Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2. Legkaart (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2. LegkaartToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

Scans (44.62 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

(1948)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 39]
[p. 39]

3. De dichter

1

Poëzie is alles, de poëet niets.

2

Het komt er niet op aan waar de dichter woont: hij is overal misplaatst.

3

De dichter is altijd een ijdeltuit en een klaploper, want hij pronkt met Gods veren en teert op Gods zak.

4

Men mag den dichter niet verwijten, dat hij zijn aardse verplichtingen niet nakomt, de bovenaardse moeten nu eenmaal vóórgaan.

5

De dichter liegt ter wille van de waarheid.

6

De dichter openbaart geheimen zonder ze te verraden.

7

Van allen die de wereld ontvluchten, heeft alleen de dichter een doel. Hij weet dat hij een doel heeft, doch kent het niet.

8

De dichter redt de wereld door hem te verloochenen.

9

De dichter wenst niet en gebiedt niet. Hij spreekt een woord uit, rustig en eenvoudig, en daardoor alléén heeft er een wezenlijke verandering plaats in het bestaan van allen die in staat zijn hem te horen.

[pagina 40]
[p. 40]

10

Gij zegt ‘goeden morgen’ om het aanbreken van een nieuwe dag vast te stellen en aan te kondigen; de dichter zegt ‘goeden morgen’ om een nieuwe dag óp te roepen.

11

Geduld is de eerste en laatste deugd van den dichter: hij verdoet zijn leven wachtende op enkele ogenblikken.

12

De dichter moet wantrouwend zijn, want duizend stemmen trachten hem te verlokken en daaruit moet hij de éne, die hem de boodschap brengt, herkennen.

13

De dichter leeft in deze wereld altijd beneden zijn stand.

14

Wanneer de stemmen tegelijkertijd verstommen, zegt men: daar gaat een dominee voorbij. Ik ben er van overtuigd dat de voorbijganger een dichter is, want het is de roeping des dichters alle menselijke stemmen in een hoorbaar zwijgen op te lossen.

15

De zelfverheerlijking van den lierdichter is een bewijs van zijn nederigheid. Hij weet dat het instrument nooit goed genoeg kan zijn voor den Bespeler. Hij maakt zichzelf tot een Stradivarius Gods.

16

De dichter is dus een instrument dat door God bespeeld wordt. Ik heb wel van een muziekinstrument, doch nooit van een praatinstrument gehoord.

17

Alleen dichters werken, andere personen hebben bezigheden.

[pagina 41]
[p. 41]

18

Amiel beweert dat een dichter nooit een wens als deze kan neerschrijven: ‘Nicole, apporte-moi mes pantoufles’. Dat kan een dichter wél, maar dan wordt de zin ervan: Heere, open mij uwe armen, want ik wil gaan rusten.

19

Ik lees wel eens van een schilder die zich in zijn werk een dichter zou tonen. Dit is immer onjuist. Ware hij werkelijk een dichter, dan zou hij verontwaardigd de dwingelandij van de stof afwijzen. De dichter vergeet nooit dat verf gewicht heeft, het woord niet.

20

De dichter toont zijn almacht telkens wanneer hij het onmogelijke mogelijk, het ongerijmde waar maakt.

21

Het doel van den dichter, voor zoverre er bij dichten van een doel sprake kan zijn, is het mogelijk maken van onmogelijkheden.

22

Ik verkies dichters als zij niet over hun vak spreken. Alle andere mensen kan ik alleen maar aanhoren als zij het daar wél over hebben.

Het leven van de eersten speelt zich boven het vak af. Voor de anderen is het vak hun leven. Alwat zij daar buiten verrichten of betogen is onwezenlijk voor henzelf en dus waardeloos voor ons.

23

De barre onverschilligheid van de overheid voor den dichter weegt juist op tegen de diepe minachting van den dichter voor de overheid.

24

Een dichter die zich in de politiek begeeft, is als een

[pagina 42]
[p. 42]

aartsengel, die uit louter baldadigheid met zijn wieken de riolen reinigt.

25

Waar het om te doen is, spreekt de dichter niet uit in woorden, maar in de atmosfeer, welke hij om die woorden schept.

26

De dichter is de bedelaar bij uitnemendheid; hij leeft uitsluitend van goede gaven.

27

Ik wantrouw dichters die trots verklaren dat zij gewone mensen zijn. Het dichterschap naar mijn opvatting is juist een wezenlijk, volkomen en altijd ànders-zijn. Een dichter kent op zijn tijd honger en dorst, liefde en haat, alle menselijke deugden en gebreken: maar dat alles op een gehéél àndere wijze dan zijn buurman.

28

Men kan geen twee vrouwen, de wereld en de muze, dienen.

29

Dezelfde zuinigheid, die den burger welgesteld maakt, maakt den dichter arm.

30

De dichter verricht ernstige werkzaamheden spelenderwijs, de burger wijdt zich aan zinledige bezigheden met een dodelijke ernst.

31

Des burgers wijsheid leert: ‘de zaak gaat vóór het meisje’. De dichter antwoordt: ‘eerst komt het meisje, daarna het meisje, dan een reeks andere meisjes en en dan de zaak nog lang niet’. Is het een wonder dat

[pagina 43]
[p. 43]

dichters en burgers elkander over en weer niet zetten kunnen?

32

De veelgeprezen werkelijkheidszin heb ik in mijn leven alleen bij dichters ontmoet. Ambtenaren en handelaren bleken nooit te weten wat de werkelijkheid was en waar zij haar zoeken moesten.

33

Nu of nooit, zegt de burger.

Dan liever nooit, antwoordt hem de dichter.

34

De burger heeft (soms) gedachten of gevoelens en zoekt dan naar de woorden, welke daarbij passen. De dichter heeft woorden en zoekt naar passende gevoelens en gedachten.

35

De dichter is inderdaad óók een mens; doch de burger is niets ànders dan dat.

36

De wrijving tussen dichter en burger komt voort uit het feit dat zij een volkomen verschillende taal gebruiken welke zij echter beide Nederlands noemen.

37

De dichter rekent niet met jaartallen en heiligedagen. Voor hem gelden alleen Sint Juttemis en het jaar nul.

38

De dichter moet kiezen tussen twee werelden, de wereld om hem en de wereld in hem, tussen mode en zielsdrang. Kiest hij de eerste dan blijkt hij geen dichter te zijn.

39

Dichters hopen immer dat zij voor de eeuwigheid

[pagina 44]
[p. 44]

arbeiden en met het oog daarop gebruiken zij uitsluitend herinneringen als bouwstof.

40

Ik geloof dat het dichterschap één en ondeelbaar is, dat het zich alleen maar in een veelheid van verschijningen openbaart.

41

Het is mogelijk dat een geleerde zich gevleid voelt, wanneer hij een licht genoemd wordt; wil men een dichter prijzen en plezier doen, zo noeme men hem een diepe, warme duisternis.

42

Zij die zich sluiten voor de poëzie worden daarbij door angst gedreven. Zij weten bij ingeving dat zij al hun grondslagen zouden moeten opgeven, zo ze er zich mee inlieten.

43

Poëzie heeft geen doel. Maar als zij een doel had, zou het geen ander kunnen zijn dan ons te overtuigen van de heiligheid en de heerlijkheid van de Angst.

44

De schepper heeft de aarde uit het niet opgeroepen: de dichter heeft als taak gekregen het aardse weer tot het niet terug te voeren.

45

Men moet altijd met het eenvoudige aanvangen. Eerst wanneer men erkent, dat alles niets en niets alles is, kan men beginnen poëzie te lezen.

46

Zoals Ter Braak aan ieder belangrijk man een tweede gezicht toekent, ontdek ik in ieder goed gedicht een tweede betekenis.

[pagina 45]
[p. 45]

47

Ik heb de overtuiging dat, als de wereld met alle mensen vergaat, de poëzie als een Onaantastbare Mogelijkheid zou blijven voortbestaan om na X jaren in een nu nog onbestaande wereld opnieuw verwezenlijkt te worden.

48

‘En rekent d'uitslag niet, maar telt het doel alleen’. Hieruit blijkt de tegenstelling tussen zedeleer en kunst. In poëzie zijn de goede bedoelingen niets, de uitslag alles.

49

De onbeperkte mededeelbaarheid door de boekdrukkunst ontstaan heeft alle penneknechten, maar niet de dichters gebaat: de gemeente der uitverkorenen en ingewijden is er niet door vergroot.

50

Dichters van deze tijd, titel van een bloemlezing, bevat een contradictio in terminis. Want een dichter is slechts een dichter voor zover hij niet van zijn tijd, niet van deze tijd, noch van enige tijd is.

51

Ik maak mij niet ernstig bezorgd over de uitbreiding van het mechaniek. Zolang er geen dichtmachine bestaat, blijft mijn wereld onbereikbaar voor de machinisten.

52

Ik neem slechts met de grootste tegenzin duimkruid aan in ruil voor rijm: ik vind het onbetamelijk gevonden voorwerpen ten eigen bate te verkopen.

53

De dichter leeft zijn gedicht, de lezer herleeft het: deze afstand kan nooit opgeheven worden.

[pagina 46]
[p. 46]

54

Wanneer de dichter zich een lezer denkt, moet hij zich níét zijn broeder voorstellen, doch tegelijkertijd zijn grootvader en zijn kleinzoon.

55

Ik stel belang in dichters die door de achterlijken als gevaarlijke nieuwlichters, door de jagers op ijdele hedendaagsheid als hopeloos achterlijk beschouwd worden.

56

De gruwelijkste dwingeland en de wreedste raison d'état zijn wonderen van vriendelijkheid en toegeeflijkheid vergeleken bij de muze.

57

De aartsvijand der dichters is de fabrikant, wiens bestaan is gegrondvest op aantal en gelijkvormigheid, de twee gegevens, welke zij het hardgrondigst verafschuwen.

58

Vroeger werd de geschiedenis geschreven door dichters. De wetenschappelijke geschiedschrijvers van thans zijn gevallen engelen.

59

De afkeer van poëzie heeft ten opzichte van de ziel hetzelfde gevolg als watervrees voor het lijf: algehele vervuiling.

60

Ik geloof dat het één man niet gegeven is proza en poëzie te schrijven. Het proza van den poëet is poëzie, de poëzie van de prozaïst is proza.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken