Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2. Legkaart (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2. LegkaartToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

Scans (44.62 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

(1948)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

10

Richards in ‘Science and Poetry’ (1925) maakt een onderscheiding welke mij niet onjuist, doch wel onvolledig doorgevoerd lijkt. Hij zegt ongeveer dit: Poëzie maakt de indruk een verhaal, stelling of opgave aan den lezer voor te leggen, doch gemeten met de gewone maten, blijkt het verhaal onwaar, de stelling onjuist, de opgave valsch te zijn. Hoe kunnen wij een gedicht (en dus ieder gedicht) aanvaarden, dat onwaar, onjuist vals is? En hij komt dan tot de tegenstelling tussen ‘statements’ en ‘pseudo-statements’. Mijn bezwaar tegen deze theorie ligt hierin, dat hij de waarden omkeert. Hij noemt de ervaringen der wereld ‘statements’ en voor mij zijn dat ‘pseudo-statements’. Hij noemt de poëtische verschijnselen ‘pseudo-statements’ en ik aanvaard ze als ‘statements’. Ik kan mij alleen neerleggen bij een beschouwing, die de wereld als leugen en bovendien als van geringe waarde erkent en de waarheid elders zoekt. Mijn opvattingen betreffende poëzie staan daarmede in het nauwste verband. En toen ik schreef: de dichter liegt om der wille van de waarheid, bedoelde ik daarmede: de dichter hecht geen waarde aan wat de wereld waarheid noemt, om zich alleen te wijden aan een waarheid of vele waarheden die niet van deze wereld zijn.

Wanneer ik geroepen word hen die oprecht verlangen toegang tot de poëzie te verkrijgen, voor te lichten, begin ik altijd met hen te waarschuwen dat dit niet een ieder gegeven is. Er zijn nu eenmaal vele hoogst verdienstelijke, buitengewoon bekwame en verstandige mensen, die met de beste wil ter wereld niet in staat zijn vrijwillig afstand te doen van hun kritische zin. De meeste willen het zelfs niet, omdat zij dit beschouwen als het afstand-doen van wat voor hen de hoogste levenswaarde uitmaakt. Zij echter, die a priori geen be

[pagina 91]
[p. 91]

zwaren tegen de onredelijkheid in brengen, moet ik met een voorbeeld bewijzen, dat er geen enkel wezenlijk verband bestaat tussen de zin van een gedicht en de betekenis van de woorden waar het uit opgebouwd is.

Ik heb hier een gedicht van G. Achterberg, een van de boeiendste figuren onder de jonge dichters van Nederland. Ik geef u zijn text en een omschrijving, welke zich zo dicht mogelijk aan de text houdt.

Nacht
 
De mantel dood is om mij heen.
 
De wind ontwaakt buiten de muur.
 
De eeuwigheden van dit uur
 
meten uw mateloosheid af
 
aan mij, die in hen duur
 
en wacht op u alleen.
 
Ik ben niet verder van u af
 
dan de dikte van deze steen
 
en die boven uw graf.

De dichter kan zich hier tot een gestorven geliefde richten. Hij heeft zich met zijn ganse wezen zo volkomen met haar vereenzelvigd en is daardoor zo eigen geworden met het besef der eeuwigheid, dat hij, levende, reeds de voorrechten der doden geniet. Hij is zo dicht tot haar genaderd dat slechts een onbelangrijk feit: het sterven, de grafsteen, hem van haar scheidt. Men behoeft werkelijk geen kenner te zijn om op te merken dat deze samenvatting van de strikte betekenis, niets meer met het gedicht te maken heeft. Wij moeten dus iedere wens naar een ‘betekenis’, dat wil zeggen naar een verbintenis met de wereldse waarden van meet af onderdrukken. Dit wil echter niet zeggen, dat een gedicht geen wereldse betekenis mág bezitten. Het wil echter alleen zeggen dat door die wereldse betekenis de poëtische waarde en werking nooit bepaald worden. Er zijn verrukkelijke gedichten, voor een kind te begrijpen, er zijn ook verrukkelijke gedichten die zich aan iedere poging tot uitleg onttrekken. Doch wanneer

[pagina 92]
[p. 92]

wij de rede zo vastberaden uitsluiten, blijft ons nog het gevoel. Men kan geen bespreking van een dichtbundel onder de ogen krijgen of het gevoel wordt er te pas en te onpas bij gehaald. Het is gevoel, gevoeligheid al wat de klok slaat, en als men vakkundig wil doen, neemt men zijn toevlucht tot een vreemd woord en spreekt eerbiedig van sentiment. Er wordt in de wereld der letteren overvloedig, ja overmatig met gevoel gewerkt en men heeft het over de hoeveelheid en de heftigheid daarvan in een gedicht verwerkt, alsof het een koorts is, welke men met een warmtemeter bepalen kan. Doch alwie met poëzie werkelijk vertrouwd is, weet dat het gedicht in laatste aanleg, maar heel weinig gemeen heeft met het gevoel, waar het uit voortkwam. Het gevoel is gedicht geworden en heeft daardoor opgehouden gevoel te zijn. Een mens kan verscheurd van menselijk verdriet, hij kan gewond en der wanhoop nabij zijn en over zijn ellende een bitterslecht gedicht schrijven. Hiervan zijn talloze voorbeelden bekend. Het is ook mogelijk dat een lezer tot tranen toe ontroerd wordt door een afgrijselijke rijmelarij, omdat daarin toevallig een onderwerp aangeroerd wordt, waar hij door omstandigheden bijzonder gevoelig voor is. De dichter ontleent zijn aanleiding tot schrijven aan een gevoel, doch dat gevoel wordt door en in de vorm volkomen opgeheven. Of met andere woorden: de vorm redt de dichter uit zijn gevoel. Alle vergelijkingen hebben slechts een beperkte geldigheid. Toch meen ik dat ik de toestand met dit middel in grote trekken duidelijk kan maken. Het gevoel is de grondstof. De eigenaardige werking, welke men scheppen noemt, bestaat hierin dat de grondstof in het kunstwerk omgezet wordt, verloren gaat en toch zichzelf blijft. Zonder water kunnen er geen ijsbloemen op de vensterruiten ontstaan, doch die ijsbloemen en water zijn niet gelijk en ze zijn toch alléén maar H20!

Het gedicht kan zonder gevoel en gedachte niet ontstaan. Doch indien men deze elementen er in herkent

[pagina 93]
[p. 93]

in hun oorspronkelijke staat, bewijst dat de onvolgroeidheid van het gedicht: het kristallisatieproces is dan blijkbaar nog niet voltooid.

De waarde van een gedicht wordt dus niet bepaald door het avontuur dat er in vertolkt wordt, niet door de gedachten of gevoelens welke er in vastgelegd zijn, doch alleen door een verschijnsel, dat oorsprong en doel in zichzelf vindt, dat zich aan alle aardse maatstaven en overwegingen onttrekt en toch zonder het aardse zich niet openbaren kan: de poëzie.

Ik wil dus dat men het gedicht beschouwt buiten de persoonlijkheid en de levensbijzonderheden van den dichter om; dat men zowel aan de gedachten als aan de gevoelens, waar het aan ontsprong weinig aandacht besteedt, doch dat men leert het enkel-en-alleen als gedicht te ondergaan. Dat wil zeggen dat men in staat is zich over te geven, zich op te lossen in de aethergolven, welke van ieder goed gedicht uitgaan. Dit lijkt vanzelfsprekend en bovendien gemakkelijk. Ik moet zeggen: dit is de moeilijkste opgave, welke een lezer zich stellen kan. En in elk geval eist het meer dan normale ervaring van poëzie. Het komt niet aan op weten, niet op begrijpen, niet op gevoelen, doch op ontvankelijkheid. Men moet in staat zijn op een bepaald ogenblik en voor een bepaalde tijdsduur de eigen persoonlijkheid op te geven en een instrument te worden, door den dichter bespeeld; gelijk hij zelf, toen hij zijn gedicht schreef, een instrument was dat bespeeld werd door de Onbekende Virtuoos.

Wanneer wij, wat onvermijdelijk is, onze rede uitschakelen, dan volgt daaruit dat het vraagstuk van de begrijpelijkheid daarmede uitgeschakeld wordt. Het gedicht doet geen beroep op ons begrip en kan dus om het even begrijpelijk of onbegrijpelijk zijn. Het poëtische in een voor het verstand begrijpelijk gedicht is even onbegrijpelijk als het poëtische in een voor het verstand onbegrijpelijk gedicht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken