gaen
 
Met enen mure sonder waen

In een hs.Ga naar voetnoot1) met één kolom heb ik gevonden een vergeten regel, geschreven achter de voorgaande en door een punt daarvan gescheiden.

[pagina 126]
[p. 126]

9o. Punt bij middenrijm (vgl. het gebruik van streepjes in de 17e eeuw). Hiervoor heb ik slechts zeer weinig gegevens. Een strofies gedicht achterin de Sp. Hist. van Van Velthem, dat veel middenrijm heeft, heeft slechts een maal een punt, en wel bij vier rijmwoorden:

 
u soete boerste d'an die vorste
 
sine noetdorst · nā vā sine͂ dorsteGa naar voetnoot1)

10o. Het geval van het Aiolfragment. Dit is een van onze oudste Mnl. hss. Het is geschreven in Limburgs dialekt en dateert nog uit de 13e eeuw. Hier zijn de verzen nog niet op regels geschreven, wat latere hss. wel doen, het loopt door als bij proza, maar als aanwijzing dat de versregel uit is staat er geregeld een punt;Ga naar voetnoot2) de volgende versregel begint met kleine letter. Andere tekens komen er niet voor (behalve éen maal een punt middenin het vers waarvoor ik geen verklaring heb kunnen vinden), maar wel heeft het ook als onderscheiding de alinea met rode hoofdletter. Afbreking aan het eind van de regel geschiedt evenals bij ons aan het eind van de lettergreep; ter aanduiding hiervan een schuin streepje, zoals ook vele latere hss. dat hebben.

Alle andere door mij geraadpleegde hss. van epiese poëzie zijn regelsgewijs geschreven. Waar echter eens, hetzij doordat de grote versierde hoofdletter zoveel ruimte nam dat er voor de rest geen plaats meer was op één regel, of bij een scheur in het perkament, de regel te kort blijkt voor het vers en als proza doorgeschreven wordt, worden de verzen weer door een punt gescheiden, b.v.:

Bij een naad die schuin van links boven naar rechts beneden door het perkament loopt in Velthem Sp. Hist. fol. 28 c. (Fig. 1).

[pagina *1]
[p. *1]


illustratie
Fig. 1. Velthem's Spiegel Hist. fol. 28c.


[pagina *2]
[p. *2]


illustratie
Fig. 2. Walewein.




illustratie
Fig. 3. Der ystorien bloeme.


[pagina *3]
[p. *3]


illustratie
Fig. 4. Limborch.




illustratie
Fig. 5. Ferguut.


[pagina *4]
[p. *4]


illustratie
Fig. 6. Velthem's Spiegel Historiael.


[pagina 127]
[p. 127]
 
= Int lest verginc soe die were
 
Dattien graue moest achter tien
 
Ende tielne bleef in dere van dien.

N.B. de hoofdletters en de afbrekingstrepen.

Bij versierde hoofdletter in tal van hss., op verschillende manieren. Met punt of dubbelpunt (het laatste in de Walewein; dit hs. heeft wel meer de dubbelpunt, met dezelfde waarde als de punt) alleen middenin de regel b.v. in WaleweinGa naar voetnoot1) (Fig. 2) en in Der ystorien bloemeGa naar voetnoot2) (Fig. 3).

Bij deze beide ook hoofdletter aan het versbegin. Met punt ook daar waar het verseinde samenvalt met het eind van de regel, b.v. in de Limborch fol. 34a (Fig. 4).

Met bovendien nog afbrekingstekens waar het vers niet voltooid is aan het eind van de regel in de aanhef van de Ferguut (Fig. 5).

Evenzo met streepje in Velthem's Spiegel Historiael, waar middenin de lettergreep afgebroken wordt (Fig. 6).

Het Leidse hs. van Der naturen bloemeGa naar voetnoot3) heeft tal van miniaturen, waarnaast de tekst geschreven is, als proza, doordat er geen ruimte meer was voor de hele regel.

Juist zo als het Aiolfragment zijn doorlopend geschreven 15e-eeuwse liederboekjes. De versregels worden door een punt of door een hoofdletter gescheiden, maar vaak onregelmatig. Heel onnauwkeurig hierin is b.v. het Leidse Lietboec van Maria Remen (Lett. 218), meer sistematies de Haagse octavoperkamentjes (133 D 21) die bevatten een Feestlied en een Lied met muziek erbij. Het Feestlied heeft ter scheiding van de versregels soms een punt (of dubbelpunt), maar gewoonlik een rooddoorstreepte hoofdletter:

[pagina 128]
[p. 128]
 
Het is een dach van vrolickheden In des
 
conincs houe Want daer heeft gewon//
 
nen heden Een maecht van groten loue
 
Een kint gemaect al wonderlijc
 
Ende altemael geneuchtelijc Nae
 
zijnre menschelicheden · dat dair is
 
ontsprekelijc Ende dair toe onbegri/
 
pelijc: na zijnre godlicheden

Het Lied heeft regelmatig een dikke rode punt achter elk vers; (boven elke regel staan de noten) b.v.:

 
Want ihesus kelre is op ge/
 
daen · daer schenct hij ons den zoe/
 
ten traen ·

Dit geval hebben we ook in het Berlijnse hs.Ga naar voetnoot1) uit de tweede helft van de 15e eeuw, waarvan fragmenten zijn gepubliceerd door A. BeetsGa naar voetnoot2). In de hier afgedrukte tekst komen geen punten voor (wel een keer een schuin streepje), behalve daar waar twee of drie van de zeer korte versregels op één regel geschreven zijnGa naar voetnoot3). Ze hebben het rijmschema a a b c c b en staan in tussen verzen met gepaard rijm en langere regels, maar op fol. 8 waar een heel stuk van deze zesregelige strofen voorkomt, staan ze wel op afzonderlike regels.

Het Leidse hs. van de Natuurkunde des heelals heeft na heel veel regels een punt. Heeft deze, meer nauwgezette dan slimme afschrijver, maar domweg de punten overgenomen van een hs. dat niet op versregels geschreven was? Soms ontbreekt de punt, maar sisteem heb ik daar niet in kunnen vinden. Men oordele:

[pagina 129]
[p. 129]
 
Ga naar margenoot+Noch ander vroetscap vele ·
 
Weet men bi desen woorden wele ·
 
Die van leenhoute gheraerde ·
 
Iu nu hier openbaerd ·
 
Betre verse ne vant sijn sin
 
Want een woort brenghet algader in ·

[Het Utrechtse hs. heeft geen interpunctie, behalve de rode hoofdletter als alinea].

Zo ook het Darmstadtse ReinaertfragmentGa naar voetnoot1). En ook het Karel-en-Elegastfragment in Den Haag.

Nu de eigenlike leestekens.

Ga naar margenoot+In het algemeen willen de schrijvers van Mnl. hss. vooral de stofverdeling aangeven (vgl. hoofdst. I). De verdeling in boeken en hoofdstukken is gewoonlik wel zorgvuldig geschied. Sommige hss. werken ook met hoofdletters in verschillende formaten, b.v. het Nieuwe Testament met de epistelen van het N.T., geschreven in 1399 door Wernerus Dominicus MynneGa naar voetnoot2), begint elk evangelie met een in rood en blauw versierde hoofdletter, elk hoofdstuk met een rode hoofdletter over drie regels, en elk leesstuk - een hoofdstuk bestaat weer uit of 3 leesstukken - met een rode hoofdletter over twee regels of een regel; in zo'n leesstuk komt dan nog wel eens een rode hoofdletter voor over één regel, daar waar weer een belangrijker afscheiding is. En dan zijn er nog de gewone (kleinere) zwarte hoofdletters met rode streep erdoor en ook nog rooddoorstreepte kleine letters. - Eigennamen hebben rooddoorstreepte kleine letters, en rooddoorstreepte hoofdlettersGa naar voetnoot3) wanneer ze aan het begin van een zinsdeel staan. b.v.:

[pagina 130]
[p. 130]
Salomon wan roboam. Roboam wan abia Abia enz

Dus alleen de rubricator, niet de schrijver heeft hier de eigennamen biezonder behandeld. Ongeveer hetzelfde sisteem in Die vier evangelien, 1408,Ga naar voetnoot1) dat zeer regelmatig schrift heeft en een zorgvuldige interpunctie. Bij deze ver doorgevoerde stofverdeling zal verfraaiing van het hs. ook wel een faktor geweest zijn. Behalve deze verschillende soorten van letters had men nog een middel om stofverdeling aan te geven: het paragraafteken. Het (meestal rode) paragraafteken kon er ook nog later tussen gezet worden naar het inzicht van de rubricator, vooral gemakkelik bij poëzie in margine, maar dikwels geeft de schrijver door twee fijne streepjes aan, waar hij het geplaatst wil hebben. De Mnl. hss. kennen twee vormen van het paragraafteken, ¶ en een wigvormig teken, die soms in hetzelfde hs. door elkaar gebruikt worden. Dat het tweede er dan later tussengezet zou zijn, heb ik niet kunnen konstateren.

Biezondere grote letters en paragraaftekens horen niet tot de interpunctie in engere zin. Ze zijn niet zoozeer voordrachtaanwijzing - al treedt hier wel een langere pauze in - maar dienen meer om de tekst overzichtelik te maken, voor het oog dus.Ga naar voetnoot2)

Wij zijn zo gewoon teksten te zien, ontleed in zinnen, dat wij vanzelf de zin als de eenheid zien en voelen. De middeleeuwer niet. De stof verdeelt hij naar wat bij elkaar hoort, zonder zich te bekommeren om een formele zinverdeling. De grotere en kleinere hoofdletters zijn in dat opzicht dus even belangrijk als de punten.

Toch zal ik in mijn bespreking, om de vergelijking met de moderne interpunctie makkeliker te maken, uitgaan van de zin, voor zover mogelik, en met de zin als uitgangspunt verdeel ik dan weer de Mnl. interpunctie in een een-, twee- en drieledige.

[pagina 131]
[p. 131]

Ga naar margenoot+Het Mnl. proza kent in verhouding tot de Nnl. taalbouw veel meer neven- dan onderschikking. Een dergelike stijl heeft niet veel interpunctie nodig. Een eenledige interpunctie die maar door één hulpmiddel de tekst verdeelt in kleine, gelijkwaardige deeltjes, is dikwels al voldoende. Meestal gebruikt men hiervoor de hoofdletter, b.v. de tweede zin van een vertaling der Imitatio:Ga naar voetnoot1)

Uut desen woerden werden wij vermaent christum te volgen ende sijn zeeden Of wij verliecht willen werden Ende verloest van onser blijntheit

Vele hss. hebben regelmatig alleen hoofdletter, geen punt ervoor, b.v.:

Joh. van der Beke's Cronike van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, perk., eind 14e eeuw; alleen het laatste katern hiervan, d.i. vanaf fol. 65.Ga naar voetnoot2)
Kroniek van Holland, papier, 15e eeuw.Ga naar voetnoot3)
Historien van Hollant.Ga naar voetnoot4)
Den Bibel als dat Scolastica hystoria dat verclaert } papier, 15 eeuw.Ga naar voetnoot5)
Die Hystorie van Alexander, }papier, 15 eeuw. } papier, 15 eeuw.Ga naar voetnoot5)
Die Destruccie van Jherusalem, hand A. } papier, 15 eeuw.Ga naar voetnoot5)
Stichtel. Traktaten, o.a. een vertaling van het eerste boek van de Imitatio, papier 12o, 15e eeuw.Ga naar voetnoot6)
Suuerliche capittel, papier 12o, 15e of begin 16e eeuw, gevolgd door een
Vertaling van het eerste boek van de Imitatie en nog enige traktaatjes. Hiervan heeft het vierde, dat op een nieuw vel, n.l. fol. 160, begint en met andere hand geschreven is, in het begin soms punten voor de hoofdletters en ook wel eens een punt voor ind (= ende) met kleine letter; ook is in deze hand de punt voor afkorting gebruikt.Ga naar voetnoot7)
Gebedenboek, papier 16o, 15e eeuw. Hiervan heeft een katern, n.l. fol. 55-61 soms punt, ook wel in de zin; het hs. is door veel verschillende handen geschreven.Ga naar voetnoot8)
[pagina 132]
[p. 132]
Twee stichtelijke traktaten, papier 8o, 15e à 16e eeuw.Ga naar voetnoot1)
De legenden van Pilatus en Judas in het Comburgse hs.Ga naar voetnoot2)
Marialegenden uit het Amsterdamse hs. 580, papier ± 1470.Ga naar voetnoot3)
Marialegenden uit het Haagse hs. 73 G. 31.Ga naar voetnoot4)
Marialegenden uit het hs. C. 25 van de Landesbibl. Dusseldorf, papier, eind 15e eeuw.Ga naar voetnoot5)
Marialegenden uit het Brusselse hs. 2224-2230.Ga naar voetnoot6)
Marialegenden in het Leidse hs. Lett. 218.Ga naar voetnoot7)
Marialegenden in het Brusselse hs. 1654, perk. Ook hoofdletters komen hierin niet veel voor: in de 2½ bl. druks slechts twee maal Ende, twee maal Doen en eenmaal Dese.Ga naar voetnoot8)
Marialegenden uit het Brusselse hs. 21940, papier.Ga naar voetnoot9)
Marialegenden uit het Hamburgse hs. van de vertaling van de Dialogus Miraculorum van Caesarius van Heisterbach.Ga naar voetnoot10)
Een Marialegdnde in een klein Brussels hs. II 755.Ga naar voetnoot11)
Een Marialegende in het Brusselse hs. 388,Ga naar voetnoot12) perk. midden 15e e. fol. 109d-110a.

Enkele hss. hebben, onregelmatig, voor de hoofdletter ook wel eens een punt.

Slechts weinig hss. hebben regelmatiger een punt voor de hoofdletter, b.v. gedeelten van de volgende codex:

Joh. van der Beke: Cronike van den Stichte van Utrecht ende van Hollant, vert. uit het Latijn, perk. fol. 1-101 uit de 14e eeuw.Ga naar voetnoot13) Hier staat gewoonlik aan het eind van de zin een punt. Altans in het begin is dit vrij zorgvuldig gedaan. Verderop afgewisseld telkens door enige folia achter elkaar met geen of weinig punten voor de hoofdletters, hier
[pagina 133]
[p. 133]
is dus misschien een andere schrijver aan het werk geweest; vooral vanaf fol. 79 is dit duidelik zichtbaar; de hand verandert telkens, meestal weinig punten, soms weer enige folia zorgvuldiger behandeld.

Opmerkelik is dat de punt zo vaak ontbreekt. De hoofdletter is het eigenlike interpunctieteken. Wij voelen de zin als eenheid en sluiten die af door een punt. Oudtijds gaf men aan waar een nieuwe gedachte begon, ook in dit opzicht dus meer een materiële dan een formele scheiding aanwijzend. Soms liet men de hoofdletter dan nog voorafgaan door een punt. Dat men wel eens deze voelde als te horen bij de hoofdletter, en niet bij de voorafgaande zin, blijkt hieruit dat sommige schrijvers, als de hoofdletter toevallig op een nieuwe regel komt te staan, de punt ook op de nieuwe regel zetten, inplaats van achteraan de vorige regel, ook al is daar ruimschoots plaats, b.v. in het mooi geschreven, zorgvuldig geïnterpungeerde Utrechtse hs. 1014. De punt staat dan dikwels voor de ‘rooilijn’, op fol. 20c b.v. komt dit zelfs vijf maal voor; deze punten zijn er dan dus wel later voorgezet, maar hetzij dit door de kopiïst of door een ander gebeurd is, deze schrijver wilde de punt dus bij de hoofdletter plaatsen. In de twee eerste Sermoenen van het Leidse hs. Lett. 312, papier, 15e eeuw, staat dikwels een vertikale rode streep voor een hoofdletter, en wanneer deze juist op de nieuwe regel komt, is het streepje ook op de nieuwe regel gezetGa naar voetnoot1). Het Haagse hs. 75 G 1 (de vier evangeliën, uit 1408), waar zelden de punt voor de hoofdletter vergeten is, mist deze punt gewoonlik als het zinseind samenvalt met het eind van de regel.

Een Marialegende uit een Weens hs. heeft geen hoofdletters en geen punten.Ga naar voetnoot2)

[pagina 134]
[p. 134]

Ook een eenledige interpunctie, maar op andere wijze, heeft het Utrechtse hs. 1328, uit de 14e eeuw, perk. Het bevat drie stukken, een berijmde Natuurkunde des heelals, in proza Natuurkunde van broeder Thomas en een Boec van medicinen ghetoghen uut Galienus ende Avicenna. Ofschoon met dezelfde hand geschreven, heeft het gedicht geen punten, de prozastukken wel. Het proza van de Natuurkunde bestaat uit eenledige, nevengeschikte zinnen. Hoofdletter komt hier alleen voor bij een nieuw gedeelte, verder is de tekst door punten verdeeld. Nu heeft de rubricator dikwels de eerste kleine letter na de punt rood doorstreept, bij ende heeft hij het echter vaak nagelaten. Dus een eenledige interpunctie, door middel van punten. Bij uitzondering komt er wel eens - in het derde stuk iets vaker - een hoofdlettertje voor, soms ook wel is het verschil tussen hoofd- en kleine letter niet groot, vooral met de w is dit in veel hss. het geval. De interpunctie is in hoofdzaak in het tweede prozastuk hetzelfde als in het eerste prozaboek, maar de aard van de tekst is anders: meest een aaneenschakeling van korte uitspraken, die dan alle met hoofdletter beginnen.

De eenledige interpunctie geeft dus de nieuwe gedachte aan of de nieuwe ritmiese eenheid. En grotere stukken die logies een eenheid vormen worden dan nog aangeduid door grotere versierde letters.

Ga naar margenoot+Maar het merendeel van de Mnl. hss. heeft bovendien nòg een onderscheiding, die door een leesteken wordt aangeduid. Hiervoor gebruikt men gewoonlik de punt, ook wel eens dubbelpunt, schuin streepje, of twee schuine streepjes. De punt wordt daar geplaatst waar een opvallende pauze is, of ook wel daar waar licht verwarring ontstaan kan,Ga naar voetnoot1) dus om aan te geven dat enige woorden bij elkaar horen, - hetgeen gewoonlik wel samenvalt met pauze.

[pagina 135]
[p. 135]

Pauzes in een langere zin komen voor:

1o.bij opsommingen.
2o.tussen langere zinsdelen.
3o.bij opeenvolging van sterke accenten.

Deze interpunctie is dus niet logies, maar zuiver foneties. Niet het aanvangen van een nieuwe gedachte is hier het uitgangspunt, nog minder een verdeling in hoofd- en bijzinnen volgens een formeel beginsel, n.l. de woordschikking. De pauze kan vallen tussen onderwerp en gezegde, of tussen gezegde en voorwerp enz., evengoed als tussen hoofd- en bijzin. Dezelfde tekst heeft voor hetzelfde voegwoord de ene keer een punt, de andere keer niet, al naar het ritme hier een langer of korter pauze eist. Met dit voorbehoud dat er natuurlik, evenals slordige spellers, ook slordige punctators zijn.

Zo is dan een tweeledige interpunctie ontstaan, die eensdeels gedachtescheiding, anderdeels pauze-aanduiding is. De meeste hss. die ik gezien heb zijn tweeledig geïnterpungeerd, en het merendeel hiervan weer heeft meestal vòòr de hoofdletter geen punt. Hier vond men het blijkbaar niet nodig de pauze ook nog eens aan te duiden; dit sprak vanzelf. Alleen waar in de zin pauze is en gevaar bestaat van verkeerd doorlezen, is de punt nodig. Hoofdletter waar een nieuwe gedachte begint, en pauzepunt in de zin hebben b.v.:

Den Spieghel der magheden, perk. 1424.Ga naar voetnoot1)
Statuten v.e. vrouwenklooster naar de regel van St. Augustinus, gewijd aan St. Agnes, papier 15e eeuw.Ga naar voetnoot2)
Th. van Cantimpré: Dat boec der byen, papier 15e eeuw. (Dit hs. heeft in de zin niet punt, maar een ander teken).Ga naar voetnoot3)
Jo. Cassianus: Die Collacien der O. Vaders, papier 1497.Ga naar voetnoot4)
Onser liever vrouwen miraculen, papier 1479.Ga naar voetnoot5)
Een Marialegende uit een Hamburgs hs. Stadsbibl. Theol. nummer 1576, papier 1500.Ga naar voetnoot6)
[pagina 136]
[p. 136]
Marialegenden uit een hs. Univ. Bibl. Würzburg ch. qu. 144, papier, waarsch. einde 15e eeuw.Ga naar voetnoot1)
Een Marialegende uit een Brussels hs. II 112Ga naar voetnoot2) fol. 29r.-30v.

Soms ook nog punt om de pauze aan het zinseind aan te duiden, voor de hoofdletter dus, maar vaker zonder die punt b.v. in:

De tien geboden en ander proza, perk. 1374.Ga naar voetnoot3)
Nieuwe Testament, perk. 1399.Ga naar voetnoot4)
S. Bonaventura: Sinte Franciscus' Leven, perk. 15e eeuw.Ga naar voetnoot5)
S. Hieronymus: Vanden Leuen der Vaderen, papier 15e eeuw.Ga naar voetnoot6)
Die vijf boeken Salomons, papier 15e eeuw.Ga naar voetnoot7)
Sermoenen, papier 15e eeuw.Ga naar voetnoot8)
Een zedekundig werk, papier eind 15e of begin 16e eeuw.Ga naar voetnoot9)
Marialegenden uit het Haagse hs. 73 H. 29.Ga naar voetnoot10)
Marialegenden uit het Haagse hs. 71 H. 6.Ga naar voetnoot11)
Marialegenden uit het Amsterdamse hs. 543, perk. 1448.Ga naar voetnoot12)
Marialegenden uit het Amsterdamse hs. IV G. 19Ga naar voetnoot13) (vrij dikwels punt voor hoofdletter).
Marialegenden uit het Haagse hs. 70 H. 42, papier, circa 1515 à 1520
[Dit hs. is minder zorgvuldig geïnterpungeerd als het Katwijkse]Ga naar voetnoot14)

Ongeveer even vaak wel punt voor de hoofdletter als niet, hebben:

[pagina 137]
[p. 137]
Hand B. van het Utrechtse hs. 100, vgl. bl.
Joh. van der Beke: Cronike, perk. uit 1393, het Utrechtse hs. 1183.
Of het door verschillende handen geschreven is, durf ik niet te beoordelen,
er is weinig verschil in het schrift. Toch is het opmerkelik dat
sommige folia veel regelmatiger punten hebben dan andere; het hele
laatste vel, d.i. vanaf fol. 65, heeft regelmatig geen punt voor de hoofdletter,
en ook in de zin geen punt, dus een eenledige interpunctie.

Vaker wel punt voor hoofdletter als niet in:

Marialegenden uit het Haagse hs. 70 E. 13.Ga naar voetnoot1)
Een Marialegende uit het Brusselse hs. 20105 papier.Ga naar voetnoot2)
Oefeningen- en Gebedenboekje, perk. 12o, 15e eeuw.Ga naar voetnoot3) - Zelden punt in de zin.

Bijna steeds punt voor hoofdletter hebben:

Yperman: Cyrurgie, perk., 1351.Ga naar voetnoot4)
Die vier Evangelien, papier 8o, 1408.Ga naar voetnoot5)
Van claren ouden verluchten mannen des Oirdens van Cystersen, gevolgd door
Der byen boeck, papier 1491.Ga naar voetnoot6)
Marialegenden uit de Dietse vertaling van de Dialogus Miraculorum van Caesarius van Heisterbach.Ga naar voetnoot7) - Ook in de zin hier veel punten.
Marialegenden uit de Dietse vertaling van de Aurea Legenda.Ga naar voetnoot8) - Waar hier geen punt voor een hoofdletter staat, is dit bijna altijd bij Ende.

AltijdGa naar voetnoot9) punt voor hoofdletter hebben:

Een Bestiaris in een Nederfrankies dialekt, perk. uit eind 13e eeuw.Ga naar voetnoot10)
Profectus religiosorum, papier 1403Ga naar voetnoot11).
Van der troestinge (?), papier 1470Ga naar voetnoot12), vertaald uit het Latijn door een
[pagina 138]
[p. 138]
Kartuizer in 1439, en ook geschreven door een Kartuizer, in 1470.
Jac. de Voragine: Gulden Legende, papier 15e eeuwGa naar voetnoot1).
Marialegenden in een Leids hs. Lett. 1031Ga naar voetnoot2).
Marialegenden in een Gents hs. 946, geschreven in 1510Ga naar voetnoot3).

Als pauze-aanduiding komt in enkele hss. inplaats van de punt wel eens een ander teken voor, b.v. Dat boec der byen, papier 15e eeuw,Ga naar voetnoot4) heeft het teken dat in de liturgiese interpunctie het metron, de toonrijzing, aanduidt. Maar hier zal dat wel niet de bedoeling zijn en is het haaltje aan de bovenste punt misschien een schrijfeigenaardigheid, zodat het dus kan beschouwd worden als een dubbelpunt, die als pauzeteken gebruikt wordt. De VreeseGa naar voetnoot5) vermeldt dat het grootste deel van een sermoen op Lucas 24 : 32, geschreven is door een hand die als leesteken de dubbelpunt gebruikt. Ook de dubbelpunt als enig leesteken afgedrukt in twee Marialegenden uit het Würzburgse hs.Ga naar voetnoot2) Of dit een zuivere dubbelpunt is of het metronteken kan in deze druk niet blijken.Ga naar voetnoot6)

Een schuin streepje, hetzij op gewone hoogte hetzij bovenaan, als echt pauzeteken vindt men wel in juridiese stukken, ook al in de 14e eeuw. In niet-juridiese geschriften van de 14e eeuw ben ik het zelden tegengekomen, wel dikwels in de 16e eeuw. (b.v. Utrecht 1029 een geestelik, en Utrecht 1177 II een histories werk). De Mnfr. Bestiaris, eind 13e eeuw, heeft soms dikke punten, soms dunne streepjesachtige, tot echte streepjes toe, maar de vormen gaan in elkaar over, het zijn geen verschillende tekens.Ga naar voetnoot7) Marialegenden uit het eind-vijftiende-eeuwse Mechelse hs. perk., zijn met streepje afgedrukt.Ga naar voetnoot8) Echter hele stukken zonder streepje. De Vreese vermeldt onder de meer dan 100 Ruus-

[pagina 139]
[p. 139]

broechss. er 10 die als leesteken een streepje hebben,Ga naar voetnoot1) waaronder ook uit de 14e eeuw, maar hiernaast worden gewoonlik nog andere leestekens vermeld, zodat we hier dus geen tweeledige interpunctie hebben. Tweemaal vermeldt De Vreese twee schuine streepjes. Vertikaal, maar ook wel schuin streepje in het Kopenhaagse hs. papier 1481 van Dat Kaetspel ghemoralizeert, en vertikaal streepje in een ander Kopenhaags hs. hiervan, papier, eind 15e eeuw.Ga naar voetnoot2)

Een vertikale rode streep komt voor in het Leidse hs. Lett. 312 papier 15e eeuw, bevattende een devoot epistel en drie sermoenen van Joh. van Scoenhoven. Het derde sermoen, dat van een andere hand lijkt, heeft ook nog rode punt, en heeft de rode streep in de zin voor een zwarte kleine letter, de andere hebben de streep voor hoofdletter of voor rood doorstreepte kleine letter. Fol. 135, d.i. het laatste blad van het tweede sermoen, is niet gerubriceerd. De kopiïst heeft dus een eenledige interpunctie gemaakt, alleen hoofdletter; de rubricering heeft het twee-, misschien in het laatste stuk drieledig gemaakt. Dit feit, twee interpunctiesistemen over elkaar heen, valt in meer hss. te konstateren. Het Utrechtse hs. 1030 II (= bl. 46-56), papier 15e eeuw, heeft voor hoofdonderscheiding rode hoofdletter, waarna dikwels nog de tweede letter een rooddoorstreepte hoofdletter is, en voor kleinere onderscheiding, die minder vaak voorkomt,

[pagina 140]
[p. 140]

b.v. in een zin die uit twee parallelle delen bestaat, de gewone rooddoorstreepte hoofdletter; uiterst zelden punt, n.l. in een opsomming een maal op fol. 47 b regel 4.

De tweeledige interpunctie heeft dan dus als middelen om gedachtescheiding en pauze uit te drukken, de hoofdletter en een teken, gewoonlik de punt. Dit moet echter niet zo opgevat worden dat het eerste uitsluitend door het eerste en het laatste door het laatste aangeduid wordt. Ritmies-melodiese eenheid en gedachte-eenheid vallen grotendeels samen. In het algemeen zal wel de hoofdletter gekozen zijn om de voornaamste scheiding uit te drukken, de punt voor een minder belangrijke. Maar altijd gaat dit niet op, b.v.:Ga naar voetnoot1)

 
Doe quam hi
 
die vyf ponde ontfanghen hadde ende brochte
 
vijf ander ende seide . heer du gaueste mi vyf ponde
 
Sich vyf ander hebic boven ghewonnen . die heer
 
seide dien knechtGa naar voetnoot2) toe. Ey goet knecht ende ghetrou
 
we wanttu ouer luttel dynghen ghetrouwe ghe
 
weest hebste so sal ic di over veel dynghen setten
 
Ganc in in die vroghede dyns heren . doe quam hi
 
die twee ponde ontfanghen hadde ende seide
 
heer twee ponde gauestu mi . Sich twee ander
 
heb ic bouen ghewonnen . Syn heer seide hem
 
Ey goet knecht ende ghetrouwe wanttu ouer
 
luttel dynghen ghetrouwe gheweest hebste . so sel
 
ic di bouen veel dynghen setten . ganc in in die
 
vroechde dyns heren . Doe quam hi

Hier lijkt mij het verschil van hoofdletter en punt vrij willekeurig. Soms kan men voor het willekeurige gebruik van hoofdof kleine letter wel oorzaken vinden, b.v.:

1o. Bij de letter w is er bij sommige schrijvers zo goed als geen verschil tussen hoofdletter en kleine letter. Iemand die nu een hs. met zo'n type w overschrijft, zal soms de kleine w overnemen, op een andere plaats een hoofdletter maken, niet altijd gerechtvaardigd.Ga naar voetnoot3)

[pagina 141]
[p. 141]

2o. Het uit één letter bestaande woordje O wordt in de aanhef van iemands gesproken woorden vaker met hoofdletter geschreven dan een ander aanvangswoord van een rede.Ga naar voetnoot1) Ook bij Och en Ic vaker hoofdletter dan bij andere woorden, het laatste wel door de vorm van de letter.

3o. Woorden die veel met hoofdletter voorkomen zoals Ende en Int (in de aanhef: Int jaer enz.) worden, uit gewoonte, ook wel met hoofdletter geschreven als het naar onze mening minder te pas komt. Bij de rubricator, die allicht wel eens wat vlug de tekst doornam - ook zelfs wanneer de kopiïst zelf gerubriceerd heeft, maar vooral als het een ander was - zien we dit nog duideliker: hier is ‘ende’ ook wel eens rood doorstreept in een uitdrukking als ‘mit handen ende voeten’; velen brachten blijkbaar graag veel rood in de tekst.

 
DitGa naar voetnoot2) boec is ouergheset wten latyn
 
in duutsche van enen cartuser
 
tutrecht Ende werd gheeyndet ·
 
Int iaer ons heren dusent vierhon //
 
dert ende neghen ende dertich · des an //
 
deren daghes na Sinte vincencius
 
dach · Welc teghenwoordighe boec
 
een ander cartuser voort wt min //
 
nen wt ghescreuen heeft · Op dat
 
leke luude die gheen latyn ende ver //
[pagina 142]
[p. 142]
 
staen · ende dit duutsche boec lesen
 
of horen willen · daer in gheleert
 
of ghetroest moghen worden · hoe si
 
hem in druc · liden · of wederstoet
 
sellen hebben ende regieren · Bidt
 
daer om voor dese twe cartusers ·
 
Ende voor den ghenen die dit ghescre //
 
uen heeft · ende voor alle dies behoe //
 
uen een Aue maria om gods willen.
 
Dit boec is voleyndet Int iaer
 
ons heren · M · CCCC · ende L XX · des dages
 
na jaers dach · AMEN · N ota ·

4o. Een tekst die van één hand lijkt, heeft wel eens in het ene gedeelte een andere interpunctie, d.w.z. meer of minder, ook wel andere, tekens dan in een ander deel. Soms wisselt dit bij kleine, ook wel bij grote stukken. Oorzaak daarvan kàn geweest zijn dat het hs. dat tot voorbeeld gediend heeft, door verschillende schrijvers die verschillend interpungeerden geschreven is. Maar het lijkt mij ook niet onmogelik dat hier, hoezeer het schrift ook hetzelfde lijkt, toch verschillende kopiïsten, uit één schrijfschool, aan het werk geweest zijn. Op het feit dat de hand van schrijvers uit één scriptuarium heel gelijksoortig kon zijn, is door MeinsmaGa naar voetnoot1) reeds gewezen en door De Vreese.Ga naar voetnoot2)

Ik noemde reeds het Utrechtse hs. 1006 waarvan hand A eenledige, hand B tweeledige interpunctie heeft. Als zulk een hs. overgeschreven wordt, kan hier een inkonsekwente interpunctie ontstaan, als tenminste de kopiïst niet zelfstandig zijn eigen sisteem volgt. In het Utrechtse hs. 1009 I [Evangelien ende Epistelen, papier 12o, 15e eeuw] dat telkens andere hand heeft, hebben fol. 5, 6 en 7 van de tekst andere interpunctie (nl. rode punt en hoofdletter voorafgegaan door rode punt) als de voorgaande en de volgende folia, die slechts zelden een zwarte punt hebben,
[pagina 143]
[p. 143]
ook voor de hoofdletter niet geregeld, en uiterst zelden rode punt; fol. 167 tot het eind, hoewel telkens andere hand, hebben weer de rode punten. Het Utrechtse hs. 1183, waarvan het laatste vel andere, nl. eenledige interpunctie heeft, noemde ik reeds bij de eenledige interpunctie. In het Utrechtse hs. 1008 [Nieuwe Test. met de glossen en prologen, perkament en papier 15e eeuw] begint op fol. 5 een andere interpunctie, ofschoon het schrift zeer gelijksoortig is; de eerste vier folia hebben nl. rode punt, dikwels over zwarte heen, en hoofdletter, de volgende zwarte dubbelpunt of punt, tussen welke ik geen verschil van waarde heb kunnen ontdekken, en hoofdletter, soms voorafgegaan door dubbelpunt of punt; de onderste punt is wel eens gerubriceerd, terwijl soms ook door kleine letter een rode streep gehaald is. Nu sluit bij fol. 4 tot 5 de tekst ook niet aan,Ga naar voetnoot1) 3½ regel komen twee maal voor, met andere interpunctie. Dus òf men is tegelijkertijd op de beide vellen gaan schrijven, of het eerste katern is uit een ander werk ervoor gebonden. Het hs. heeft telkens afwisselend papier en perkament, maar deze wisseling valt niet samen met de verandering in interpunctie: de eerste zes folia nl. papier, dan een stukje perkament, maar bij fol. 7 blijft de interpunctie hetzelfde. De dubbelpunt komt steeds minder voor, tot op fol. 39 r, dan niet meer; de hand varieert telkens, ook wel enige folia achter elkaar met eenledige interpunctie.

Beginselen van Mnl. interpunctie.

De Middelnederlandse schrijver kende niet onze begrippen samengestelde zin, hoofd- en bijzin. Een geschiedenis van de ontwikkeling van de zinsleer, in het biezonder de leer van de samengestelde zin, bezitten wij nog niet. Onze hedendaagse onderscheiding berust hoofdzakelik op formele grondslag. Een zin is niet bijzin omdat de inhoud ervan van minder groot belang is dan die van de hoofdzin, maar omdat hij een bepaalde woordschikking heeft, n.l. onderwerp en persoonsvorm gescheiden door andere rededelen. Maar bij tal van zinnen gaat dat niet op, b.v.: Net waren wij aan het station of de trein ging weg. Wat is hier hoofd-, wat bijzin? - Psychologies kan de bijzin zeer goed de belangrijkste van de twee zijn. Dat er geen psychologiese grond is voor het begrip bijzin blijkt in het biezonder bij het causale zinsverband: de redengevende zin heeft de bijzinvorm wanneer het voegwoord ‘omdat’ is, de hoofdzinvorm wanneer

[pagina 144]
[p. 144]

het ‘want’ is, b.v.: Ik ben maar naar huis gegaan omdat het toch maar aldoor bleef regenen. Ik ben maar naar huis gegaan, want het bleef toch maar aldoor regenen. - In het Middelnederlands heeft de causale zin met ‘want’ ook wel de zgn. bijzinvorm. De overgang van zgn. hoofdzin met het demonstratieve die tot zgn. bijzin met het relatieve die zien we duidelik in Mnl. teksten: herhaaldelik komt nog de demonstratieve vorm voor waar wij relatieve zouden gebruiken. In waarde zijn deze twee gelijk.

De Middelnederlandse interpunctie doet zien dat men de struktuur van de taal voelde als bestaande uit ritmegroepen. Bij een ritmiese interpunctie kan men of de kleine ritmiese groepen, de z.gn. spreekmaten, onderscheiden, of alleen de grotere ritmiese eenheden. Dit hangt ook af van het ritme van de stijl zelf, of deze meer uiteenvalt in stukjes met een of twee sterke accenten, of met zwakke accenten gelijkmatiger in langer golven voortglijdt. En het tempo van elke passage afzonderlik doet er veel toe. Van de lange ritmegolven vindt men veel voorbeelden in de stichtelike lektuur. De Sermoenen van Joh. van ScoenhovenGa naar voetnoot1) hebben van de hand van de kopiïst deze schaarse interpunctie die alleen de grote ritmegolf aangeeft. De rubricator heeft daarna de kleine groepjes erin afgescheiden. - Hiertegenover staan de brokkelige zinnetjes in Yperman's Cyrurgie, waar veel leestekens voorkomen. Ik zal beginnen met de interpunctie van de eerste soort te bespreken, waarvan men een goed voorbeeld ziet in de Marialegenden.Ga naar voetnoot2)

Punten worden hier weinig gebruikt. De onderscheiding wordt voornamelik aangegeven door hoofdletter. Het leidende beginsel schijnt wel te zijn een verdeling in ongeveer even zware ritmegroepen.

[pagina 145]
[p. 145]

a. De relatieve zin vormt gewoonlik samen met de hoofdzin één ritmegroep:

75In scale celi staet ghescreven van enen priester die grote devocie plach te hebben tot onser liever vrouwen

En met hoofdzinvorm, dus nog de oude demonstratiefconstructie, vooral bij daer, b.v.:

Ende maria sijn voorspreecster brochte enen cleynen brief daer stont in dat die clerc haer ghedient hadde des vridachs ende des saterdaechs
Ende si hadde een alve die gaf si den biscop

Verschil tussen uitbreidende en beperkende relatieve zin heb ik niet kunnen konstateren, of het moest zijn in het volgende voorbeeld, waar echter de hoofdletter ook wel kan gekomen zijn door de lengte van de zin, waarschijnlik door beide oorzaken tegelijk. Maar vergelijk nog bl. 154.

122Ende si seide tot hem nu bekent die driewarf vijftich Ave mariën daer ghi mi daghelics mede ghegruet hebt die hier in desen mantel mit gulden letteren staen gescreven Daer ghi mi sonderlinghe eer mede bewijst hebtGa naar voetnoot1)

Een langere relatieve zin wordt ingeleid door Welc, met herhaling van het antecedent, een constructie die waarschijnlik aan het Latijn ontleend is; dan schrijft men een hoofdletter.

Meestal staat de relatieve zin achteraan. Wanneer hij echter gevolgd wordt door het gezegde van de hoofdzin, wordt het ritme anders. Marialegenden I bl. 117:

Ende op die rose die wt den rechteren ore ghinc · stont dat eerste vaers van enz.Ga naar voetnoot2)

b. Een voorwerpzin die niet al te lang is, vormt samen met onderwerp en gezegde één ritmegroep, ook wanneer het een voorwerpzin bij seide is, die in de direkte rede staat. Is in dat geval de gesproken rede enigsins langer, dan valt de ritmescheiding

[pagina 146]
[p. 146]

door middel van hoofdletter daarin; dus dit berust niet op logiese verdeling.

55Ende hi badt an maria die moeder der ontfermherticheit mit ynnighen tranen dat si hem in dien noet bescermen woude
Doe riep hi mit luder stemmen ende seide waerliken het is waer dat die kersten segghen van maria Ic ghelove mit alle mijnre herten dat si maghet ende moeder is

Dat de direkte rede aanvangend met O, Och of Ic meestal hoofdletter heeft, vermeldde ik reeds. Maar ook is dit gewoonlik het geval wanneer de aanhaling begint met een eenlettergrepige imperatief zoals Stant, Siet, Sich, Ganc, Gaet. Ook in andere hss. is mij dit opgevallen. Misschien komt het doordat deze woorden veel accent hebben. Ten derde staat vaak So in het begin van een citaat met hoofdletter, misschien doordat dit woord in het algemeen veel met hoofdletter voorkomt. Daarentegen heeft een aanvangswoord als ‘nu’ meestal kleine letter.

c. Het Mnl. verbindt de zinnen gewoonlijk door koppelwoordjes als Ende, So, Doe, en ook wanneer de relatieve zin vooropgaat komt hierna als verbindingswoord nog eens Die. Deze woorden hebben dikwels hoofdletter. Maar bij korte zinnetjes wordt het in één ritmegolf genomen, dus:

Ende doe si dat nét besághen doe warent twié kínder
Ende doe si náect in dat wa̋ter waren doe namse die strőem wéch ende si verdrőncken
Ende doe hi hem alle dat gheséit hadde doe begáf hi hem daer in dat sélve clóester

Alle drie voorbeelden op bl. 57 van dl. I. Bij alle drie een lichte voorzin. Vergelijk het ritme met een (enkelvoudige) zin waarin ook het koppelwoordje doe:

129Ende een weijnich daer ná doe gaf hi den ghéest met enen blíden láchenden mónde

Evenzo het koppelwoord so in:

135Ende voer haer yeghenwóerdicheit soe worden alle die dúvelen veriághet ende vielen néder ónmachtich
Mer eer dat ewangelium gheeýndet wort so sel ic wesen in dat rýc der hémelen
[pagina 147]
[p. 147]

Maar bij enigsins zwaardere voorzin:

60Nadien dat die ménschen so ménigherhande ghesíchten gheópenbaert worden So en twívelt mi niet dat hémelrijc en sel méest mit máechden vervolt wesen
121Ende i̋st dat ic iu daer volsta̋ndich in vinde So sel ic iu dan een he̋erlike brúloft maken
Doe dese héilighe bíscop dese éer der heiligher maghet maría bewíjst hadde Doe openbáerde si haer weder síttende op enen scónen stoel die daer bereýt was biden hóghen outáer

Vooral nazin met So komt veel voor met hoofdletter. - Wanneer enigsins langere relatieve zin vooropgaat, heeft het verbindingswoord Die van de nazin hoofdletter:

Ende so wie dat mi álle daghe áldus devótelic grúet Die sellen van mi hebben móederlike gúnst in haer ghebéde [I 112, vgl. ook I 103 r. 17 en 111 r. 11.]

Evenzo bij Mer. Bij Ende is de zaak enigsins anders, daar hier vaak meer dan twee leden verbonden worden. Maar ook dan wordt de reeks verdeeld in twee (of drie) ongeveer even zware ritmegroepen. Of bij een onderwerp twee gezegden horen en het dus volgens de nieuwere grammatica eigenlik niet onder de samengestelde zin valt, doet er niet toe, alleen het ritme beslist; ook evengoed Ende bij verbinding van bijzinnen:

87Die ionghelinc ginc wtten kerker ende quam tot synre moeder Ende vertelde haer hoe hi van maria der moeder gods verlost was Ende dat haer maria beval dat si haer hoor kint weder gheven soude Ende die moeder was zeer blide ende si nam dat beelde vanden kinde Ende ghinc daer mede in die kerc ende gaf maria der moeder gods haer kint weder Ende seide maria lieve vrouwe ic dancke u zeer dat ghi mi mijn kint weder hebt ghegeven

Bij een opsomming van zinsdelen, niet van zinnen, heeft wel eens het laatste Ende of Of de hoofdletter:

26Doe seide maria die sommighe nomen mi die moeder gods of die vrouwe der enghelen of die coninghinne hemelrijcs ende aertrijcs of een sterre des meers Of die lieve moeder gods maria

De gewone omvang van een ritmegroep is zowat zestien tot

[pagina 148]
[p. 148]

twintig woorden, met vier tot zes accenten; wanneer het zware accenten zijn soms minder; de lengte komt dus overeen met twee tot vier versregels in het Mnl. Maar in de versvoordracht worden ook de kleinere accenten nadrukkeliker gezegd, zodat deze in kleinere ritmegroepen, in langzamer tempo, uiteenvallen: de versregels, die elk vier heffingen hebben.

d. Met hoofdletter bijna altijd de nazin met Opdat (en het finale Om dat), die ook trouwens nagenoeg steeds na een enigsins langere zin voorkomt; ook wel de nazin met So dat of Also dat, minder dikwels met Want en het causale Omdat, waar ook vaak kortere voorzin voorkomt, in welk geval dan het verbindingswoord kleine letter krijgt.

e. Opvolging van zinnen zonder verbindingswoord is in het Mnl. lang niet zo veelvuldig als in moderne stijl; ook het moderne spreken maakt nog veel gebruik van verbindingswoordjes als ‘en’. Het koppelwoord ontbreekt, ook in ons spreken, dikwels bij opvolging van korte zinnetjes, vooral in wat vlugger tempo. Dit wordt in de Marialegenden in één ritmegroep genomen:

Ende segt hem u ghebrec hi sel u wel helpen
Doe vraghede hem die abt ende seide Waer om so lachste nu hi seide weder en soude ic niet lachen Siet enz.Ga naar voetnoot1) 135Doe seide die abt waer gaestu herman seide tot dat rijc der hemelen

Aldus worden meermalen vraag en antwoord bij elkaar genomen.

74O heilighe maghet maria bescermt ons ende vertroest ons coemt ons te hulp ende bidt uwen lieven sone voor ons 82Ende doe si hem aentaste doe vant si dat hi doot was doe wort si seer wenende 85Op enen dach doe hi voer om sijn bruloft te houden Doe stont daer biden weghe een kerke doe docht hi dat hi onser vrouwen ghetide niet ghelesen en hadde 97Nu laet se weder keren tot haren lichaem wil hi dan u dienen so is hi iu
[pagina 149]
[p. 149]
161Doe seide die heer spreket iu herte vriliken wt u en sel niet misschien. Doe seide hi broeder ic hebbe seer teghens u misdaen ic en dar dat niet beliën 100 100 Ic en wil niet dat ghi aldus stervet in deser onwaerdicheit des lichaems Mer ghi sijt al gesont ende al ghenesen staet op ende gaet daer ghi wilt (twee ongeveer even grote ritmegroepen.)
Doe seide maria ic segghe dat hi mijn is ende dat hi mi gedient hevet ende dat sel hem gheloent worden laet ons gaen vraghen vonnes van Sinte pieter ende Sinte pouwels 120Neve hoe ist hebt ghi uwen lofte ghehouden Die ionghelinc seide ia ic hebse wel ghehouden Ende mi waer leet hadde ict niet ghedaen

De laatste zin heb ik erbij afgedrukt om te laten zien hoe in deze zin-met-bijzin ritme en melodie zeer gelijk is aan die van de twee eerste samengevoegde hoofdzinnen.

127Mer nu bin ic ghecomen om iu te helpen wt dezen kerker Ende hier na wtter hellen der ewigher pinen nu staet op ende volcht mi

Zoals men uit de voorbeelden ziet heeft dit veel plaats in gesproken zinnen. Deze zijn dikwels korter en ook is het tempo hier veelal vlugger; vooral in het voorbeeld van bl. 161 komt dit laatste goed uit.

Ook wanneer hoofd- en bijzin zonder conjunctie verbonden worden, wordt er geen interpunctieonderscheiding aangebracht, tenzij het al te lang zou worden. De meeste gevallen ook weer bij gesproken woorden:

128Ende dese selt ghi besitten ist dat ghi kersten werden wilt ende duechdelike werken doen ende leven na die kersten wet 133Ende is daer yement die hem pijnt of vermeet dit cleet an te doen Of op desen stoel te sitten mijns soens wrake sel op hem comen 25Doe seide die duvel wilstu minen raet doen ic sel di guets ghenoech gheven 30ende ist die duvel hi is so hoverdich hi en sel dat niet moghen liden Ende ist maria die moeder gods die is so oetmoedich ende lijdsaem si en sel iu daer of gheen scult gheven Die broeder seide hi soude dat doen

Vergelijk de laatste zin, half direkte half indirekte rede, die wij misschien bij vlug tempo ook wel zonder leesteken zouden verbinden aan het voorgaande, met de samenvoeging in het Mnl. van een verbum declarandi met een direkte rede, zonder enige

[pagina 150]
[p. 150]

interpunctie. Ritmies verschillen beide gevallen weinig.

Ook één ritmegroep wanneer het voegwoord (en) niet op de eerste plaats staat:

Mer hi en liets niet hi en diende maria die moeder gods Ende sonderlinghe des vridaechs ende des saterdaghes

Dit in één ritmegroep samenvoegen van hoofd- en bijzin is ons niet zo ongewoon, en ook het laatste voorbeeld, gemoderniseerd, zou men tegenwoordig wel zonder leesteken kunnen tegenkomen. Maar de middeleeuwer, die geen grammatiese kategorieën kende maar zich alleen door het ritme leiden liet, voelde dus als gelijkwaardig aan deze gevallen, die waar hoofdzinnen naast elkaar gezet worden. - Een tussenrubriek vormen de relatiefzinnen in demonstratiefvorm op bl. 145 - Principieel ritmeverschil is er ook niet; er zijn beide soorten van gevallen talloze nuances, afhangend van lengte, accentsterkte, woordschikking, tempo.

Bij nevenschikking zonder voegwoord kan het ook zijn dat een bijwoordelike bepaling voorop gaat: Op een tijt, Int jaer, Daerom. In dit geval staat gewoonlik hoofdletter, altans bij de twee eerst genoemde. Hier begint ook weer een heel nieuwe gedachte, en daardoor dus nieuwe ritmegroep, en wel al dadelik een accent. Evenzo bij nevengeschikte zinnen, aanvangende met Die ander.... Die derde enz.

Uit de voorbeelden is al gebleken dat in één passage de hoofdzin, al of niet met ende, kleine letter hebben kan en een woord als So of Opdat hoofdletter. De lengte van de ritmegroep geeft de doorslag. Vooral wanneer de voorzin niet met een voegwoord begint, geeft men er de voorkeur aan, in de nazin So met hoofdletter te schrijven, b.v.:

74Ghi hebt een guede troesterinne ende een guede helpster aen gheropen · had ghi dat niet ghedaen So souden wi u ghevoert hebben inder hellen overmits uwen sondighen woerden die ghi spraect

Moeiliker is het enige regels op te sporen voor het gebruik van punten. Sommige gedeelten hebben ze meer dan andere, misschien doordat hier een andere schrijver aan het werk was. De gevallen waarin de punt gebruikt is, heb ik onder groepen samengebracht. Maar hiernaast kan men vele plaatsen vinden met on-

[pagina 151]
[p. 151]

geveer gelijk ritme, waar de punt niet gebruikt is. Het is duidelik dat, nog meer dan bij het aanduiden van klanken, er willekeur kan heersen bij het aanduiden van ritme.

In het algemeen staat de punt meer bij toondaling dan bij toonrijzing.

1o. In ruim honderd bladzijden ben ik meer dan veertig maal de punt tegengekomen voor ende. In sommige van die gevallen was Ende met hoofdletter nog meer gewettigd geweest, maar in de meeste toch niet. De punt komt n.l. dàn veel voor wanneer de ritmegroep uiteenvalt in twee zeer ongelijke helften, b.v. met kort nastuk:

Ende seide dat hi overmits dat ghebet van onser liever vrouwen maria verlost was van alle sijn dwaesheit · ende van alle ydelheit der wereltGa naar voetnoot1)

Bij dezelfde ritmelengte ook wel eens punt voor mer: bl. 119, regel 19.

Met kort voorstuk, vooral na een beklemtoond eenlettergrepig woord:

Doe wort hi seer siec · ende die maghet maria die moeder gods quam tot hem ende visitierde hem
Ende dit verwonderde haer seer · ende si dancte ende lovede gode ende maria die moeder gods dat si op die hoechtijt inden dienst gods gheweest haddeGa naar voetnoot2)

Maar ook wel bij twee ongeveer gelijke stukjes, terwijl beide samen toch niet groter zijn dan anders één ritmegroep. Na klemtoon, en daardoor tegelijk stijgende toon:

[pagina 152]
[p. 152]
Die monic worde siéc · ende doe hi in die ure sijns doots lach Doe waren bi hem die bose gheesten om hem te becoren
Wel op wel op · ende volcht die coster den dief na
Ende een groote scaer der enghelen die bereyden dat outaér · ende het was daer al verciert overmits dat hemelsche geselscap
Doe nam die onder prior die absconsi · ende ghinc wt opten dormterGa naar voetnoot1)

Vergelijk het ritme van de laatste zin met de zin ervoor:

Doe nam die onder prior een absconsi in sijn hant ende ghinc in dat choer van stede tot stede

Is het verschil in interpunctie hier opzet of slordigheid? Of heeft de opeenvolging van de twee klinkers in het eerste voorbeeld invloed gehad?

2o. Ook vindt men soms de punt voor doe of so, wanneer de zin in twee ongelijke stukken uiteenvalt. Met kort voorstuk op bl. 94 (voor doe) en op bl. 95 (voor so) en nog twee keer op bl. 75 voor doe, eenmaal met kort voorstuk en eenmaal met kort nastuk; de twee laatste gevallen zijn weinig karakteristiek, op andere plaatsen hebben dergelike zinnen geen punt. Bl. 94 en 95:

Ende doe hi ontwake wert · doe vant hi daer die alve legghen al bereyt sonder naet als hem maria gheseit hadde
Ende onder ander woerden die si seide · so seide si datmen vermeerren ende eren soude die heilighe drievoudicheit mit groter reverenciën

3o. Voor causaal zinsdeel:

bl. 126 r. 15 voor het voorzetsel overmits, dat een lange bepaling inleidt;

bl. 113 r. 12 voor het voegwoord overmits dat; een zin van gewone lengte is hier in twee gelijke stukken verdeeld.

bl. 73 r. 16, (84 r. 14) en 129 r. 4 voor want; hiervan zijn de beide eerste gevallen na een woordvraag. Op bl.84 staat Want met hoofdletter. In alle drie gevallen is er een kort nastuk.

4o. Van zinnen die zonder voegwoord naast elkaar staan, heeft de tweede gewoonlik geen hoofdletter, vgl. bl. 148 onder e. Soms wordt een punt gebruikt:

[pagina 153]
[p. 153]

in zeer lange periode wel eens voor hi: bl. 64 en 122Ga naar voetnoot1); in kortere periode hoogst zelden.

in gewone periode die in twee gelijke stukken verdeeld wordt:

Doe seide die abt du lachste altoes du biste sterc ghenóech · stant op ende ganc te choer ende tot dinen werkeGa naar voetnoot2)

Met kort nastuk:

Ghi hebt een guede troesterinne ende een guede hulpster aen gheropen · had ghi dat niet ghedaen So souden wi u ghevoert hebben inder hellen overmits uwen sondighen woerden die ghi spraect
Op een tijt so lach hi seer siec in een grote crancheit · so dat sijn siel sceyde van sinen lichaem Ende die duvel woude daer mede ter hellen varen
Ende als dat monickijn den beelde warmoes brochte so vant hi die scotel so scoen ghemaect of si ghewasschen hadde gheweest · dat verwonderde hem ende seide · Lieve vrouweGa naar voetnoot3) enz.

Met kort voorstuk - eenmaal voor hi -:

Die duvel seide · hi enz.
Mer si en quam niet · ten lesten so sende maria enz.
Dese pijn wacht na u ende na uwen gheslachte · ten si dat ghi die ioetsche wet achter laet ende kersten wort so moet ghi tot dier pinen comen
Broeder herman mach ic gaen totter missen Want het was in die vasten · herman seide neen laet die ander broeders ter missen gaen
Die abt seide waer bi weet ghi dat · herman seide maria die moeder gods hevet mi ghevisitiert ende ghetroest ende hevet mi dit gheopenbaertGa naar voetnoot4)

Maar op dezelfde bladzij, eveneens na woordvraag:

[pagina 154]
[p. 154]
Die abt seide Wanneer selt ghi sterven herman seide op den derden dach

Ook verschil van w hier.

5o. Voor een uitbreidende relatieve zin zag ik op bl. 127 een punt, terwijl twee zinnen ervoor een beperkende relatieve zin geen leesteken heeft; men vergelijke het ritme van beide: in de zin zonder punt zal ook scone weinig accent hebben, meer als epitheton ornans gebruikt zijn, terwijl de aandacht gericht is op het volgende ondede, waardoor het ritme snel voortgaat; in het tweede geval is scóne vróuwe de voorstelling die even wordt vastgehouden, waarna dan de nieuwe gedachte volgt. Ook de zin na yement is hier uitbreidend.

Doe hi in dese vanghenisse was doe viel hi op een tijt in een slape daer sach hi in een visioen Dat voor hem quam een scone vrouwe die alle slotelen ondede Ende hi wert ontwake ende hi sach al omme of hi yement ghesien hadde · die hem wtten bande der vanghenisse verlost hadde Doe sach hi staen bi hem een scóne vroúwe · die mit hare claerheit die vanghenisse binnen verlichte

Vergelijk hiermee het ritme in de volgende passageGa naar voetnoot1), waar in de eerste zin de aandacht valt op béelde van María (gevolgd door het zwakker betoonde dede maken), waarna pauze valt voòr de bepaling eraan toegevoegd wordt; in de laatste zin echter volgen na duvel vier zwakker betoonde woorden, waarover men vlug doorleest om te komen tot de belangrijkste voorstelling: lelicste.

So dat hi tot haer eren ende waerdicheit een beélde van maría dede maken · so hi alre suverlicste mochte Ende dat dede hi scoen versieren Ende hi dede die dúvel onder haer voeten maken soe hi alre lélicste mochte

6o. In het laatste citaat heeft de zin met yement, een afhankelike vraagzin, ook enigsins toonrijzing. Evenzo de woordvraag van bl. 135 die ik op bl. 153 aanhaalde. Punt bij toonrijzing ook na de volgende woordvragen, met kort nastuk:

Ende ic een coninghinne bin waerom versumet ghijt dan ende veronwaert iu te bughen · want iu versumenisse is een oersake uwes hoeftsweers
Ende onse heer seide totten ghenen die daer bi stonden wat oerdel
[pagina 155]
[p. 155]
sel dese ontfanghen van sinen werken die hi ghedaen hevet · Want ic hebbe hem langhe verbeit
Doe seide dat kint trouwen vader sterven · mi en is also niet gheseit Mer wi sijn ter werscap genoet

En in de volgende zinnen na toonrijzing en accent:

Ende ghi mocht wel een groet heer hebben gheweest · had ghi u wijsselic regiert
Al hevet hi hem selven in uwen dienst versumelic ghehadt · hi plach mijn ghetiden doch mit ynnicheit te lesen
Ende in een visioen wort hem gheopenbaert · hem dochte dat hi stont op enen hoghen berch
Doe seide ihesus lieve moeder hi hevet mijns versaect · hi en is mi van gheenre ghenaden waert
Doe vinghen si hem ende wat si hem vragheden · hi en wiste niet te segghen
Doe seide maria en hebdi niet ghelesen hoe dat die scrijft seit · hoe ghi groter sijt hoe ghi u meer veroetmoedighen seltGa naar voetnoot1)

7o. Voor direkte rede staat in dit hs. zelden een punt; ik vond het eens voor heer, voor broeder, voor Neve, voor Lieve, voor hoeGa naar voetnoot2) en soms voor hi. -

Zoals ik begon te zeggen is de interpunctie in dit hs. niet gelijkblijvend. Op de bl. 168-187 in de druk komen veel punten voor, daarna tot bl. 216 weer wat minder, en vanaf bl. 216 weer even weinig als in bl. 20-140, die ik hoofdzakelik behandeld heb.

Maar ook is het natuurlik dat, net als dat tegenwoordig gebeurt, de een een zin anders interpungeert dan de ander. Ook nu nog is daarin, binnen zekere grenzen, veel vrijheid. Wanneer men b.v. enige eksempelen uit het Haagse hs. 70 H 42 en uit het Katwijkse, die in beide in ongeveer dezelfde redaktie voorkomen, vergelijkt, ziet men bij veel overeenkomst enkele verschillen. Het Haagse hs. heeft over 't algemeen meer punten, b.v. dikwels · ende waar het Katwijkse Ende heeft, en ook wel punten waar het Katwijkse zonder interpunctie is, - en minder hoofdletters. Dat men in het algemeen liever de nieuwe ritmegroep

[pagina 156]
[p. 156]

begint bij Ende dan bij een demonstratief woord, blijkt b.v. uit een zin in eks. XVI bl. 58 (Haagse hs. 84 fol. 103 v.):

Katwijkse hs.: Ende tusschen desen tween berghen was een valeye een dal daer sach hi twie naecte kinderen Ende die vielen op haer knyen ende songhen die anthiffen Salve regina
Haagse hs.: Ende tusschen desen tween bergen was een valeye een dal Ende daer sach hi twie naecte kinderen die vielen op haer knyen ende songhen die antiffen Salve Regina

Als voorbeeld van een interpunctie met veel punten heb ik gekozen het eveneens met de handschrift-interpunctie uitgegeven Brusselse hs. 15624 - 41, perk., waarschijnlik uit 1351, van Jan Yperman's Cyrurgie.Ga naar voetnoot1) Dit hs. heeft hoofdletter, gewoonlik voorafgegaan door punt (hoogstzelden door dubbelpunt), punt, en ook veel paragraaftekens, welke in een tekst van deze aard goed van pas zijn. De stijl bestaat hier dikwels uit korte ritmegroepen; de delen van een opsomming zijn gewoonlik door een punt gescheiden; maar ook hier zijn gelijksoortige zinnen wel verschillend behandeld. Als voorbeeld van de stijl geef ik van bl. 105 tweede kolom (= hs. fol. 131c):

¶ Nemt mastic · canele · gebernt zout · hier af so maect ·1· pulver stampende wel cleine · ende van desen pulvere so duwet opten huuf wel vaste met uwen dume · dit sal stremmen tbloet ende heilen die wonde · ¶ Ende als gi den huuf snijt · so wacht wel dat gine niet en snijt te cort no te lanc · mer tsiere naturliker sceppenissen · Want int sniden vanden huve so vallen vele avonturen also avicenna seit · dat vele pinen comen vander snede · Dierste es faute vanden lude of vander stemmen · Dander es enz.

Verschil van ritme bij so is er in de volgende passage:Ga naar voetnoot2)

Dies derds dages so vermaket · en ware dat zere bloedde · so latet daerop toten ·4· dage · Ende of die wonde bloédt zére · so strémse metter leringen die leert int capittel van bloede te stremmene · Ende alse gi sníjt so snidet álso verre alse die screve gaet · Ende ten iersten vermakene na dien snidene so nemt olye van rosen ende zeem geminct tegadere die ·2· deel olye van rosen ende ·1· deel zeems also vorseit es · ende daer in net u wieke ende legse in de wonde opt herssenbecken ·
[pagina 157]
[p. 157]
Ende en eist níet ontwee · so doet alsoet u vorleert es in dat capittel ·
Ende eist ontwée so doet tgequetste vleesch van den bene · ende maket therssenbecken wel suver van den vleesche ·Ga naar voetnoot1)

Bij de herhaling leest men vlugger door. Ditzelfde verschil van ritme heeft men o.a. ook in het Nieuwe Testament, dat in het Haagse hs. veel punten heeft:Ga naar voetnoot2)

¶ Ist dat dijn re̋chter őghe di scandalizéért · steket w̋t ende warpet ván v Het is di beter · dat van dinen leden een bederue · dan alle dijn lichame ghe // worpen werde in die helle Ende ist dat dijn rechterha̋nt di scandaliziért snijt // se a̋f · ende werpse va̋n dij · want het is di beter dat een van dinen leden beder // ve · dan dat alle dijn lichame ghewor pen worde in die helle

Bij de herhaling is het ritme door minder accenten lichter, daarom wordt de ritmegroep groter genomen, tot af.

Hetzelfde vlugge ritme om te komen tot dat waarop de aandacht tevoren al gericht is, heeft men na ende siet in het volgende voorbeeld uit hetzelfde hs.:

ghingen si heen · ende siet die sterne die si ghesien hadden in oestlant ghinc voer hem · al tot si quamen · ende ghinc staen recht bouen daer dat kint was · Doe enz.

Ook in dit evangeliehandschrift, dat toch veel meer punten heeft dan het Katwijkse hs. van de Marialegenden, ofschoon hier toch ook langere ritmegroepen zijn, staat geen punt voor de direkte rede als de ritmegroep niet lang is.

SiGa naar voetnoot3) antworde hem in bet / lehem iude · want alsoe is bescreuen vanden pphete Ende du betlehem · lant van iuda · en selste die minste niet wesen
[pagina 158]
[p. 158]
in die heerscapie van iuda · want wijt di sal comen een hertoghe · die mijn volc van israhel regieren sal

Hoofdletter komt in dit hs. vooral voor na een tamelik lange ritmegroep (zonder punt) en vooral wanneer de nieuwe ritmegroep begint met hoge toon of accent, b.v. met Sích, Stant úp, Sine spíse was.

Een handschrift dat weinig punten heeft, kan toch een interpunctie hebben die de tekst in kleine brokjes verdeelt, door middel van hoofdletters, b.v.:Ga naar voetnoot1)

DatGa naar voetnoot2) tiende ghebod es Du en salt niet begheren den knecht dijns evenkerstens Noch sine deerne Noch sine osse Noch sine esele Noch gheen dinc dat sijn es

Ga naar margenoot+Over de drieledige interpunctie kan ik kort zijn. Drieledig is het gewoonlik meer in schijn dan inderdaad. Als voor de 16e eeuw in een hs., behalve de hoofdletter, twee tekens voorkomen, is het hij gewoonlik niet gelukt, verschil van waarde tussen die tekens te ontdekken. Dus dan is het ten slotte toch niet anders dan een tweeledige interpunctie.

Boëthius' De Consolatione Philosophiae,Ga naar voetnoot3) vertaald uit het Frans, afwisselend in proza en poëzie, heeft hoofdletter, meestal voorafgegaan door twee fijne schuine streepjes, soms door een streepje, en in de zin twee streepjes of soms een streepje.

Het Utrechtse hs. 1035, dat eigenlik al buiten het tijdvak van dit hoofdstuk valt (n.l. in de 16e eeuw) bevattende Stichtelike Traktaten en Sermoenen, heeft behalve de hoofdletter (nooit met punt) de dubbelpunt,Ga naar voetnoot4) maar een enkele maal ook wel eens enkele punt, die dan misschien wel een iets kortere pauze aangeeft, maar veel verschil lijkt me er niet in. Punt staat ook wel eens voor en na tussenzin:

[pagina 159]
[p. 159]
In dien dagen sellen die bergen · dat sijn die verheuen gemoeden · soeticheit wt drupen

Onser liever vrouwen salterGa naar voetnoot1) heeft rode hoofdletters, altijd zonder punt. In de twee eerste vellen (= fol. 1-23, want het eerste blad van het tweede vel is afgesneden) worden dubbelpunt en punt gebruikt, gewoonlik in verschillende delen, maar een enkele keer tegelijkertijd; verschil van waarde heb ik echter niet kunnen ontdekken; fol. 9-14 b hebben geen leestekens. Met het derde vel (= fol. 24-33) houden de leestekens op; de tweede helft van het vierde vel (= fol. 40-45) heeft weer enkele punten: fol. 40 a en 45 b. In de hele tekst dezelfde soort rode hoofdletters.

In het Utrechtse hs. 1032Ga naar voetnoot2) zijn de eerste twaalf folia van een andere hand dan de rest. Elf hiervan bevatten een kalender, waarop men uiteraard over interpunctie en ritme niet veel gegevens krijgen kan. Het twaalfde blad is tekst en heeft een drieledige interpunctie, n.l. punt, dubbelpunt (slechts een maal op dit blad) en hoofletter voorafgegaan door punt.

Een interpunctie, bestaande uit punt, dubbelpunt en hoofdletter, soms voorafgegaan door punt of dubbelpunt, hebben volgens de beschrijving van De Vreese:
1.Hs. r = hs. I.E. 31 Univ. bibl. Amsterdam (= Moll 29), papier eerste helft 15e eeuw.Ga naar voetnoot3)
2.Hs. Nn = Oxford Bodl. Libr. Add. B. 43, papier 1475.Ga naar voetnoot4)
3, 4 en 5.Hs. t = hs. I.G. 12 Univ. bibl. Amsterdam (= Moll 38), papier, bestaande uit 3 delen, waarvan de eerste hand van het IIIe deel, geschreven in 1481, dezelfde is als die van het Ie, geschreven in 1498Ga naar voetnoot5), en waarvan het IIe deel uit dezelfde tijd moet zijn, en een schriftsoort vertoont dat tegen het midden der 16 eeuw het gewone wordt. Alle drie hebben dubbelpunt en punt. Maar het tweede deel heeft bijna uitsluitend de dubbelpunt, slechts een enkele maal de punt, en ook hier en daar het schuine streepje. Hier is dus misschien een vierledige interpunctie, maar we zijn hier dan ook al bijna in de 16e eeuw, dus eigenlik buiten het tijdvak dat ik in dit hoofdstuk bespreek.
[pagina 160]
[p. 160]

De Utrechtse hss. 1017 en 1020 hebben het metronteken. Hs. 1020,Ga naar voetnoot1) bevattende Dat Spieghel der moniken en Profectus religiosorum (in het Ned.), fol. 17-171, heeft meestal een tweeledige interpunctie, maar de opzet was waarschijnlik drieledig, n.l. punt, metron en hoofdletter, soms voorafgegaan door punt of ook wel eens door metron. Het metron komt zelden voor, maar heeft dan een waarde tussen punt en hoofdletter in.

Hs. 1017Ga naar voetnoot2) echter, bevattende Cantimpré's Boec der byen, heeft zelden punt. Gewoonlik is de interpunctie tweeledig, n.l. metron en hoofdletter; hoogst zelden daarbij ook nog punten, dus dan drieledig, maar misschien niet aldus als een stelsel bedoeld.

Sente Bernaerts ghedachtensGa naar voetnoot3) heeft gewoonlik tweeledige interpunctie, n.l. hoofdletter, soms voorafgegaan door punt, en in de zin punt. Soms komt ook voor het metron, n.l. twee maal in de echte metronvorm en twee maal in de vorm van een dubbelpunt; in het eerste geval is over het algemeen de toonrijzing duideliker:

Si en is sijn beelde niet · om dat si hoers selues ghedenct ende hoer seluen verstaet ende lief heeft illustratie mer datGa naar voetnoot4) si dien ghedencken ende verstaen ende lief hebben mach · daerGa naar voetnoot4) si of ghemaect isGa naar voetnoot5)
Aldus ghecleet ende gheciert quaemstu tot ons ende di en ghedenckes niet hoe vuyl dijn begin was illustratieGa naar voetnoot6)
Hi en veronwerdet niement · mer wie sijns ghedenct ende verstaet ende mint: mit dien is hiGa naar voetnoot7)

Zonder toonrijzing als colonteken komt de dubbelpunt voor:

Hi hevet enen stric gheset in goude · ende in zilver: ende in allen dinghen die wi misbruken werden wi ghestrict als wi daer qualic ghenoechte in zuekenGa naar voetnoot8)

In de andere teksten in dezelfde codex komen ook beide vor-

[pagina 161]
[p. 161]

men, maar nog zeldzamer, voor: als colonGa naar voetnoot1) zonder toonrijzing de punt met boogje op fol. 38a en hetzelfde teken met enige toonrijzing, n.l. na een tussenzin (vóór de parenthesis staat geen teken) op fol. 75b. De dubbelpunt wordt gebruikt voor een direkte rede, ofschoon in deze korte zin de pauze niet zo heel lang zal zijn, op fol. 33a:

Doe sprac die vrient: wat is dat

voor alse op fol. 101 b, en aan het zinseind voor het demonstratieve die op fol. 77 b; in het laatste geval is er dus stellig geen toonrijzing, en voor een aanhaling in de direkte rede komt men in de M.E. ook wel tegen het teken dat toondaling aanduidt.

Ook het vraagteken komt in Sente Bernaerts ghedachten voor, in verschillende vormen, n.l. links begonnen als metron en dan met een grote boog naar boven (links-rechts-links-rechts), en rechts begonnen naar links en weer naar rechts, enigsins zoals de Kartuizers het schreven; maar niet in de vorm van dubbele virga. Het staat na een vraagzin op fol. 4 a, 8 a, en 30, en na een lange voorzin die toonrijzing heeft op fol. 9 a:

Mer ist zake dattu seggheste · dit sijn harde reden Ic en mach die werlt niet versmaden ende mijn vleysche haten illustratie Segghet mi · Waer sijn die minres deser werlt die voer luttel tijts mit ons waren

De andere vraagzinnen hebben geen teken, zoals in het laatste voorbeeld, of soms een punt.

In de andere vond ik alleen op fol. 91 a een vraagteken, en twee maal op fol. 48 a een rood vraagteken, gedeeltelijk over de zwarte punt heen gezet, waarvan eenmaal na een afhankelike vraagzin.

Enigsins is dus in dit hs., vooral in het eerste werk, de liturgiese interpunctie toegepast.

Uit de beschrijvingGa naar voetnoot2) die De Vreese geeft van de interpunctie van enkele hss., maak ik op dat deze drieledige interpunctie hebben, nl. punt, metron en hoofdletter, al of niet voorafgegaan door een teken.
1.Hs. w. = hs. 920 van de Bibl. Mazarin Parijs, perk.; hieruit het
[pagina 162]
[p. 162]
tweede gedeelte nl. fol. 51-69, waarschijnlik voor 1383 geschreven, Dit bevat:
fol. 51-65 vertaling van Cantica Canticorum,
fol. 67a-69b sermoen op Lucas 10: 42.
Alleen in de laatste tekst en alleen op fol. 67a en b is een paar maal het metron gebruikt.Ga naar voetnoot1) Daarnaast punt.
2.Een ander sermoen heeft ook metron, nl. het sermoen op St. Stephanusdach in het Brusselse hs. 3067-3073, perk., midden 14e eeuw, fol. 134-142, door de Vreese genoemd als hs. V v VII.Ga naar voetnoot2)
3.Misschien is ook het metron bedoeldGa naar voetnoot3) in de beschrijving van hs. V v I, geschreven ± 1340, bevattende een mystiek traktaat, misschien een sermoen, en nog twee zeer kleine traktaatjes (fol. 1-14). De Vreese noemt: ‘de punt, ook vóór hoofdletters, de punt met een fijn krulletje er boven op, met dezelfde waarde als de punt; ten slotte: een klein, fijn schuin streepje, wat in het midden der 14e eeuw zeker nog een zeldzaamheid is.’ Dit zou dus een vierledige interpunctie zijn, als altans deze tekens niet voor dezelfde functies dienen. Het lijkt mij vreemd dat dezelfde schrijver metron en streepje geschreven zou hebben. Is het laatste misschien er later tussen gezet?
4.V v. VIII (midden 14e eeuw) de eerste hand = fol. 143-151, bevattende een expositie op het Onze Vader. Bovendien noemt de Vreese hierGa naar voetnoot4) nog: ‘een teeken met de waarde van een uitroepteeken, bestaande uit een gedeelte dat ongeveer den vorm eener c heeft en daar bovenop een krul die nagenoeg met ons uitroepteeken overeenkomt.’ (?) Hiermee kan toch niet de flexa bedoeld zijn, die ik in Nederlandse hss. nooit tegengekomen ben? Eer denk ik dat het het vraagteeken is in de bekende vorm van de dubbele acutus of het dubbele metron; dit werd ook wel eens na een uitroep die sterke toonrijzing had, gebruikt.
5.Hs. U u = hs. 3037 Brussel, papier met enkele bladen perk., bevattende een leven van Jezus en een kort werkje van Ruusbroec, geschreven door dezelfde kopiïst als hs. P p (dat geen metron heeft), dus waarschijnlik door Jan van Meerhout en in dat geval voor 1476. Volgens De Vreese wordt het metronteken hier gebruikt met de waarde van komma of van vraagteken;Ga naar voetnoot4) dit gebeurt meer, het geeft in het algemeen de toonrijzing aan. Verder hier ook het schuine streepje, dus misschien vierledig bedoeld? Vgl. nummer 3.
[pagina 163]
[p. 163]

Een van de weinige Mnl. hss. die wel een sisteem van drieledige interpunctie hebben, is het Amsterdamse hs. I.G. 41 (= Moll. 1), een van onze oudste prozahss., uit 1348, perk. 4o in 2 kol.Ga naar voetnoot1). Het bevat:

a. Die epistelen entie ewangelien van alden iare fol. 1.
b. Broeder heinrijc van cleuen sermoen fol. 267d.
c. Sequere me fol. 270d.
d. Dat sermoen up den berch fol. 275a.
e. Tsermoen van wit donredaghe fol. 281a.
f. De concordanse der IIII ewangelisten passie fol. 288a.
g. Die heleghe man anselmus enz. (gesprek tussen A. en Maria) fol. 296c.
h. Die hemelce coninc enz. fol. 308d.
i. Nu moete god hem beden gheuen enz. 309a-d.Ga naar voetnoot2)

De codex is door een hand geschreven.

Tussen de leesstukken uit de epistelen en evangeliën staan enkele stukken uitlegging (exposicie). De leesstukken hebben een ander interpunctiestelsel dan de exposicie en de overige acht teksten, ofschoon beide drieledig zijn. Voor de bijbel gold dus een afzonderlik stelsel, n.l. puntkomma als periodus, metron en punt. Bovendien ook vrij dikwels het vraagteken, dat de vorm heeft van het metron met nog een tweede boogje rechts omhoog aan het eerste verbonden, dus gewoon de verdubbelde acutus.Ga naar voetnoot3) Maar ook wel staat na vraagzinnen metron, of soms punt. Verschil tussen interrogatio en percontatio heb ik hierbij niet kunnen bespeuren; misschien werd in elk afzonderlik geval eenvoudig geluisterd naar de mate der toonrijzing, die immers van de hele zinsbouw afhankelik is; b.v. is er meer toonrijzing in een zin die eindigt met een beklemtoond eenlettergrepig woord. Het vraagteken komt ook voor na een uitroep:

[pagina 164]
[p. 164]
Ende het was ene wedewe in die stat ende quam te hem secghende; Wreke mi van minen aduersa/ rise illustratie ende hine wilts niet doen;Ga naar voetnoot1)

Het zinseind heeft geregeld een teken, meestal de puntkomma, maar ook wel punt; het laatste zou men vooral verwachten na een zin die nauwer verbonden is met de volgende, maar heel konsekwent is dat toch niet toegepast; de ‘lessen’ uit Jezaja hebben veel minder puntkomma's dan de stukken uit de evangeliën of uit de epistelen en de andere ‘lessen’ uit het O.T.: uit Exodus, Koningen enz., maar dit kan wel toeval zijn.

Al noemde ik dit stelsel drieledig, toch hebben we hier niet een verdeling in comma en colon als bij de Romeinse grammatici: de Mnl. zinsbouw brengt dit niet mee. Niet dikwels komen metron en punt hier in dezelfde zin voor, meestal een van de twee. Punt wordt natuurlik gebruikt voor pauze zonder toonrijzing, dus voor ende en bij een opsomming. Metron over het algemeen wel bij toonrijzing; maar ook wel wisselt het af met de puntkomma, het teken van de toondaling, n.l. voor aanhalingen in de direkte rede staat dikwels metron, maar ook dikwels puntkomma, zelden enkele punt. Dit verschil kan berusten op een verschil in ritme en melodie in elke zin afzonderlik, maar het is mij toch niet gelukt hier een vast sisteem in te vinden. In de Latijnse hss. die ik in hoofdstuk II besproken heb was er, tenminste bij vele ervan, het sisteem van de afwisseling van dalend en rijzend teken; hier niet: meermalen vindt men enige metra na elkaar, en ook wel enige puntkomma's na elkaar, bij korte zinnen. Zeer dikwels komt het gebruik van het metron overeen met dat van onze dubbelpunt, n.l. voor een aanhaling in de direkte rede en voor een verklaring, maar ook wel staat het na een voorzin, b.v. voor so of doe, en ook voor een aanhaling in de indirekte rede, verder na een aanspraak (Broedersillustratie), waar de toonrijzing wel duidelik is; voorts beginnen de meeste leesstukken met In dien daghen illustratie of In dien tiden illustratie De rode opschriften boven de leesstukken eindigen altijd met dezelfde formule, b.v.:
[pagina *5]
[p. *5]


illustratie
Die epistelen entie ewangelien van alden iare, hs. Univ. Bibl. Amsterdam, anno 1348, fol. 6i verso.


[pagina *6]
[p. *6]


illustratie
Die epistelen entie ewangelien van alden iare, hs. Univ. Bibl. Amsterdam, anno 1348, fol. 62 verso.


[pagina 165]
[p. 165]
ende bescrijft sint matheus illustratie Int ·XI· capitel;

Na het metron staat dikwels hoofdletter, maar na voorzin gewoonlik doe of so met kleine letter.

De stukken exposicieGa naar voetnoot1) daarentegen, en de teksten b-i hebben aan het zinseind puntGa naar voetnoot2) en alleen aan het slot van het hele stuk puntkommaGa naar voetnoot3). Op fol. 3a 28 komt bij uitzondering aan het gewone zinseind puntkomma voor, blijkbaar een verschrijving, waartoe kan meegewerkt hebben dat erna aangevoerd wordt een autoriteit met zijn opvattingGa naar voetnoot4), en eveneens op fol. 2 a voor: Ooc ten derden male. Ook op fol. 298 b 4 komt een keer na een vraag van Anselmus een puntkomma voor, wat ook stellig een verschrijving moet zijn.

Het vraagteken komt hier niet voor; achter vraagzinnen staat metron of punt.

ende sprac te hem bestu der ioden coninc · Jhezus antwoorde spreecstu dit van di seluen · of hebbent di ander gheseit van mi · Py/ latus antwoorde illustratie bem ic een iode illustratie dijn volc ende dine bisscoppe hebben di mi ghe/ gheuen · wat hebstu ghe/ daen · Jhezus antwoorde myn rike en es niet van deser werelt ·

In het traktaatje g, een dialoog, waar Anselmus telkens een vraag stelt en Maria antwoordt, staat na de vragen van Anselmus regelmatig een punt, terwijl als er in het (uitvoerige) antwoord van Maria een vraagzinnetje voorkomt, dit wel het teken van de toonrijzing, metron, heeft. Dit is goed gevoeld: de vra-

[pagina 166]
[p. 166]
gen van Anselmus hebben niet de emotionele toon van de levendige schildering die Maria geeft, het is een conventionele vraagvorm. Evenzo is in het boven gegeven voorbeeld uit de concordans bem ic een iode illustratie met meer pathos gezegd dan de gewone rechterlike ondervraging: wat hebstu ghedaen.

Al hebben we dus in dit hs. een drieledig stelsel, toch is dit niet het klassieke comma-colon-periodussisteem, en evenmin het echte liturgiese stelsel. Het best kan men het aldus formuleren: men heeft voor de epistelen en evangeliën de tekens gebruikt van de liturgiese interpunctie, maar ze in het Nederlands niet toegepast volgens de metode van de Latijnse teksten die voor de lectio bestemd waren. In de andere stukken heeft men geen liturgiese interpunctie willen gebruiken en dus de dubbele acutus en de puntkomma weggelaten. Maar het metron was in de 14e eeuw blijkbaar een teken dat ook buiten de liturgie gebruikt kon worden. De door de Vreese genoemde hss. met metron zijn ook alle op éénGa naar voetnoot1) na nog uit de 14e eeuw, n.l.: voor 1383, midden 14e eeuw, ± 1340. Ze hebben geen puntkomma en geen vraagteken (behalve misschien het onder 4 genoemde) en hebben dus de interpunctie van de exposicie en de teksten b-i. De onderwerpen ervan zijn: sermoenen, (mystieke traktaatjes) en exposicie op het Onze Vader. Maar deze interpunctie is verre in de minderheid. De latere hss. gebruiken het oude metron zelden. De Mnl. zinsbouw had aan een, tweeledige verdeling genoeg.

Vraagtekens komen in Nederlandse handschriften vóór de 16e eeuw zeer zelden voor. De Vreese noemt bij hs. ij een punt met een kleine schuinstaande u erboven met de waarde van een vraagtekenGa naar voetnoot2). Dit is de oude vraagtekenvorm, n.l. het dubbele metron of de dubbele acutus. Hij noemt dit, naast de punt, dus bij tweeledige interpunctie, in een papierhs. uit de eerste helft van de 15e eeuw in het Hist. Archief van Keulen G.B. 8o 55,

[pagina 167]
[p. 167]

bevattende een rapiarium uit kerkvaders, Geert Grote e.a., grotendeels in Latijn, met slechts enkele zeer korte Dietse stukjes. (Wat over de interpunctie gezegd is geldt van die Mnl. stukjes).

En ten tweede in het reeds genoemde hs. Vv VIII uit het midden van de 14e eeuw.

Verder in de besproken tekst der Epistelen en Evangeliën.

Ook in één poëziehs., n.l. het Kopenhaagse Leven van Sinte Lutgart, eind 13e eeuw, komt een heel enkel vraagteken voor.

Het uitroepteken ben ik voor de 16e eeuw nooit tegengekomen. Dit is pas een uitvinding van de renaissance.

De puntkomma, die als zinseindteken in de Karolingiese tijd heel gewoon was, is in Mnl. hss. als zodanig zeer zeldzaam (Epistelen en Evangeliën); vaker komt het voor aan het eind van een heel hoofdstuk.

Samenvattende konkludeer ik dus dat de proza-interpunctie, afgezien van rubriceringen en verschillende soorten van grote letters, gewoonlik twee middelen van onderscheiding heeft, dat deze interpunctie hoofdzakelik ritmies is, en een enkele keer ook dient om voor het oog duidelik te maken wat bij elkaar hoort (hetgeen meestal samenvalt met ritmiese verbinding).

Ga naar margenoot+In poëziehss. heeft men over het algemeen veel minder punten dan in prozahss. De meeste hss. kennen geen punt aan het eind van de regel. Het verseinde zelf is voldoende aanwijzing om te pauzeren. Vers en zin vallen als regel samen. En de hoofdletter van de nieuwe regel is het die, evenals in prozateksten, het begin van de nieuwe ritmegroep aangeeft. Immers ook bij proza staat dikwels geen punt aan het eind van de ritmegroep. In het zetten van de hoofdletter aan het versbegin is de scriver echter niet konsekwent. Sommige hss. hebben altijd een hoofdletter, ook bij oversprong, zoals tegenwoordig ook gewoonlik gedrukt wordt; eigenlik een gebruik dat geen zin heeft en dat de druk ook niet verfraait; wel doet een hoofdletter aan het begin van elke strofe datGa naar voetnoot1). Enkele hss. hebben kleine letter. De meeste schrijven onregelmatig een hoofdletter, b.v.:

[pagina 168]
[p. 168]
 
want grote porsse ende meswinde
 
Leet hi · daer bleef oec ·I· inde
 
van sinen neseGa naar voetnoot1)

Alleen bij een pauze in de regelGa naar voetnoot2) moet de voorlezer geholpen worden door een teken.

 
Ghi houd u sceren · in doe · gi doetGa naar voetnoot3)
 
Si vloen sere · si sagen wel
 
dat die cnape hadde leelic spelGa naar voetnoot4)
 
 
 
Menegen doden dede hi leuen
 
Blende sien · dit es gescrevenGa naar voetnoot5)
 
 
 
Selen wi gheloeven desen man
 
Die al tfolc begoclen can
 
An sine tale an sijn ghebot
 
Newy · maer anden hoghen godGa naar voetnoot5)

En het Haagsche hs. van Der Naturen Bloeme, dat nagenoeg puntloos is, geeft in deze heftige uitroep de pauze toch aan:

 
O wi · ocharmen hoe waer est hedenGa naar voetnoot6)

In de Ferguut het volgende sprekende geval: Galiene is bij de eerste ontmoeting al zeer getroffen door Ferguut, ze denkt aldoor aan hem, en haar hoofd is al zo op hol dat ze hem in haar

[pagina 169]
[p. 169]

gedachten ‘amijs’ noemt; maar dan valt ze zichzelf verschrikt in de rede:

 
Amijs · wat seggic sottinne
 
Ic en sagen noit dan heden hier inne

Bij inversie ontstaat ook een opvallende pauze:

 
Wildi · ghi levet emmermeerGa naar voetnoot1)
 
Dat haddi · haddi mi gemintGa naar voetnoot2)
 
Breken wijt nu · wi sijn verlorenGa naar voetnoot3)

Bij de laatste vier voorbeelden is de toonhoogte anders dan bij de vorige. Amijs heeft toonrijzing, bij de andere drie toonzweving.

Bij een opsomming kan dikwels een opvallende pauze zijn. Hier in 't biezonder ziet men dan ook leestekens:

 
Sot ghepens soe hadde die man
 
Gyerich · wreet · fel ende tyran
 
Die marien sone wilde verslaen
 
Sonder welken niet ne waer gedaenGa naar voetnoot4)
 
 
 
Doen was hi ghelevert dare
 
Longino · mevisto · ende castoGa naar voetnoot5)
 
 
 
Oest · Suut · Noort · ende westGa naar voetnoot6)

Maar weinig konsekwentie hierin.

Een tweede geval van opvallende pauze komt voor bij enjambement. Hier vooral zien we dan ook leestekens. In enkele hss. gaat men hierin vrij konsekwent te werk, in andere min of meer willekeurig. Het ene heeft meer interpunctie bij oversprong, het andere meer bij opsomming. In Maerlant's Spieghel

[pagina 170]
[p. 170]

HistoriaelGa naar voetnoot1) b.v. komt weinig oversprong voor; bij opsomming heeft het vrij geregeld een leesteken b.v.:

 
Vier · water · licht · ende eerde
 
Sem : ende Cam · ende Japhet

In het laatste voorbeeld worden dus dubbelpunt en punt door elkaar gebruikt, met dezelfde waarde.

De oversprong is vooral opvallend wanneer er slechts éen woord van de regel bij de voorgaande regel hoort, zoals in de volgende voorbeelden:

 
Ic wane sine hadden nemmermeerGa naar voetnoot2)
 
ghevaen · si hadden verloren
 
 
 
Voer marien stond die bode
 
Gabriel · hi quam van godeGa naar voetnoot3)
 
 
 
In ene crebbe leit daer gheboren
 
Een kint · ne waert ghi waert verlorenGa naar voetnoot4)

In de Walewein wordt zonder onderscheid punt of dubbelpunt hiervoor gebruikt:

fol. 124d. H ets wonder hine hadde groot erch
  O ntfaen : tserpent was so fel
fol. 129a. Ende mine kinder moeten derven
  M ijns : ic vare in vremden lande
fol. 157d. D oe riepen si met groten vare
  V an binnen als si worden geware
  D en dach · ghi heren het es tijt
  D at wi ons reden ons naect strijt

N.B. achter reden geen leesteken; hier zal men ook vanzelf wel juist lezen. Vgl. bl. 172.

fol. 158c. W ant hi daer wel sijn ghevouch
  V ant · hi dranc wijns ghenouch

Met toonrijzing, waar wij dus een komma plaatsen, o.a.:

 
Nu willic daer toe minen sin
 
keren · dat icse alle te voren
 
sal noemen die god hadde vercorenGa naar voetnoot5)
[pagina 171]
[p. 171]
 
Tierst dat die dach grake
 
w as · wart op die goede man
 
e nde dede sine cleder an
 
a lse hi gereet was wildi dwaenGa naar voetnoot1)

N.B. geen teken in de laatste regel; hier is maar een heel korte pauze.

In Vanden L. ons H. zijn veel voorbeelden van oversprong met leesteken:

 
O uer al dit lant so maecti maer
 
D at een kint es en weet waer
 
G heboren · dat coninc sal sijn
 
 
 
Hi sal mi verraeden saen
 
Den ioden · die mi selen slaen
 
 
 
Daer die moeder sach haer vrucht
 
Verslaen · so ne dorste niet geuen enen sucht
 
 
 
Hi bat ende vleude daghelike
 
Gode onsen heer van hemelrike
 
Dat hi nemmer inder noet
 
Ware · dat hi moeste sien sijn doet
 
Hine moeste sien marien kint
 
Met sinen oghen ende bekint

Het Groningse en het Haagse hs. van Maerlant's Wapene Martijn hebben beide punt bij enjambement in:

 
Hoe langhe sal gedogen dit
 
God · die alle dinc besit
 
In sijnre heerscappieGa naar voetnoot2)

Maar ook weer zijn de meeste hss. hierin volstrekt niet konsekwent. Evenals bij het proza komt men voor het ene woord eerder tot de pauze-aanduiding dan voor het andere. De Leidse Der ystorien bloeme b.v. heeft geen punt voor daerna en daer-

[pagina 172]
[p. 172]

om, maar wel voor ende, want en doen, in de volgende passages: van het hoofd van Johannes de Doper wordt gezegd:

 
Doent af vloech ten seluen male
 
louet gode in ebreuscher tale
 
Dat ghebenedide hoeft
 
Daer liep ute des gheloeft
 
Melc daerna dats bekent
 
bloet daerna quam daer omtrent
 
licht so groet van bouen dats waer
 
Dattie ghene die waren daer
 
Den lichame cume consten gesienGa naar voetnoot1)
 
 
 
Sente Peter was vercoren
 
Paus daerom setticken voren
 
Hier · want hem betameGa naar voetnoot2)
 
 
 
ten vierden jare quam sint jan gegaen
 
Daer weder · ende alsoe saen
 
vraechde hem om sinen soneGa naar voetnoot3)
 
 
 
Dus dedyt hem openbare
 
Cont · doen was daer paulus
 
Someghe daghe binnen aldusGa naar voetnoot4)
 
 
 
Ende het sal v gedenckenesse gheuen
 
Van mi · doen ghinc si wech met desenGa naar voetnoot5)

Maar de punt staat niet in de volgende passage, waar het overspringende deel zoveel groter is, en bij doe de regel in ongeveer even zwareGa naar voetnoot6) delen uiteenvalt, elk van twee heffingen, waar men dus vanzelf wel de passende caesuur maken zal:

 
Te dien tijde was daer doet
 
skeysers neue doen dedi gebieden enz.Ga naar voetnoot7)
 
 
 
Doen Herodes hadde doet
 
Den meerren jacoppe doe geboet
[pagina 173]
[p. 173]
 
hi dat men sonder beide
 
petre in den kerker leidenGa naar voetnoot1)

Evenmin hier de punt na het toonloze hi; de punt alleen na beklemtoond woord. Zo ook geen punt tussen ons en dat:

 
Want die rechte ystorie es
 
hoe die heiligen des sijt gewes
 
vor ons leefden in erdrike
 
ende lieten exemple waerlike
 
Ons dat wi hem volghen na
 
Alsoe alsic die waerheit verstaGa naar voetnoot2)

Is er verschil van interpunctie naarmate de oversprong voorkomt tussen rijmende of tussen niet-rijmende regels? In geen een hs. heb ik met zekerheid een stelsel daarin kunnen ontdekken. Misschien dat, als men alle gevallen groepeerde, er meer punten gevonden zouden worden bij rijmscheiding,Ga naar voetnoot3) daar toch hier de oversprong een ernstiger inbreuk op de gewone ritmegroep veroorzaakt dan bij rijmende regels, die immers samen weer een grotere eenheid vormen. Deze eenheid wordt altans over het algemeen zorgvuldig gehandhaafd bij het plaatsen van de grote hoofdletters, vgl. bl. 186. De enige punt bij oversprong in de Floris en Blancefloer (vs. 1017) is bij rijmscheiding. Aan de andere kant komen er misschien meer gevallen van oversprong voor tussen rijmende dan tussen niet rijmende regels; dit zou altans niet vreemd zijn, vooral in verband met hetgeen ik van de

[pagina 174]
[p. 174]

grote hoofdletters opgemerkt heb; maar ik durf over dit punt geen oordeel uit te spreken.Ga naar voetnoot1)

De punt bij oversprong wordt meermalen ook dan gezet, wanneer hetgeen volgt er ook nog bij hoort, maar de woorden voor de punt in het biezonder bij elkaar genomen moeten worden, b.v.:

 
Dese boeme stoeden alle viere
 
Om dat graf dat so diere
 
was · ende so goet dat ic geprisen
 
Niet en mach na sire wisenGa naar voetnoot2)
 
 
 
Nu es der walewein gheraect
 
Die vanden bloede was mesmaect
 
Daerhi mach spoelen sine lede
 
Die wel zere te menigher stede
 
waren · van wonden ende van bloedeGa naar voetnoot3)
 
 
 
So bem ic dan al onueruert
 
vraie rime te bringene vort
 
Van ere ieesten die ic begert
 
hebbe · tonbindene in dietsce wortGa naar voetnoot4)
 
 
 
[dat god mij]
 
vergeue dat ic mi besmet
 
hebbe · in logenliken sakenGa naar voetnoot5)
[pagina 175]
[p. 175]
 
Nu uraecht men of die goedertiere
 
God maecte die felle diere
 
Ende die gheuenijnde: vor adaems zondenGa naar voetnoot1)

In de Walewein staat een paar keer een teken dat veel lijkt op het metron, maar met kleiner haaltje, aan het verseind:

 
het dochten scade waert achter bleuen
 
die jeeste maer daert ende brect
 
Ic wane ment lettel eren sprect illustratie
 
den dichtre oec verliest hi mede
 
Bede pine ende arbeideGa naar voetnoot2)
 
 
 
Quaemt hem te voren hi soude wetenillustratie
 
Willen wiene hadden besetenGa naar voetnoot3)

Dit kan geen pauzeteken zijn, eerder een soort van afbrekingsteken bij de oversprong. Maar bij andere enjamberende regels staat het niet.

Punt wordt ook wel gezet bij een tussenzin die een deel van een regel beslaat; het verseind of versbegin geeft dan vanzelf de pauze aan het eind resp. het begin van de tussenzin aan:

 
Ic maecte den eersten man adame
 
Ende deerste wijf · yeve was haer nameGa naar voetnoot4)
 
 
 
Ende dese Enoch was so goet
 
Dattene god: want hi verstoet
 
Dat hare die werelt verkeerde
 
heenen voerde ende hine soe eerde enz.Ga naar voetnoot5)

Punt vooral ook, al heeft een hs. anders in een pauze van die lengte dikwels geen teken, wanneer er gevaar zou bestaan van verkeerd lezen, b.v. om in de volgende zin niet foutief in een

[pagina 176]
[p. 176]

adem te lezen: die cropele waren blent oft dove; voor de duidelikheid dus:

 
Die cropele waren · blent oft doue
 
Ganste hi te hant hadden si gheloueGa naar voetnoot1)

De pauze in de tweede regel is minstens even lang, maar hier bestaat niet die dubbelzinnigheid.

Vooral het koppelwoordje so kan licht aanleiding geven tot verkeerd bijeenvoegen; zo is b.v. punt nodig om niet foutief te verbinden mar daernare niet lanc so was in:

 
mar daernare
 
Niet lanc · so was hem leet dese raetGa naar voetnoot2)

Interessant kan het zijn, de interpunctie van de hss. van éénzelfde tekst te vergelijken. Van Maerlant's Rijmbijbel zijn er drie hss. in Den Haag en een in Amsterdam (Kon. Ak. v.W.). Het Haagse hs. 75 E 20, papier kl. fol. in 2 kol., 15e eeuw, heeft geen leestekens. De andere drie, waarvan altans de twee Haagse uit de 14e eeuw zijn, hebben in het vers weinig leestekens. Over het verschil in interpunctie tussen Den Haag 76 E 16 en 129 A 11 zie bl. 174 noot 4 en 5. Ook het Amsterdamse gebruikt punt en dubbelpunt door elkaar. Het Haagse 76 E 16 dat in drie kolommen geschreven is heeft, doordat de regels zo klein zijn en ook toch wel, dikwels een punt aan het verseind.

Het Leidse hs. van Natuurkunde des heelals, in twee kolommen, heeft ook vaak punt aan het verseind; in het Utrechtse zijn geen leestekens, afgezien van de grote letters.

De Haagse en de Leidse Dietsche Doctrinael hebben wel veel paragraaftekens, maar geen punten, behalve dat er in het eerstgenoemde vaak een punt aan het eind van een hoofdstuk staat en na de tietels.

In een dramatiese tekst komen veel rode punten voor, n.l. in De eerste bliscap van Maria, uitgegeven met de hs. interpunctie door J.F. Willems. W. denkt dat het misschien in 1444 op het landjuweel in Brussel vertoond is en dat dit misschien het oor-

[pagina 177]
[p. 177]

spronkelike hs. is; het schrift is volgens hem uit die tijd. [Dit zegt nog niet dat de punten niet van later tijd kunnen zijn]. Volgens W. hebben de punten ‘welligt gediend.... om den tooneelspeler in de kunst van opzeggen te leiden.’ Ook mij lijken dit wel zeer in 't biezonder voordrachttekens, want niet alleen in de bovengenoemde gevallen van opvallende pauze staan er punten, maar veel vaker, in sommige stukken bijna in elke regel. Deze tekst zal op plechtige gedragen toon gezegd zijn; daarom wilde men, ofschoon de verzen kort zijn - het gewone Mnl. vers met vier heffingen - toch nog dikwels een caesuur maken: om deze aan te wijzen staan de punten, soms in het midden, ook wel na de eerste of derde heffing. De verzen waar geen punt in staat zal men of in een ritmegolf moeten voordragen, of de caesuur wijst zich daar vanzelf aan. Gedeelten die niet in plechtige stijl geschreven zijn, maar in gewone spreektaal en gewoon prozaritme, b.v. het gesprek der geburen over de kwaadaardigheid der priesters, hebben weinig punten. Hier bedoelde men niet die gedragen declamatietoon.

De voordracht is b.v. wel aangegeven in de plechtige rondelen, regel 1378 en volgende. Enkele regels vallen niet in tweeën uiteen, maar gaan in één gelijkmatiger ritmegolf voort:



illustratie

 
Lof spécie · édel vruchtbárich ták
 
Sōnder nōmmer soe ēs u wēerde
 
Ghí wert gebloéit · vut Jéssen geérde
 
Also ons Bálam · héeft vorspróken
 
Ēnde ons īn der scriftūren verclēerde
 
Wérdi gebloíjt · vut Jéssen geérdeGa naar voetnoot1)

Maar, als overal in de Mnl. interpunctie, is het mij ook in deze tekst dikwels niet duidelik waarom in de ene regel nu geen punt staat, in de andere wel.

Al de hier besproken hss. hebben een tweeledige interpunctie, d.w.z. de interpunctie heeft twee middelen: het verseinde en een teken, gewoonlik de punt. Want ook die hss. die punt en dubbelpunt hebben (bv. de Amsterdamse Spiegel Historiael) zijn

[pagina 178]
[p. 178]

toch eigenlik evengoed tweeledig, daar er geen verschil van waarde tussen deze tekens is. Hetzelfde schijnt mij toe het geval te zijn met de poëzievertaling van Boëthius' De Consolatione Philosophiae,Ga naar voetnoot1) die geen punten heeft, maar een of twee schuine streepjes, die echter voorzover ik heb kunnen nagaan geen verschillende functie hebben.

Tot slot behandel ik het Kopenhaagse hs.Ga naar voetnoot2) van het Leven van Sinte Lutgart, dat uit het Latijn van Thomas van Cantimpré bewerkt is door de Benedictijner abt Willem van Afflighem. Is het toeval dat juist dit hs. met het zorgvuldige interpunctiestelsel afkomstig is uit de kring der Benedictijners, die zowel op het gebied van muziek als van wetenschap veel gepresteerd hebben? Het stamt nog uit het eind van de 13e eeuw, en is van alle poëziehss. die ik gezien heb, het enige dat een soort van liturgiese interpunctie heeft. ‘Een soort van’, want het metron geeft toch niet altijd zuiver toonrijzing aan, en dus nadert dit stelsel weer enigsins tot het voor-liturgiese, Isidoriaanse sisteem, waar de keuze der tekens afhangt van de waarde van het zinsdeel en de lengte van de pauze. Het is een zuivere drieledige interpunctie: punt voor pauzeGa naar voetnoot3), metron voor pauze met toonrijzing, en puntkomma voor lange pauze, aan het einde van een periodus, in de betekenis van passage; gewoonlik staat deze dus aan het eind van een regel. Ook metron kan wel aan het verseind voor-

[pagina 179]
[p. 179]

komen, wanneer er n.l. toonrijzing is.Ga naar voetnoot1) De gewone pauze echter aan het verseind wordt zoals overal elders, ook hier niet door een teken aangegeven (behalve in het acht regels verder genoemde geval). Aan het eind van een hoofdstuk wel weer enkele punt; dit teken heeft dus twee functies; aanduiding van de enkele pauze en afsluiting van een heel gedeelte. - Zelden ook wel eens punt aan het verseind, waar men naar het sisteem van het hs. puntkomma of niets verwachten zou (was hier een andere kopiïst aan het werk?) speciaal aan het slot van een rede, en ook zelden wel eens aan het verseind ter aanduiding van een gewone rust, n.l. wanneer er gevaar bestaat dat men verkeerdelik de volgende regel met het voorgaande zou kunnen verbinden, inplaats van met het volgende; meestal is er in zo'n geval tevens toonrijzing en dan wordt het metron gebruikt, maar wanneer er toondaling is kan het metron niet dienen en staat de punt:

 
Die minne sterket dat geloeve
 
Bi harre cracht so hort die doeve
 
Den blenden doet die minne schowen ·
 
Beide onder heren ende vrowen
 
So es si middelere goetGa naar voetnoot2)

't Is echter hoogst zeldzaam, en niet uit te maken of deze punten wel door de kopiïst zelf gezet zijn.

Daar het metron toonrijzing aangeeft, staat het ook wel na zinnen waar wij vraagteken of uitroepteken zetten. Als vierde teken komt nog het vraagteken voor, maar slechts in enkele stukken van het lange werk en dan nog zeldzaam; zowel in de regel als aan het verseind. Maar ook dikwels punt na een vraag, vgl.:

 
Wat wondre · want hi was beseten
 
Van harre minnen dine duanc
 
so dat hi wart ten dogden cranc;
 
 
 
Wat wondre dis illustratie want si uernam
 
Dat hare bede wel bequam
 
Den hogsten coninc onsen here
[pagina 180]
[p. 180]
 
Wat wondre das illustratie Want hets gescreven
 
Die lettre doedt die gheest doet levenGa naar voetnoot1)

Vergelijk met het tweede voorbeeld de toonrijzing van de volgende onderwerpzin zes regels ervoor:

 
Want dat gi biddet over hare
 
Dos ernstelic illustratie moet emmer comen
 
Te baten hare ende oc te vromenGa naar voetnoot2)

Zoals in andere hss. ook hier wel een punt na oversprong ook dan wanneer de rest van de regel er eigenlik ook nog bijhoort, zoals de tweede punt in het volgende voorbeeld:

 
Dat hise wilde ut alre noet
 
Verloessen · ende na die doet
 
Van desen liue · wilde brengen
 
Dar si met vrouden mochte singen
 
Din suten sanc enz.Ga naar voetnoot3)

In moderne interpunctie zet men bij een dergelike spreekmaatpauze als hier na live gewoonlik geen leesteken.Ga naar voetnoot4)

[pagina 181]
[p. 181]

Bij het bestuderen der interpunctie van dit hs. viel mij onmiddellik op dat de laatste negen regels van fol. 8b en fol. 9a = II r. 229-261 een andere interpunctie vertonen. Het schrift is hier ook anders, dichter in elkaar en iets hoekiger. Niet alleen is de vorm der tekens hier anders (de punt staat op de regel, elders in het midden, en de punt heeft een klein haaltje naar boven aan de rechter kant), maar ook hun gebruik: in deze 33 regels komen niet minder dan acht punten aan het eind van de regel voor,Ga naar voetnoot1) wat elders zo uiterst zeldzaam is. Opmerkelik is dat Van Veerdeghem juist in dit kleine stukje zes emendaties voorstelt; o.a. rijmt hier de oostelike vorm verstuende op conde. Nu is het eigenaardig dat Van Veerdeghem in de Inl. bl. XXI dit stukje niet als van een andere hand zijnde noemt; ja zelfs heeft hij het voor een van zijn drie facs. gekozen, als voorbeeld van de eerste hand die dan de fol. 4-15 zou geschreven hebben.

Puntkomma, aan het verseind, komt voor: boek II regel 9, 15, 62, 76, 88, 106, 126, 146, 170, 187 (aan het eind van de proloog regel 196 een punt), 214 (= eerste regel van fol. 8a), daarna het juist besproken stukje; fol. 9 verso en 10a hebben in 't geheel

[pagina 182]
[p. 182]

geen slotleestekens, weer puntkomma op fol. 10b regel 320 en verder 374 (slot van een rede)Ga naar voetnoot1) 444 (slot van een rede), daarna op fol. 14b punt aan het slot van het hoofdstuk, puntkomma weer 519, 538, 576 (slot van een rede) op fol. 16,Ga naar voetnoot2) 616, 636 (slot van een rede), 656 (slot van een rede), 720 [op 18b geen punt aan het slot van het hoofdstuk], 758, 782, 804, 910, daarna op fol. 22b punt aan het slot van het hoofdstuk, puntkomma weer 1010 op fol. 23a; van hier tot op fol. 36a regel 1778 slechts eenmaal de eindpuntkomma n.l. op fol. 29a. Enz.Ga naar voetnoot3) De puntkomma dus ook wel, maar zeer zelden, bij rijmscheiding. Dit periodusteken vindt men vooral voor zinnen als: Mar wildi dat ic u bediede (b.v. II 1877 en 2233) of Nu salic u uertrekken voert (b.v. II 2291). In andere hss. hiervoor wel eens een rubricering. Zo kom ik vanzelf tot het laatste wat nog te bespreken overblijft: de rubricering van poëziehss. Ook hierbij heb ik slechts enkele steekproeven kunnen nemen.

Zijn de grote rode of blauwe hoofdletters of miniaturen aanwijzingen voor de voordracht der gedichten? Bij de Reinaertliteratuur is deze vraag meermalen ter sprake gekomen.Ga naar voetnoot4) En het lijkt wel of de mening binnengeslopen is dat ze samenhangen met een verdeling in leesstukken.

Hier moeten twee punten onderscheiden worden:

1o.geven de grote letters de verdeling in leesstukken aan.
2o.zijn ze aanwijzing om op een nieuwe toon te beginnen.
[pagina 183]
[p. 183]

Wat het eerste punt betreft: Kalff zegt bl. 282 dat grote gedichten in verschillende ‘lessen’ voorgedragen zullen zijn; hij meent in enkele gedichten wel eens plaatsen te kunnen aanwijzen waar zo'n nieuwe ‘lesse’ begon, n.l. waar een zekere recapitulatie is; in de Lorreinen staat op een van die plaatsen een grote geschilderde hoofdletter (Kalff bl. 283 en noot 36 hierbij); de Limborch is verdeeld in een aantal boeken welke ‘door een grote gebloemde letter zijn onderscheiden. Sommige dezer boeken die van 1000-1400 verzen tellen, kunnen zeer wel achtereen zijn voorgedragen.’ Maar in de langere boeken wijst K. in het midden nog een rustplaats aan, en hier schijnt dan geen biezondere letter te staan. In geen van beide genoemde hss. is dus, als we het door K. vermelde goed nagaan, verband tussen ‘lessen’ en biezondere letters. Bij de bespreking van de vermoedelike leesstukken van de Reinaert (2 of 6 volgens K.) noemt K. de rubrieken in het geheel niet.Ga naar voetnoot1) En natuurlik. Grote versierde letters zijn er niet in de twee hss. van Reinaert I en de gewone rubriekletters en -tekens zijn daarvoor veel te talrijk. Bij deze gedichten kreeg men natuurlik niet een zo kleine dosis als bij de leesstukken van de Evangeliën, vgl. bl. 129. M.i. bestaat er in het Comburgse en in het Dijckse hs. geen verband tussen rubricering en voordrachtstukken.

De mening van Buitenrust Hettema: Zwolsche Herdr. 19/20 bl. CXL vg. - door Muller: Crit. Comm. bl. 147 bestreden - als zouden de alinea's in de Reinaert heel wat anders betekenen dan de onze, acht ik volkomen uit de lucht gegrepen. De zaak is dat het Comburgse hs. met de rubriekletters en -tekens wel eens wat willekeurig te werk gaat: van de zeven door B.H. genoemde plaatsen heeft het Dijckse hs. alleen bij regel 575 (= 561) er een, en hier is de alinea ook volgens onze opvatting niet misplaatst: het is het begin van een rede. In het algemeen heb ik de indruk gekregen dat het alineagebruik in het Mnl. niet zoveel scheelt van het onze. Ook tegenwoordig heerst daarin bij verschillende schrijvers groot verschil, en zelfs dezelfde schrij-

[pagina 184]
[p. 184]

ver gaat de ene maal gauwer tot de nieuwe regel over dan de andere keer. En ook hangt hierbij veel af van de stijl. De eenvoudige mondelinge verteltrant voegt èn de zinnen meer door voegwoorden aaneen èn de gebeurtenissen door overgangszinswendingen; de kunsttaal, doordacht, stileert de zinnen meer elk op zichzelf en onderscheidt en ordent de delen van een verhaal. Hier is het verstand eerst analyserend en daarna weer componerend te werk gegaan. Een kinderopstel daarentegen, dat meer de mondelinge verteltrant nadert, is voor een volwassene niet makkelik in alinea's te verdelen. Deze alles-aaneenrijgende, niet scherp verdelende vertelmanier hebben veel Mnl. stukken. De schrijvers kenden de gewoonte van stofverdeling door grote letters uit geleerde werken en passen ze nu, meer of minder handig, toe. Een aanknopingspunt menen ze soms te vinden in woorden als Doe of Hierna, waar zonder veel zin wel eens grote letters gezet worden. Men vergelijke hetgeen hierboven bij de bespreking van de gewone hoofdletter bij Doe en So gezegd is.

Comb. hs.
738[regelnummer]
Ende sette al jeghen al
 
Doe hi dat gheruchte hoorde
 
 
282[regelnummer]
Recht te desen seluen stonden
 
Doe Grimbert stont in deze tale
 
 
1847[regelnummer]
Recht in dese selue sprake
 
Doe spranc up Belin de ram
Dyckse hs.
724[regelnummer]
Hi sette al ieghen al
 
Doe hi dat geruchte horde
 
 
270[regelnummer]
Rechte in desen seluen stonden
 
Dat Grimbaert stont in deser tale
 
 
1836[regelnummer]
Recht in deser seluer sprake
 
Spranc op Bellijn de ram

Evenzo met Doe 1285. Ongetwijfeld een vergissing in het Comb. hs. is 2043 Die gone met grote letter.

Men moet wel onderscheid maken tussen de grote hoofdletters die direkt door de kopiïst geschreven of uitgespaard zijn, en de andere rubricering die er later bijgemaakt zijn kan.Ga naar voetnoot1)

[pagina 185]
[p. 185]

Grote letters zijn er in het Comb. hs. 86Ga naar voetnoot1), waarvan twee bij rijmscheiding: 778 en 2280, waarvan echter de eerste duidelik een vergissing is;Ga naar voetnoot2) in het Dijckse hs. 30, nooit bij rijmscheiding. Waar dus r. 2280

 
Eens morghins arde vroe
 
Geviel dat mijn neve die das
[pagina 186]
[p. 186]

de enige plaats is waar grote letter bij rijmscheiding voorkomt, en nog wel een plaats waar alinea volstrekt niet noodzakelik is - ook Muller's gereconstrueerde tekst heeft er hier geen - meen ik dat men wel kan concluderen dat als sisteem gold in de beide hss. en waarschijnlik in veel andere:Ga naar voetnoot1) alleen grote letter bij een nieuw rijmpaar. Maar dan kan de grote letter ook geen aanwijzing van toonverandering zijn, die dikwels sterker is bij rijmscheiding, n.l. in het geval van verandering van spreker. De grote letters beogen m.i. niet anders dan stofverdeling, al is deze dan dikwels zeer weinig stelselmatig ten uitvoer gebracht.

Het Dijckse hs., dat zoveel minder grote letters telt, heeft daarnaast veel meer rode strepen door gewone hoofdletters, soms ook nog met paragraafteken ervoor, n.l. 38, terwijl het Comburgse hs. slechts 14 maal een paragraafteken heeft. In het Dijckse hs. komen deze rooddoorstreepte letters niet regelmatig over de hele tekst voor, maar in enkele gedeelten, vooral daar waar in een lang stuk geen grote letter is, b.v. tussen 1323 en 1861. Blijkbaar vond men later bij het doorlezen de tekst hier te weinig overzichtelik en heeft daar op deze wijze achteraf nog verbetering (?) in gebracht. Slechts twee maal vindt men in het Dijckse hs. een rode streep door een letter bij rijmscheiding, en beide malen bij een eigennaam: 1646 Grimbert 3018 Cuart.

In het Comb. hs. staat ook slechts in enkele stukken, vrij willekeurig, een paragraafteken. Deze rubricator schijnt vooral verandering van spreker te hebben willen aanwijzen (9 maal van de 14), maar heeft dit beginsel slechts hier en daar toegepast. In moderne teksten heeft men in dit geval dikwels alinea. Van deze 9 paragraaftekens nu zijn er 5 bij rijmscheiding, wat niet te verwonderen is, want juist bij persoonswisseling komt rijmscheiding veel voor, in de dramatiese literatuur als regel. De andere vijf, nooit

[pagina 187]
[p. 187]

bij rijmscheiding, zijn: 247 Nu 893 Dat weder 1055 Dit teekin 2211 Bi der coninghinnen rade 3393 Doe spranc voert Syrapeel. Alleen bij het laatste geval zouden ook wij een alinea maken. - Het Dijckse hs. heeft van deze plaatsen op 247 en 3393 een grote letter, bij de andere niets. - Deze paragraaftekens zouden wel aanwijzingen van toonverandering kunnen zijn, de 9 veranderingen van spreker en de 5 andere gevallen waar men op hoger toon inzet,Ga naar voetnoot1) b.v. bij de schildering: Dat weder was scone ende heet.

Paragraafteken komt in het algemeen voor:

1owanneer een nieuwe spreker wordt ingevoerd.
2obij een opsomming: Deen.... Dander.... De Dietse doctrinael, zowel het Leidse als het Haagse hs., heeft er veel. Het Haagse hs. b.v., ook bij een opsomming of herhaling:
 
¶ En hadt conste ghedaen
 
Ertrike waer te quiste ghegaen
 
¶ En hadt conste ghedaen
 
En soude kerke huus no borch staen
 
¶ En hadt conste ghedaen
enz., in 't geheel zestien regels, met acht paragraaftekens.
3o.In een strofies gedicht, ter onderscheiding van de strofen. Achterin Lod. van Velthem's Spieghel Historiael, boek VIII cap. 34 komt een strofies gedicht voor: van onser soeter vrouwen loue. De paragraaftekens zijn hier misschien niet overal juist geplaatst (ook de punten zijn in de Sp. H. onstelselmatig geschreven, maar de paragraaftekens kunnen wel van een andere hand zijn: in een poëzietekst heeft men hieromtrent nooit zekerheid). Een geheel andere strofenindeling dan het hs. aangeeft, neemt HoogenhoutGa naar voetnoot2) aan, die de hs. rubricatie, m.i. niet op afdoende gronden, totaal negeert. - In boek I cap. 23 staan
[pagina 188]
[p. 188]
vier strofen van dertien regels elk; het begin van elke strofe wordt aangegeven door een paragraafteken.

Afgezien van deze stofverdeling kan ik het boven behandelde aldus samenvatten: in poëziehss. is de ritmiese eenheid het vers; deze wordt aangegeven door de nieuwe regel. De inbreuk op deze regel: de oversprong, wordt in veel hss. aangewezen door een teken, gewoonlik de punt. Maar hierin is al een zeker formalisme ontstaan. - En verder, waar het vers uit twee zinnetjes bestaat, heeft men dikwels een leesteken geschreven, en ook, evenals in proza, bij een opvallende pauze in een opsomming.Ga naar voetnoot1)

voetnoot1)
In de nieuwere tijd zijn met de interpunctie van het hs. uitgegeven: Marialegenden, door C.G.N. de Vooys, Jan Yperman's Cyrurgie door E.C. van Leersum, Dat Kaetspel ghemoraliseert, door J.A. Roetert Frederikse, Hadewijch Proza, door J. van Mierlo.
voetnoot2)
De Vreese zelf noteert in zijn uitgave van een deel van Lod. van Velthem's Spiegel Historiael onderaan de bl., waar het hs. een leesteken heeft. En Leendertz noemt in de Inl. bl. XI van zijn uitgave van Floris ende Blancefloer de plaatsen op waar het hs. een leesteken heeft.
voetnoot1)
Kopenhagen. Misschien zijn in dit hs. de enkele vraagtekens er later bijgevoegd.
voetnoot2)
Amsterdam. I.F. 41 (Moll 1).
voetnoot1)
In sommige kringen werd blijkbaar de oude traditie lang gehandhaafd. Ook moet men rekening houden met de leeftijd der afschrijvers: een oud man schrijft zooals hij het meer dan een halve eeuw geleden geleerd heeft. Vgl. wat De Vooys zegt over Jan de Swettere, in Tijdschr. 22 bl. 144. Is dit misschien ook het geval met het Utrechtse hs. 1014, dat gedateerd is op 1453?
voetnoot2)
Esopet, Leiden Lett. 191. - Waarom de uitgaven die niet de interpunctie en ook niet andere grafiese biezonderheden van een hs. overnemen, wel deze punten voor en na sijfers drukken, is mij niet duidelik.
voetnoot1)
Roman van Limborch, Leiden Lett. 195, perk. 14e eeuw, fol. 15a.
voetnoot2)
Leiden, B.P.L. 14 E, perk. 14e eeuw, fol. 11 d.; gedeeltelik uitg. door W. de Vreese.
voetnoot2)
Leiden, B.P.L. 14 E, perk. 14e eeuw, fol. 11 d.; gedeeltelik uitg. door W. de Vreese.
voetnoot3)
Het Utrechtse hs. 1692, papier 8o, 15e à 16e eeuw heeft voor en achter u streepjes, met rood overtrokken.
voetnoot4)
Ferguut, Leiden Lett. 191, perk. 14e eeuw, fol. 2b.
voetnoot5)
Maerlant's Rijmbijbel, Den Haag 76E 16, perk. 14e eeuw, fol. 2f.
voetnoot1)
Evenzo De Vreese, noot op r. 3300 van zijn uitgave van de Sp. Hist.
voetnoot1)
Zulke tekens kunnen aanwijzingen zijn voor de genealogie van hss.
voetnoot2)
Leendertz amendeert: coenen.
voetnoot3)
punt om de afkorting.
voetnoot1)
Middelnederfrankiese bew. v.d. Bestiaire d'amour, fol. 201, hs. Hannover 369 perk. eind 13e eeuw, uitgeg. door John Holmberg Uppsala 1925.
voetnoot2)
hs. Utrecht 1012, niet gefolieerd. Bij dat tweemaal een rode punt.
voetnoot3)
Utrecht 1328, perk., 14 eeuw, bl. 65 en 66, en Leiden B.P.L. 14 A, perk. begin 15e eeuw, fol. 8c.
voetnoot4)
Floris ende Blancefloer, Leiden Lett. 191, regel 966. Vgl. bl. 120.
voetnoot1)
Dietsche Doctrinale, Den Haag 76 E 5, fol. 33c. Dit hs. heeft alleen punt aan het eind van een hoofdstuk; hier is het het slot van het tweede boek, vandaar achter es een punt en nog een rode streep; achter vroet staat, verkeerdelik, een rode punt, die er dus later bijgezet is.
voetnoot2)
idem, fol. 18c.
voetnoot3)
Utrecht 1182, perk. 14e eeuw.
voetnoot4)
Leiden Lett. 312, papier 15e eeuw.
voetnoot1)
Het Leven van Sinte Lutgart, Kopenhagen, Ny kgl. S. 168, 40 fol. 58.
voetnoot1)
Echter is de punt heel dun, dus misschien niet aldus bedoeld? Elders dit verschijnsel wel soms: de 9e-eeuwse Münchener codex van de Heliand heeft punten na elk alliteratielid (Bieling bl. 14).
voetnoot2)
Facsim. in Platenatlas bij de Ned. Lit. gesch. door Poelhekke en De Vooys. Evenzo het 12e-eeuwse Berlijnse hs. van Wernher van Tegernsee (Bieling bl. 15).
voetnoot1)
Leiden Lett. 195, perk. 14e eeuw.
voetnoot2)
Leiden Lett. 191, perk. 14e eeuw.
voetnoot3)
B.P.L. 14 A, perk. 15e eeuw.
voetnoot1)
Kon. Bibl. Berlijn, Ms. germ. 4o, 557.
voetnoot2)
Tijdschr. 22 bl. 179 vg.
voetnoot3)
bl. 184 en 187. Echter niet in een andere strofe op bl. 184, waar misschien door de kleine klank- en letterverandering de afschrijver het rijm niet opgemerkt had. Of zijn hier in de druk afkortingen opgelost? Ik zelf heb niet de gelegenheid gehad het hs. te zien. Fol. 25 verso:

¶ So wie den armen mit ontfermen comt te baten
God / ons heere en sels nymmermeer verloren laten
margenoot+
fol. 8b
voetnoot1)
Facs. en afdruk bij Buitenrust Hettema, zie Zwolsche Herdr. 18 bl. 147 vg.
margenoot+
Prozahss.
voetnoot2)
Den Haag 75 E 8, perk. 2o, in 2 kol.
voetnoot3)
Als regel is de gewone hoofdletter in de Mnl. hss. rooddoorstreept; dit vermeld ik dus voortaan niet en geef ervoor in de druk een gewone hoofdletter; voor de rooddoorstreepte kleine letter druk ik in dit voorbeeld een kleine letter van iets groter formaat af.
voetnoot1)
Den Haag, 75 G 1, papier 8o, 1 kol.
voetnoot2)
Aan het eind van de bespreking der poëziehss. heb ik deze kwestie verder behandeld.
margenoot+
Eenledige interpunctie.
voetnoot1)
Hs. Utrecht 1032 fol. 247b.
voetnoot2)
Utrecht 1183.
voetnoot3)
Utrecht 1177 II. Een enkele keer ook wel eens een kleine letter rooddoorstreept.
voetnoot4)
Utrecht 1180. Hoogst zelden wel eens een punt in de zin.
voetnoot5)
Utrecht 1006. In deze codex twee handen, afwisselend; zie de katal. der hss. Hand A heeft alleen hoofdletters zonder punt, hand B heeft een tweeleledige interpunctie.
voetnoot5)
Utrecht 1006. In deze codex twee handen, afwisselend; zie de katal. der hss. Hand A heeft alleen hoofdletters zonder punt, hand B heeft een tweeleledige interpunctie.
voetnoot5)
Utrecht 1006. In deze codex twee handen, afwisselend; zie de katal. der hss. Hand A heeft alleen hoofdletters zonder punt, hand B heeft een tweeleledige interpunctie.
voetnoot6)
Utrecht 1032. Telkens andere hand, maar alle zonder punten, behalve de eerste 12 fol., zie bl. 158.
voetnoot7)
Utrecht 1025.
voetnoot8)
Utrecht 1696.
voetnoot1)
Utrecht 1692. Op fol. 19a eenmaal rode dubbelpunt in de zin.
voetnoot2)
Gepubl. door Dr. C.G.N. de Vooys in Tijdschr. 20 bl. 140 vg. en 160 vg.; dit proza ‘is ivan dezelfde hand als het Reinaertafschrift’ (ib. bl. 125). De Reinaert heeft slechts enkele punten (Hettema in: Zwolsche Herdr. 19/20 Inleiding CLIV): bij enjambement in regel 2284 en 3284.
voetnoot3)
Gepubl. door Dr. C.G.N. de Vooys in: Mnl. Marialegenden II bl. 164-194. Wanneer er in teksten die ik niet zelf in hs. gezien heb, ééns bij uitzondering een punt voorkomt, vermeld ik dit niet, daar ik in dat geval niet kan beoordelen of hiervoor een grafiese reden zijn kan.
voetnoot4)
Ib. bl. 93-105.
voetnoot5)
Ib. bl. 105-113.
voetnoot6)
Ib. bl. 164-185.
voetnoot7)
Ib bl. 329 en 332.
voetnoot8)
Ib. bl. 228-230.
voetnoot9)
Ib. bl. 230-235.
voetnoot10)
Ib. 246-261.
voetnoot11)
Ib. 153-156.
voetnoot12)
Ib. 163. Dit hs. beschreven door W. de Vreese: Beschr. der Hss. van Ruusbroec's Werken, bl. 544-549.
voetnoot13)
Utrecht 1182. Er volgen nog folia uit later tijd.
voetnoot1)
Daarentegen zijn regels die nog niet vol zijn, als daar tegelijk de zin uit is, opgevuld met punt of dubbelpunt, terwijl overigens deze niet als leesteken gebruikt worden; dus zijn het eigenlik grafiese tekens, ter vulling van de open ruimte, vgl. hierboven onder 6o. Het derde Sermoen is enigsins anders gerubriceerd. Zie bl. 139.
voetnoot2)
Uit hs. Wenen Fidei Commisbibl. 7943, afgedrukt in: Mnl. Marialeg. II bl. 226-228.
margenoot+
Tweeledige interpunctie.
voetnoot1)
Zeer zelden wordt deze punt in de zin ook gevonden in het Utrechtse hs. 1182, dat ik gerangschikt heb onder die met eenledige interpunctie, o.a. in de zin: Ende op die tijt was godelboldus die bisscop · ziec so dat hi den paues ontboot bi sinen naesten bisscopen mit brieven dat hi van node niet comen en mochten. Blijkbaar om aan te geven dat Godelboldus die bisscop bij elkaar hoort.
voetnoot1)
Utrecht 1021.
voetnoot2)
Utrecht 1044.
voetnoot3)
Utrecht 1017.
voetnoot4)
Utrecht 1015.
voetnoot5)
hs. R.K. gymn. Katwijk, gepubl. in Mnl. Marialegenden dl. I en dl. II bl. 1-18.
voetnoot6)
Gepubl. in Mnl. Marialegenden II bl. 217-220.
voetnoot1)
Ib. 221-225.
voetnoot2)
Ib. 235-236. Het hs. beschreven bij de Vreese: De Hss. van Ruusbroec's Werken bl. 668 vg.; in andere delen van dit hs. ook veel streepjes, volgens De Vreese bl. 675.
voetnoot3)
Den Haag, 76 E 5, folia 55-61.
voetnoot4)
Den Haag 75 E 8.
voetnoot5)
Utrecht 1018. De punt voor hoofdletters hoogst zelden, en dan meestal voor want of hi, waar de schrijver misschien eerst bedoeld had kleine letter te schrijven; er is zeer weinig verschil bij w en h tussen hoofd- en kleine letter. Wel vaker vertikale rode streep voor de hoofdletter.
voetnoot6)
Utrecht 1012.
voetnoot7)
Utrecht 1007.
voetnoot8)
Utrecht 1027.
voetnoot9)
Utrecht 1024. Dit hs. is slordig geïnterpungeerd; vaak punten op onbegrijpelike plaatsen, bv. fol. 120 v., 121 r.; heel dikwels na de r; is het hs. misschien afgeschreven van een hs. dat r's had, zoals men die veel ziet, met zo'n dun verbindingshaaltje dat het net een streep of boog met een losse punt erachter lijkt? Hier is het geen deel van de letter r, maar wel degelik een afzonderlike punt.
voetnoot10)
Gepubl. in Mnl. Marialegenden II bl. 126-129.
voetnoot11)
Ib. 129-140.
voetnoot12)
Ib. 141-148.
voetnoot13)
Ib. 148-153.
voetnoot14)
Ib. bl. 24-48.
voetnoot1)
Gepubl. in Mnl. Marialegenden bl. 121-126.
voetnoot2)
Ib. 156-163.
voetnoot3)
Utrecht 1695.
voetnoot4)
Hs. Brussel 15624-41. Uitg. met de interpunctie van het hs. door E.C. van Leersum 1912.
voetnoot5)
Hs. Den Haag 75 G-1.
voetnoot6)
Utrecht 1016.
voetnoot7)
Gents hs.. Deze legenden gepubl. in Mnl. Marial. II bl. 237-245.
voetnoot8)
hs. Brussel 15140. Gepubl. ib. 262-270.
voetnoot9)
W. de Vreese: De Handschriften van Jan van Ruusbroec's Werken, vermeldt wel herhaaldelik dat in een hs. punten voorkomen ‘ook voor hoofdletter,’ maar niet of dit altijd plaats heeft of ongeregeld.
voetnoot10)
hs. Hannover 369, uitgeg. door John Holmberg: Eine mnfr. Uebertr. des Bestiaire d'amour, 1925 in: Uppsala Univ. Årsskrift. Zie het facs., cn de beschrijving van de int. op bl. 7-10.
voetnoot11)
Utrecht 1019.
voetnoot12)
Utrecht 1023.
voetnoot1)
Utrecht 1329III; dit geschrift zonder robrik.
voetnoot2)
Gepubl. in Mnl. Marialegenden II bl. 113-121.
voetnoot3)
Ib. inleiding bl. XXXIV-XXXV en tekst bl. 75-93.
voetnoot4)
Utrecht, 1017, vgl. bl. 160.
voetnoot5)
De hss. van J.v. Ruusbroec's Werken bl. 441: in een Keuls hs. papier van ± 1470, fol. 200a-209b.
voetnoot2)
Gepubl. in Mnl. Marialegenden II bl. 113-121.
voetnoot6)
Mnl. Marialeg. bl. 221-225.
voetnoot7)
Uitg. van Holmberg bl. 7.
voetnoot8)
Mnl. Marialeg. bl. 198-217.
voetnoot1)
Ik heb niet kunnen kontroleren of het streepje er later tussengezet zijn kan. De kleur van de inkt is hiervoor geen afdoend kriterium m.i., eerder is dat de afstand tussen de woorden; maar toch kan een fijn schuin streepje nog gemakkeliker er later tussengevoegd worden dan een punt. O.a. noemt De Vreese het in het 14e-eeuwse Brusselse hs. 3067-3073, perk.; dit heeft behalve punt en punt met krulletje ‘een klein, fijn schuin streepje, wat in het midden der 14e eeuw zeker nog een zeldzaamheid is.’ (bl. 641). In het tweede deel van deze codex twee evenwijdige schuine streepjes.
voetnoot2)
Volgens de beschrijving van A. Roetert Frederikse, diss. Utrecht 1915. Het tweede hs. door hem op bl. XCII gedateerd tussen 1490 en 1500, op bl. CI naar het watermerk op de helft van de 15e eeuw. Ook een Keuls hs. waarvan R.F. de tijd niet vermeldt, heeft, blijkens een klein fragment dat er afgedrukt is, het streepje, maar ook een enkele keer de punt voor hoofdletter. Het is opmerkelik dat deze alle drie het streepje hebben.
voetnoot1)
Matth. 25 uit hs. Den Haag 75 G 1, 8o papier 1408.
voetnoot2)
hs: kncht.
voetnoot3)
Misschien is hieraan ook te wijten het feit dat in de overdruk van cap. V uit zeven dietsche Imitatiohss. die op één en dezelfde vertaling teruggaan [De Katholiek dl. 121 ao 1902, bl. 373-376], die nagenoeg dezelfde interpunctie hebben, één hs. twee maal kleine w heeft waar de andere hoofdletter hebben, en een ander vier maal hoofdletter w en een maal hoofdletter v waar het o.i. ongemotiveerd is.
voetnoot1)
Vgl. bv. Marialegenden I bl. 26 en I bl. 60 r. 20: ende riep Ic come O vrouwe ic come. Op bl. 25 en 26 (= fol. 25 van het hs.) zijn verreweg de meeste hoofdletters D en O. Sommige kopiïsten hadden misschien wel een zekere voorkeur voor bepaalde hoofdletters.
voetnoot2)
Slot van ‘Van der troestinge’, Utrechts hs. 1023, papier 12o, 1470, de laatste drie regels van fol. 131a en fol. 131b geheel. Bij uitzondering heb ik, om een indruk van het geheel te geven, hier ook de rood doorstreepte hoofdletter dik laten drukken. Rood onderstreept zijn nog: cartuser tutrecht, Sinte vincentiusdach, cartusers. De punt aan het eind van de derde regel, - fol. 131b regel 1, - is waarschijnlik geplaatst om de regel vol te maken; vgl. op twee na de laatste regel, waar hij ontbreekt.
voetnoot1)
Middeleeuwsche Bibliotheken, diss. A'dam 1902.
voetnoot2)
De Hss. van J.v. Ruusbroec's Werken 1900, bl. 149. Voor het omgekeerde geval, dat de hand verschillend lijkt, maar hetzelfde is, - De Vreese bl. 280, 301, 331, 343-344, 439, 547, 580 en 581, - zou de interpunctie wellicht ook een argument kunnen blijken. Niet alleen het gebruik van de leestekens, maar ook hun vorm kan een aanwijzing zijn, inzonderheid in Latijnse geschriften met liturgiese interpunctie; vooral flexa en vraagteken, maar ook wel metron, hebben zeer verschillendevormen.
voetnoot1)
De katalogus der hss. vermeldt dit niet.

voetnoot1)
Leiden Lett. 312.
voetnoot2)
Ik beperk mij tot één hs., daar anders de stof veel te omvangrijk zou worden. Om onze kennis van de Mnl. taalbouw te vergroten ware het wenselik dat van een groot aantal met zorg geïnterpungeerde teksten, het ritme bestudeerd wordt aan de hand van de interpunctie. Ik heb juist dit hs. gekozen, dat door de druk voor iedereen gemakkelik na te slaan is. Ik bespreek hoofdzakelik het Katwijkse hs., deel I van de uitgave, en hiervan voornamelik bl. 20 tot 140, daar ook hier weer verschillende sistemen zijn.
voetnoot1)
Op bl. 112 komt vijf maal voor ‘daer ic den ghenen mede ophief (of een ander werkw.) die’ enz.: de eerste maal alles in één groep genomen, de tweede maal Die met hoofdletter, de drie laatste malen heeft de schrijver de juiste verdeling gevonden en Daer met hoofdletter en ‘die’ met kleine letter genomen.
voetnoot2)
Vgl. bl. 153 noot 4.
voetnoot1)
Resp. bl. 5 en bl. 130. Hi nagenoeg steeds met kleine letter. Meer voorbeelden bl. 70 r. 3, 88 r. 5 en 15, 96 r. 16, 97 r. 4, 101 r. 4, 125 r. 10, 134 r. 3. Maar soms ook staat voor hi een punt, nl. 64 r. 11 in zeer lange periode, bl. 96 r. 16 na Die duvel seide en bl. 122 r. 13, waar van de indirekte rede overgegaan wordt in de half-direkte rede. Maar met hoofdletter Si en Hi op bl. 79 r. 20 en 21 en bl. 108 r. 19 en 109 r. 3, dus beide keren vlak bij elkaar.
voetnoot1)
blz. 120; hetzelfde geval van nevenschikking, gescheiden door punt, op bl. 96, 101 (na het eenlettergrepige woord vleýschs), 124 en eigenaardig op bl. 118 r. 3 (na convént): hier van een reeks nevenschikkingen het laatste door punt afgescheiden, vgl. de hoofdletter Ende of Of op bl. 147, dus vijf maal. Twee keer voor een zinnetje dat de waarde van een relatieve zin heeft (ende was ghenoemt dalo) nl. op bl. 115 en 125. Verder nog op bl. 118 r. 5 (na beklemtoond eenlettergrepig woord wt), bl. 135 (choer), bl. 140 (beelt), bl. 21 (héllen) en eens in gesproken woorden op bl. 114 na altoés; en dan nog, vooral in stukken die veel punten hebben, op bl. 118 r. 12, bl. 126, bl. 127, bl. 140 r. 15 en 141 r. 1.
voetnoot2)
Resp. bl. 66 en 93; beide na beklemtoond eenlettergrepig woord; ook bl. 61 (na siec), bl. 43 (na dienst), bl. 141 (na scoen), verder op bl. 75 regel 13 (quam), bl. 118 r. 1 en 6, 143 r. 17.
voetnoot1)
Resp. bl. 128, 38, 90 en 116. Had het woord absconsi accent op de laatste lettergreep? Verder nog op bl. 27 (na outáer), bl. 20 (na brief), bl. 23 (na paert), bl. 113 r. 4, 118 r. 8, 119 r. 1, 134 r. 13, 143 r. 15. Een dergelik ritme voor mer op bl. 23, waar na wíjf voor mer ook punt staat; vgl. echter bl. 25 r. 11: gód mer
voetnoot1)
Vgl. bl. 148 noot.
voetnoot2)
Bl. 134. Evenzoo op bl. 131 enghehen · lieve maghet maria en op bl. 142 sterven · mi waar het eerste een vraag is. Alle drie gevallen in gesproken woorden.
voetnoot3)
Resp. bl. 74, 96 en 141; de eerste twee hebben veel overeenkomst. In het derde voorbeeld na seide punt en hoofdletter, wat weinig gebruikelik is in deze tekst.
voetnoot4)
Resp. bl. 96, 92, 127, 135 en 135. De onregelmatigheid op bl. 117, waar in drie zinnen van presies hetzelfde ritme op regel 5, 9 en 11 twee maal ghinc · stont voorkomt met punt en een maal zonder, kan ik niet verklaren; misschien is er een grafiese reden voor geweest. Maar is het wel opzet dat in nog een vierde dergelike zin, waar inplaats van ‘ghinc’ ‘quam’ staat, geen punt voorkomt, daar dit woord meer samenvloeit met het volgende ‘stont’ dan de opeenvolging ‘ghinc stont’ met de medeklinkers kst?
voetnoot1)
Bl. 36.
voetnoot1)
Resp. bl. 73, 84, 142, 119, 70, 58, 26, 39, 73. Vgl. ook bl. 37 r. 9; voor de punt op regel 10 is m.i. niet veel reden.
voetnoot2)
Bl. 25 r. 6, 33 r. 7.
voetnoot1)
Zie de inleiding van de uitg. van Van Leersum, bl. XXV, XXVI, XXXV en XXXVI.
voetnoot2)
Bl. 37 eerste kolom = hs. 114 c.
voetnoot1)
Bl. 34 eerste kolom = hs. 113d.
voetnoot2)
Hs. Den Haag 75 E 8, perk. 1399 fol. in twee kolommen. Natuurlik zijn de accenten van mij.
voetnoot3)
Si met rode hoofdletter. De rubricator heeft deze tweeledige interpunctie drieledig gemaakt. Het woord want in veel hss, dikwels gerubriceerd.
voetnoot1)
Hs. Den Haag 76 E 5 perk. 1374, hs. bevattende o.a. de Beatrijs; fol. 55-61 is proza.
voetnoot2)
Grote D over twee regels, de a en de t van tiende rood doorstreept.
margenoot+
Drieledige interpunctie.
voetnoot3)
Hs. Utrecht 1335, papier en perk., anno 1470.
voetnoot4)
dwz. fol. 1-229. Fol. 230-251, ook 16e eeuws, hebben hoofdletter, soms voorafgegaan door punt, en punt.
voetnoot1)
Utrecht 1030, papier 12o, 15e eeuw, fol. 1-46. Het tweede traktaatje uit deze codex is besproken op bl. 139.
voetnoot2)
Papier, 12o, 15e eeuw; het bevat stichtelike traktaten, o.a. het eerste boec van de Navolginghe. Zie bl. 131.
voetnoot3)
De Hss. van Ruusbr.'s Werken bl. 361.
voetnoot4)
Bl. 541.
voetnoot5)
Bl. 376.
voetnoot1)
Perk., begin 15e eeuw.
voetnoot2)
Papier, 15e eeuw.
voetnoot3)
Utrecht 1691 fol. 1-32a, perk. 1e h. 15e eeuw, beschreven door de Vreese: De Hss. v. Ruusbroec's Werken bl. 363 vg.
voetnoot4)
De d rooddoorstreept; er is weinig verschil tussen hoofdletter d en kleine letter d in dit hs.
voetnoot4)
De d rooddoorstreept; er is weinig verschil tussen hoofdletter d en kleine letter d in dit hs.
voetnoot5)
Fol. 2a.
voetnoot6)
Fol. 7b.
voetnoot7)
Fol. 1a.
voetnoot8)
Fol. 26b.
voetnoot1)
De rubricator wilde hierna de zin laten beginnen en heeft daarom het erop volgende ende rooddoorstreept.
voetnoot2)
De Hss. van Ruusbroec's Werken.
voetnoot1)
Ibidem bl. 418. Dit hs., evenals de volgende, onder nummer 2, 3 en 4 genoemd, is afkomstig uit het Rooclooster in het Zoniënbos. Eveneens het hs. van het Leven van Sinte Lutgart, beschreven hieronder op bl. 178 vg., dat ook een drieledige interp. met metron heeft.
voetnoot2)
Bl. 656.
voetnoot3)
Bl. 641.
voetnoot4)
Bl. 659.
voetnoot4)
Bl. 659.
voetnoot1)
Facs. van de eerste bl. bij H.v. Druten: Gesch. der Ned. Bijbelvert. 266. C, d en f besproken door C.G.N. de Vooys: Twee mystieke Traktaatjes uit de 1e h.v.d. 14e e. in Tijdschr. XL.
voetnoot2)
De katal. noemt dit niet.
voetnoot3)
Zie het facs. van fol 62 v., de tweede kolom.
voetnoot1)
Fol. 266 c regel 17-22.
voetnoot1)
Natuurlik is evenzo geïnterpungeerd de ‘questie’ op fol. 40c-41d.
voetnoot2)
Geen uitzondering op deze regel zijn de puntkomma's op fol. 15a 23, 23d 30, 63a 29: dit zijn citaten uit de bijbel, en deze zijn overgenomen met de interp. die ze in het bijbelhs. hadden.
voetnoot3)
Om deze reden heb ik, in strijd met de katalogus, als een nieuw stukje beschouwd het onder i genoemde. Niet alleen begint dit met grote rode letter (dat zou geen voldoende motief zijn), maar ook wordt het voorgaande afgesloten door een puntkomma. Om dezelfde reden beschouw ik, evenals de katalogus, het gedeelte van fol. 270d-275a als één traktaat, hoewel Dr. de Vooys, Tijdschr. XL, dit als drie stukjes beschouwt; de twee eerste gedeelten nl. worden niet door puntkomma afgesloten.
voetnoot4)
Vgl. hiermee de grote rode letter in het Comb. hs. van de Reinaert bij Meester Juffroet doet ons verstaen (2955).
voetnoot1)
Alleen het onder 5 genoemde is uit de 15e eeuw; dit heeft echter tegelijk ook streepje, hetgeen vreemd is; daar ik het hs. niet zelf gezien heb, kan ik dit geval niet beoordelen.
voetnoot2)
Bl. 451.
margenoot+
Poëziehss.
voetnoot1)
Het Groningse hs. van Wapene Martijn heeft versierde grote letter aan het begin van elke strofe; de andere versregels, ook als er een nieuwe zin begint, met kleine letter, alleen hebben de i en de a een wat groter type. Zie facs. in Platenatlas bij de Ned. Lit. van Poelhekke en De Vooys.
voetnoot1)
Spieghel Historiael van Lod. van Velthem, hs. Leiden B.P.L. 14 E, perk. 14e eeuw, fol. 31a; in dit hs. zijn de punten ook inkonsekwent geplaatst.
voetnoot2)
Niet alle hss. doen dit. Afgezien van de rubricering hebben sommige poëziehss. geen interpunctie, bv. Bediedenis der Misse (Leiden Lett. 191), Dietse Doctrinael (Leiden Lett. 191), Natuurkunde des heelals (Utrecht 1328 I), Maerlant's Van den houte (Utrecht 1328 II), Van vrouwen ende van minne (Den Haag 75 H 57), Der minnen loep (Den Haag 128 E 6), Beatrijs (Den Haag 76 E 5), Maerlant's Rijmbijbel (Den Haag 75 E 20). In de Floris en Blancefloer (Leiden Lett. 191) geen punten in de tweede hand, d.i. de fol. 1 en 2 en vanaf fol. 17 = regel 1-320 en vanaf 2558.
voetnoot3)
Floris ende Blancefl., hs. Leiden Lett. 191 II, perk., 14e eeuw.
voetnoot4)
Ferguut, hs. Leiden Lett. 191 I, perk., 14e eeuw.
voetnoot5)
Vanden levene ons heren, hs. Utrecht nummer 1329 I, papier, 15e eeuw.
voetnoot5)
Vanden levene ons heren, hs. Utrecht nummer 1329 I, papier, 15e eeuw.
voetnoot6)
Fol. 7b. Of het moest zijn dat dit ook een grafies teken is, tussen de twee klinkers.
voetnoot1)
Vanden l.o.h. 1384.
voetnoot2)
Ferguut.
voetnoot3)
Vanden l.o.h. 1119. Dit vat ik liever op als leesteken dan als grafies onderscheidingsteken tussen de u en de w.
voetnoot4)
Vanden l.o.h. 641.
voetnoot5)
Der ystorien bloeme, hs. Leiden Lett. 191 III regel 579. Oudemans zegt in het Voorbericht van zijn uitgave, dat dit hs. geen leestekens en geen hoofdletters heeft. Zie meer voorbeelden uit dit hs. op bl. 172.
voetnoot6)
Vander Wrake, fragment Den Haag 131 D. 2, perk., 14e eeuw; de hoofdletters en de w zijn rood doorstreept.
voetnoot1)
Amsterdam, Kon. Ak. v. Wet., perk., 4o, in drie kolommen; fol. 4b en 5b.
voetnoot2)
Ferguut fol. 158c.
voetnoot3)
Vanden l.o.h. 173-174.
voetnoot4)
Vanden l.o.h. 398-399.
voetnoot5)
Der yst. bl. 66-68.
voetnoot1)
Ferguut fol. 3b.
voetnoot2)
Den Haag 73 F 19 papier 4o in 2 kol., eind 15e eeuw. Grote H over twee regels en de O van Hoe en de beginletters van de andere regels rood doorstreept in het Haagse hs. Dit heeft ook nogal eens punten aan het eind van de regel. Het Gron hs. heeft alleen aan het eind van de strofe regelmatig punt, en soms dan nog in de regel. Zie over dit hs, verder bl. 167 noot.
voetnoot1)
Regel 627-635fol. 4d.
voetnoot2)
Fol. 2a.
voetnoot3)
Fol. 8a.
voetnoot4)
Fol. 3c.
voetnoot5)
Fol. 4c.
voetnoot6)
Vgl. hetgeen ik over gelijke en ongelijke ritmegroepen bij het proza gezegd heb.
voetnoot7)
Regel 244-245.
voetnoot1)
Regel 95-99. - Daarentegen weer wel een leesteken in Walewein fol. 123a:
 
maer tander serpent dat hadde verloren
 
sinen voet: het heuet vercoren
 
Gringoletten seer waleweins paert
 
Ende maecte hem vaste darewaert
Hier de dubbelpunt na de tweede heffing; misschien omdat het een beklemtoond eenlettergrepig woord is? Of kan oorspronkelik voet de eerste heffing geweest zijn en er verderop een woord zijn weggelaten?
voetnoot2)
Regel 7-12.
voetnoot3)
Ik verkies deze term boven rijmbreuk, dat waarschijnlik gevormd is naar het Duitse Reimbrechung, de term die Creizenach gebruikt in zijn Geschichte des neuern Dramas.
voetnoot1)
J. Geurts: Bijdr. tot de Gesch. v.h. Rijm in de Ned. poëzie, 1904 dl. I bl. 24 zegt hierover, tegen de mening van Jonckbloet in: ‘Voorts weze nog opgemerkt dat de zin enjambeert onverschillig over het eerste of het tweede vers van het rijmpaar.’
voetnoot2)
Floris ende Bl. 1015-1018. Leendertz Inl. XI noemt deze punt niet. Ik heb in het hele hs. negen punten geteld, en wel alleen in het gedeelte dat volgens Leendertz door de eerste hand geschreven is, d.i. fol. 3-16 = regel 320-2557, nl. in regel 1017, 1063 twee, 1276, 1319, 1363, 1518, 1957 en 2458; de punten in de regels 966, 1242 en 2165, die Leendertz ook noemt, kunnen grafiese tekens zijn.
voetnoot3)
Wal. 721-725.
voetnoot4)
Maerlant: Rijmbijbel, hs. Den Haag 76 E 16, perk., 14e eeuw in 3 kol. fol. 1a. Het andere Haagse hs. 129 A 11 heeft hier ook een leesteken, en wel dubbelpunt.
voetnoot5)
Idem fol. 1b. Het hs. 129 A 11 heeft hier geen teken.
voetnoot1)
Hs. 129 A 11, perk., 14 eeuw. Hier is de regel in twee gelijke stukken verdeeld, elk van twee heffingen, dus minder reden voor een leesteken. Is de dubbelpunt misschien ontstaan, doordat het afgeschreven is van een hs. dat deze zeer lange regel over twee regels verdeeld had, en daardoor een grafies teken geplaatst had achter gheuenijnde? Het andere hs. heeft hier geen leesteken.
voetnoot2)
Fol. 181d 11180-11184. Zie facs. in: A. Hulshof: Schrift in den Niederl. afb. 1.
voetnoot3)
Fol. 158b.
voetnoot4)
Vanden levene o.h. 129-130.
voetnoot5)
Maerlant's Spiegel Historiael, hs. A'dam, Kon. Ak. v. Wet., perk. 4o in 3 kol., fol. 5b.
voetnoot1)
Vanden levene o.h. 1076-1077.
voetnoot2)
Velthem's Sp. Hist. fol. 11a. - N.B. geen punt voor mar.
voetnoot1)
Regel 1384-1389. De accenten en quantiteitstekens zijn van mij.
voetnoot1)
Vgl. bl. 158.
voetnoot2)
Perk., in 1 kolom, laatste kwart 13e eeuw, volgens de uitgever Van Veerdeghem. - Zie D. Stracke: Iets over de punctuatie in Mnl. dichtwerken in Leuvensche Bijdragen IX bl. 213-243. S. geeft krietiek op de interpunctie van Van Veerdeghem.
voetnoot3)
Vergelijken met onze moderne tekens doe ik liever niet; onze komma en punt duiden de ene keer een veel langer pauze aan dan de andere, ze hebben meer syntakties verschil; de puntkomma staat in het hs. na een hele periodus, voor pauze - met - toondaling in de periodus dient de punt; deze kan dus ook wel voorkomen, mits in de regel, aan het eind van een zin, bv. II 2897-2898: [eene]
 
Der bester daer si iegen ie
 
Gesproken hadde · oc seide si enz.
voetnoot1)
Bv. II 505.
voetnoot2)
II 7795-7797 = fol. 137b-138a; ook II 10592.
voetnoot1)
Resp. II 780-782 = fol. 19a-19b, II 1047-1049 = fol. 23b-24a, en III 2031-2032 = fol. 290b.
voetnoot2)
II 1040-1042.
voetnoot3)
II 1645-1649 = fol. 34a.
voetnoot4)
Ik veroordeel dus niet zo dikwels als Stracke de int. van Van Veerdeghem. Behalve deze plaats, die door S. als nummer 9 geciteerd wordt, zijn m.i. op deze wijze op te vatten de nummers 15, 25, 35, 38 en 40 van S. Daar S. de door mij genoemde gewoonte, om na een deel van de enjamberende woorden een punt te plaatsen, niet kende, legt hij deze plaatsen anders uit. Volkomen in overeenstemming met de interpunctie van het hs., alleen overgebracht in overeenkomstige moderne tekens, is de int. van V. Veerdeghem in nr. 36 en enkele andere. Ook ben ik het niet eens met S.'s verklaring van no. 5, 6 en 7 resp. II r. 895, 965 en 975. Deze vat ik op als grafiese punt, ter scheiding van de vokalen: [965 So mote wi · oc allegader] of als verschrijving: [975 Die gere pijnde om · wale don 895 Dat nemet hir op · weder nu]. Dergelike verschrijvingen vond ik in II 2438 Nu korte wi · dan dese tale 2591 Daer si · di ioye migel vant. In het tweede en vierde geval staat de punt bovenaan, wat bij de leestekens niet voorkomt. Bovendien staan deze verschrijvingen dichtbij elkaar. - 3o Ikverklaar de punt in nr. 24 van S., aan het eind van II 6232, anders: deze is niet als leesteeken bedoeld, het is het eind van een bladzij, nl. van fol. 111a, en wel meer staat er aan het eind van de bladzij een punt, bv. II 1462 = fol. 30b, II 2878 = fol. 54b, II 5488 = fol. 98b, III 2310 = fol. 295a. O.a. ook in Maerlant's Rijmbijbel (Den Haag 76 E 16) staat dikwels een punt achter de laatste regel van een kolom, hetzij de zin uit is of niet. Ook vat ik als grafiese punt op aan het verseind II 2656 (niet genoemd door S.) So seide si fiat fiat · nl. na het vreemde woord. 4o Het door S. op bl. 222 onder 4) genoemde verschijnsel: punt staat ‘na de twee of drie eerste verzen van een hoofdstuk, alhoewel over 't algemeen geheel overbodig’ is het gevolg van de korte regels bij grote versierde hoofdletter aan het begin van een caput, vgl. hierboven bl. 126 en zie de facs. van het hs. voor in de uitg. van Van Veerdeghem. 5o Het vijfde teken dat S. vermeldt en dat hij afdrukt als een horizontaal boogje, is eigenlijk meer een punt met een vrij lange haal naar boven aan de rechterkant en zal wel niet anders zijn dan een slecht uitgevallen punt, althans in II 159, de eenige plaats waar het in de regel voorkomt (na vrudt); verder nog zevenmaal aan het verseind, waar het er misschien later bijgekrabd is? - Overigens heeft S. op tal van plaatsen de int. van Van Veerdeghem uitstekend verbeterd.
voetnoot1)
nl. 230, 236, 237 (eind folium), 238, 240, 244, 249 en 252; eenmaal metron na 239. Ook twee maal in het vers komt voor een punt onderop de regel en met een haaltje. - Ook de ongemotiveerde punten na regel 637 en 638 in boek II hebben dit haaltje.
voetnoot1)
Na regel 385 heeft eerst een puntkomma gestaan, eigenlik ongemotiveerd, maar blijkbaar direkt daarna is de n van vernomen er over heen geschreven.
voetnoot2)
Volgens v.V. begint bovenaan fol. 16 misschien een nieuwe hand.
voetnoot3)
Deze 36 folia als voorbeeld. In dit stuk komen, behalve aan het eind van het hoofdstuk of van de bladzijde en behalve de vreemde punt - met - haaltje na regel 637 en 638, slechts twee eindpunten voor en wel beide bij oneven regel, nl. 585 en 1183, de laatste aan het slot van een rede. Daarentegen bij even regel aan het slot van een rede een eindpunt op fol. 38b regel 1914. Dit zijn de vijf (drie) enige echte punten aan het verseind in de eerste 60 folia, die ik daarvoor nagekeken heb. Na de oneven regels heeft men waarschijnlik de punt geschreven, omdat men daar niet graag de periodus gebruikte.
voetnoot4)
G. Kalff: Gesch. der Ned. Lett. I bl. 282-285 en noot 36. F. Buitenrust Hettema: Inleiding op de Reynaert, Zwolsche Herdr. 19/20 bl. CXL vg. J.W. Muller: Critische Commentaar, bl. 146 vg.
voetnoot1)
Uit de woorden van Muller bl. 146 zou men dit kunnen opmaken.
voetnoot1)
Muller: Crit. Comm. bl. 116, maakt niet dit principiële onderscheid. In zijn gereconstrueerde tekst maakt hij 16 maal alinea bij rijmscheiding, en beroept zich hiervoor op 4 plaatsen in het Comb. hs. (eigenlik zijn het er 5, maar bij r. 562 = 558 maakt M. zelf geen alinea), maar op deze plaatsen staat slechts het paragraafteken - het enige geval van grote letter is het niet aldaar door hem genoemde in r. 2280, waar M. geen alinea maakt - en bovendien beroept hij zich dan nog op de 4 laatste van de hierboven genoemde gevallen, nl. r. 282, 1285, 1847 en 2043, waar volgens hem de grote letter een regel hoger of lager gezet is om de rijmscheiding te bedekken. M.i. is deze bedoeling hier niet aanwezig geweest: dan had de schrijver de moeilikheid makkelik kunnen ontzeilen door in 't geheel geen grote letter te maken, zoals het Dyckse hs. - Hiermee wil ik niet bestrijden het naar eigen inzicht alineëren in een kritiese uitgave, maar alleen het ontlenen van een argument daarvoor aan de hss. - Wil men trachten de alinea's van het oorspr. hs. te reconstrueren, dan bieden m.i. de paragraaftekens en rode strepen daarvoor heel weinig houvast. Grote letters die in beide hss. voorkomen zullen allicht wel in het oorspr. hs. gestaan hebben, en misschien nog wel enkele andere. Maar in het algemeen lijkt het mij waarschijnliker dat de kopiïst er grote letters bij maakt dan dat hij er minder maakt. - Het jongere Comb. hs. heeft er bijna 3 maal zoveel als het Dyckse.
voetnoot1)
Zie de vergelijkende lijst der rubricering in de vier teksten (ook Balduinus en Reinaert II) bij Muller, bl. 148-149.
voetnoot2)
Regel 777 is nl. de eerste regel van een nieuwe kolom. De twee begin d's maken de vergissing nog des te gemakkeliker. Deze beide argumenten reeds bij Hettema CXLI noot. Het Comb. hs. heeft
 
Dit was beneden ere riuiere
 
Dat Brune onsalichst alre diere
Het Dyckse, beter:
 
Dit was beneden ere riuire
 
Dat Brune enz.
 
(de eerste D rood doorstreept).
Ook in andere hss. heb ik gevallen gevonden waar geheel onder, of boven aan de kolom, een verwarring met de grote letter was. Bv. in het Leidse hs. van Der Ystorien Bloeme. Ook dit hs. heeft de grote hoofdletter altijd alleen bij een nieuw rijmpaar, behalve in r. 4194. Nu zijn r. 4194 en 4195 de twee onderste regels van de kolom (fol. 26). De schrijver heeft in twee regels een plekje uitgespaard voor de grote hoofdletter, maar het moest de beginletter zijn van de tweede regel, (die dus, anders dan gewoonlik, in dit biezondere geval niet doorloopt in de regel eronder, maar in die erboven,) maar zelf heeft hij al de eerste letter van de eerste der twee regels vergeten. Op fol. 17v. (r. 2758-2759) was de toestand net zo, maar daar heeft hij het goed gedaan.
voetnoot1)
Ook bv. altijd in Floris ende Bl.; om de rijmscheiding dus geen grote letter in r. 16: Nu merct. Ook hier wel grote letter waar men tegenwoordig geen alinea zou maken, bv. r. 659, middenin de beschrijving van de beker. - Ook alleen bij nieuw rijmpaar een grote letter in Vanden levene ons heren en in het reeds genoemde Ystorien Bloeme.
voetnoot1)
Uitgezonderd misschien 1055. Hier kan het wel het woord Dit geweest zijn dat de aandacht van de rubricator getrokken heeft.
voetnoot2)
Nic. M. Hoogenhout: Untersuchungen zu L. van V.'s Sp. H., diss. Straatsburg; Leiden 1902. - De uitgave van de Sp. H. van Is. 1e Long heeft de alinea's van het hs. De eerste vijf (van de dertien) zijn de gewone strofen van 13 regels.
voetnoot1)
Slechts enkele gegevens kon ik verzamelen. Moge een uitgebreider onderzoek meer aan den dag brengen. Behalve naar de tijd, moet het materiaal dan zo geordend worden dat men zo mogelik een antwoord kan vinden op de volgende vragen:
Was er een bepaald stelsel in bepaalde schrijfscholen, of in hele kloosterverenigingen, bv. onder de Windesheimers, bij de Kartuizers (verband tussen deze twee?) in de Benedictijnerorde, in kanselarijen? Ten tweede: werden hss., afkomstig van één hand, verschillend geïnterpungeerd naarmate de stof van andere aard was? Ten derde: zijn hss. die uit één kring afkomstig zijn, verschillend geïnterpungeerd bij verschillend lettertype: rotunda, fractuur enz.? Het is aan te bevelen hierop met het verzamelen van materiaal te letten. Ik had reeds een deel van mijn materiaal bijeen toen ik tot die conclusie kwam en heb dit laatste punt daarom bij de bespreking van de hss. niet vermeld.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken