Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Bric à brac (1957)

Informatie terzijde

Titelpagina van Bric à brac
Afbeelding van Bric à bracToon afbeelding van titelpagina van Bric à brac

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (5.88 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

column(s) / cursiefjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Bric à brac

(1957)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Leuk en los

Van alle kwalen des tijds lijkt mij de luidruchtige gemeenzaamheid, uit Amerika ingevoerd, de verschrikkelijkste. De jovialiteit dient altijd om een afwezigheid van goede manieren te verbergen, hetgeen nimmer gelukt. In de hoofdstad der oppervlakkige gemeenzaamheid, Nieuw York, kan men in winkels en openbare vervoermiddelen, dringende aanbevelingen lezen betreffende de wenselijkheid van een niet al te onbehouwen optreden. De talrijkheid van deze geschriften en de smekende toon welke zij aanslaan, bewijzen hun noodzakelijkheid. En dit wil weer zeggen dat het overgrote deel van onze medeburgers van nature onbeschoft is en zich daar wel bij bevindt. Onderwijs en opvoeding zijn op dat gebied, als op elk ander, schromelijk in gebreke gebleven. Men heeft blijkbaar verzuimd de jeugd op de hoogte te stellen van de voordelen verbonden aan het verbergen van alle ingeboren neigingen en in het bijzonder die tot onheusheid. Zij die zich van oor-en oogkleppen voorzien, bij de verschijnselen neerleggen, beweren om hun laatste overschot van eerbied voor zichzelf te redden, dat het waarlijk nog zo erg niet is. Hen raad ik aan zich in een menigte te begeven. De kunst van het wachten-op-zijn-beurt is moeilijk aan te

[pagina 82]
[p. 82]

leren. Wanneer er weinig plaatsen en veel liefhebbers zijn, wordt ieder openbaar vervoermiddel bestormd. Ik ben daarbij getuige van menig handgemeen geweest. Niemand in de kluit schijnt te weten, dat geduld, bescheidenheid en aanvaarding de zuilen zijn, waar iedere beschaving op rust. Wanneer ik mij weleens een opmerking in die richting veroorloof, word ik steevast terecht gewezen met een beroep op haast.

Maar, heer in den hemel, is er iets platters, gemeners, onbeschaamders dan haast? Bovendien geloof ik nooit in al die bedrijvigheid. Hoe dikwijls gebeurde het mij niet, dat ik zag hoe zich een bliksemsnelle man op de laatste seconde in mijn bus drong, alsof zijn bestaan afhing van één minuut meer of minder en hoe hij daarna doodrustig uitstapte bij Rockefellercenter om zich aldaar, en ik verwijt hem dat niet, gedurende een half uur of langer (gelijk heeft hij), te vergapen aan de sierlijke en zorgeloze schaatsenrijderij. Wat zou hij gemist hebben zo hij met de volgende bus was aangekomen en het schouwspel vijf minuten later de rug had toegekeerd?

Haast duidt op domheid. Men haast zich omdat men niet in staat is zich rekenschap te geven van de ijdelheid van alle kippendrukte. Of omdat men door deze vorm van gewichtigdoenerij zijn aanzien denkt te verhogen. Haast is ook een vorm van onbeleefdheid. Men loopt en dringt zijn medemensen op zij om hen te doen geloven, dat men gewichtige bezigheden heeft te verrichten. ‘Don't be a hog’ zeggen de aanplakbiljetten. Alsof aanplakbiljetten op de natuur der mensen kunnen inwerken! De hogs zijn hogs, omdat het hun een onoverkomelijke moeite kost op een argeloze vraag een vriendelijk en doeltreffend antwoord te verstrekken. Deze onmacht om zich tot een aanvankelijke vorm van beleefdheid op te werken, doet zich het hinderlijkst voor bij de beambten der openbare verkeersmiddelen. Overal, in Amsterdam, Brussel, Parijs, Nieuw York, viel het mij telkens weer op welk een zelfoverwinning het conducteurs en wagenbestuurders kost iets naders omtrent hun reisroute mede te delen. Zij weigeren het niet bot. Maar zij doen het (op een verbitterde toon) zó beknopt en zó onverstaanbaar mogelijk, ten einde het nut van deze

[pagina 83]
[p. 83]

hen afgeperste bekentenissen tot een minimum te beperken. Ik vrees dat zij eigenlijk onze aanwezigheid in hun wagen niet op prijs stellen. Lege voertuigen bieden minder mogelijkheid tot last. Het overkwam mij meer dan eenmaal dat ik, bedeesd van aard als ik ben, een verkeerde lijn koos, liever dan mij bloot te stellen aan voorlichting met een grauw en een snauw. Zij die beweren dit verschijnsel nimmer te hebben waargenomen, geven zichzelf daarmede een brevet van olifant. Door het afwijzend optreden van ambtenaren, doch ook van eenvoudige medeburgers, heeft zich in mij een schuldbesef ontwikkeld. Ik vraag mij af wat ik misdeed om uitgestoten te worden, zodat het niet langer nodig is mij welwillend, doeltreffend en ampel te woord te staan. Zou het iets met mijn leeftijd te maken hebben? Wilde stammen plegen de heren en dames, die geen aandeel meer hebben aan de voortbrenging en voortplanting, af te maken. Zij het dan op een feestelijke wijze. Men kan deze handelwijze, in verband met het snel om zich heen grijpen van de bevolkingsaanwas verdedigen. Maar ik blijf er tegen. Van mijn standpunt bezien, ontdek ik geen voordeel in de vereniging van het nuttige en onaangename. De westerse volken die zich om de een of andere ondoorgrondelijke reden beschaafd noemen, hebben dit aloude gebruik afgezworen. Maar men laat niet na de tallozen die oud worden te doen voelen dat zij eigenlijk verbrand behoorden te worden en het daarom hun plicht is zich heel blij en dankbaar te tonen, nu zulks niet meer of nog niet geschiedt. Met het dalen van de invloed en het aanzien van de ouderdom, gaat natuurlijk gepaard een krampachtig streven om de volwassenheid te ontlopen. Gelukkig valt dit de meesten zo weinig moeilijk, dat het hun wonderwel gelukt. Zij hebben uit een mengsel van kinderlijkheid, kinderachtigheid en kindsheid een nieuwe staat geschapen, welke thans vrijwel algemeen als de ware erkend en aanvaard wordt: die van de Opgewekte Onmondigheid. Het veldvermaak heeft veel bijgedragen om deze averechtse ontwikkeling te bevorderen. Wij zijn nu al zover dat de allergewichtigste staatsbesprekingen voor geruimen tijd onderbroken worden om hen, die over het wel en wee, lijf en goed van vele vele miljoenen be-

[pagina 84]
[p. 84]

schikken, in staat te stellen de uitslag van het een of ander (mij onbekende) knikker- of balspel te vernemen. Maar het ergste is dat niemand dat èrg, het gekste dat niemand het gek vindt. Ik vind het zowel erg als gek, dat het lot der mensen in handen is van futile infantielen.

Nu de ware, dat wil zeggen: natuurlijke, eenvoudige, overgeleverde beleefdheid snel verdwijnt, omdat hij het kenmerk en voorrecht werd van een verdwijnende klasse, heeft de afschuwelijke ‘men’ naar een vervanging gezocht en, gelijk te verwachten, die alleen in iets afschuwelijks kunnen vinden. Aldus ontstond de verschrikking, welke alle verschrikkingen overtreft, de ambtelijke, halfambtelijke en onambtelijke jovialiteit, dat hoogtepunt van vernederende onbeschaamdheid. Op grond daarvan spreken jolige Amsterdams tramconducteurs mij aan of ik, samen met hen, zwijnen gehoed heb. De enkele ontmensten achter loketten, die niet bars zijn, doen dadelijk alsof zij zich met moeite weerhouden kunnen je en jij tegen me te zeggen. In winkels en kantoren raken de eenvoudige aanspreekvormen mevrouw en mijnheer meer en meer in onbruik. De jonge dame, hoe jonger hoe minder dame, achter de toonbank noemt haar klanten deary, honey, sweety of darling. Mijn krantenverkooper begroet mij als old boy en mijn schoenpoetser juicht mij de titel old governor toe, waarmede hij zoowel het kleine heertje Dewey als mij onrecht aandoet.

De zaak is dat niemand meer begrijpt hoe niets de mensen zo hopeloos en onherstelbaar uit elkaar drijft als de gemeenzaamheid. Al wat men, vlagwoorden die een stinkende lading dekken, gemoedelijkheid noemt en gemakin-de omgang, berust op niets anders dan de onmenselijke en mensonterende onverschilligheid, welke op zijn beurt voortspruit uit een beangstigende geringschatting niet alleen van de medemensen, doch van de Mens in het algemeen. Geen eerbied, geen liefde, geen waardigheid zonder duidelijke onderscheidingen. Daarom is de verslobbering en de versloering van de omgangsvormen niet zo onschuldig als velen denken. Het gangbare potjemetpierengevoel is een gevaar voor een redelijke samenleving. Een ieder verstaat onder democratie iets anders. Doch wat hij zijn

[pagina 85]
[p. 85]

moge, hij kan zich niet handhaven zonder een alles doordringende en beheersende eerbied voor schakering en onderscheiding.

Hoffelijkheid, wellevendheid, inschikkelijkheid zijn geen waardeloze bedenksels van een vorig geslacht. Het zijn de onmisbare bijverschijnselen van de enige voorwaarde voor een leefbaar leven op aarde: de verdraagzaamheid, de eerste en de laatste, de enige deugd. Wanneer ik mij erger aan de onbeschaamdheid en onbetamelijkheid welke ik, in de oude zowel als in de nieuwe wereld, overal om mij waarneem, is dat niet omdat ik aan oude gebruiken, manieren en overleveringen verslingerd ben (hetgeen overrigens inderdad het geval is), doch omdat ik met oprecht en diep leedwezen getuige ben van de lichtzinnige niettemin stelselmatige, ontwaarding van wat ik in mijn jonge jaren als hoogste waarde leerde eren: de mens. In eren ligt onherroepelijk besloten: het bewaren van afstanden. Wie in God gelooft voelt geen behoefte hem te kietelen. In normale verhoudingen vergast men zijn moeder niet op liederlijke moppen. Wanneer men niet met de mond, maar inderdaad iets tegen het totalitarisme heeft, moet men trachten te beseffen, dat één ding de overwinning er van kan voorkomen: de verheerlijking van de enkeling; een ander ding dezelfde overwinning bevorderen: de beginselachtige vlegelachtigheid. Want de minachting voor de medemens, die het wezen der onbeschaafdheid uitmaakt, is het begin van alle onwijsheid.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken