Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzameld werk. Deel 2. Legkaart (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart
Afbeelding van Verzameld werk. Deel 2. LegkaartToon afbeelding van titelpagina van Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.56 MB)

Scans (44.62 MB)

ebook (2.93 MB)

XML (0.50 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen
verzameld werk


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzameld werk. Deel 2. Legkaart

(1948)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 287]
[p. 287]

6. Angst, ziekte, dood

1

Wie niet hartgrondig naijverig op de jeugd is, heeft het leven ook niet echt en vurig lief.

2

Zolang wij jong zijn openbaren zich de jaargetijden in ons, wanneer we oud zijn óm ons.

3

De ouderdom vangt aan juist op het ogenblik, waarin men vrede met de wereld sluit.

4

Ik benijd de jeugd, ook om de vele theorieën, die zij verkondigen en verdedigen kan zonder zich in eigen en onze ogen belachelijk te maken.

5

De jeugd leeft in de toekomst, de ouderdom in het verleden. Het beslissend ogenblik in ieder mensenbestaan is dàt waarin hoop in betreuren overslaat. Daar breekt de lijn en wordt van stijgend, dalend.

6

Aan het verleden kunnen wij steeds met een zeker genoegen denken, omdat het, zelfs als het niet aangenaam was, tenminste onschadelijk is; aan de toekomst die wij duchten, nooit.

7

Het verleden boeit mij, omdat de mens er de hand in gehad heeft, méér dan de toekomst.

8

Wij kunnen slechts worden wat we zijn.

[pagina 288]
[p. 288]

9

Leren is bewustmaken van wat wij altijd onbewust geweten hebben. Wat wij aanleren blijft ons immer vreemd.

10

Ontrouw is onafscheidelijk van het verschijnsel leven. Ook, neen vooràl: ontrouw aan zichzelf.

11

Gewoonte is een besmettelijke ziekte, waarvan een afscheid ons genezen kan. Wie voor deze remedie vreest, sterft lang voor zijn dood.

12

Aan de oever van een rivier staande hebben wij de zekerheid, dat daar voortdurend ànder water aan ons voorbijvloeit en dat het altijd water is. Zo stroomt er onophoudelijk een ànder leven door ons en het is altijd leven.

13

Men kan standvastig en karakterloos, veranderlijk en karaktervast zijn.

14

Verouderen is veranderen. Daarom worden zij die de verandering als het wezen des levens liefhebben opgewekte en nieuwsgierige grijsaards.

15

Hij die zijn vergane vriendschappen verloochent, verarmt zich uit àngst voor wie hij vroeger was.

16

Gevoelen kan het leven ons niet leren, wel afleren.

17

Vrijwel allen worden wij geboren met de mogelijkheid

[pagina 289]
[p. 289]

tot gevoelen. Doch slechts de zeldzamen sterven er oud mede.

18

Slechts zij die geen herinneringen gespaard hebben, vrezen de ouderdom.

19

Jeugdherinneringen verstrekken ons alleen maar betrouwbare gegevens over de oude dag van den schrijver die ze te boek stelde.

20

De vrolijkheid der jeugd is, bewust of onbewust, de maskering van een onbegrensde angst. Waarachtige blijmoedigheid treedt pas op na de algehele ontgoocheling, wanneer men het leven voldoende kent om de dood niet meer te vrezen.

21

Een goede opvoeder houdt zich jong met de levenslust van zijn pupillen, een slechte maakt zijn pupillen oud met zijn verveling.

22

De jeugd leeft van verlangen en stelt zich een ouderdom voor oneindig rijker en wijzer dan die, welke de ouders hem toonden. De ouderdom leeft van herdenking en verbeeldt zich dat zijn jeugd oneindig schoner en heftiger was dan die, welke zijn kinderen hem tonen.

23

Wat ik de jeugd het felst benijd zijn niet de dwaasheden, maar het onverstoorbare geloof waarin die begaan worden. Wij, oude mannen, zijn op onze tijd niet minder dwaas; maar wij gaan er prat op en dat ontneemt er voor ons alle voldoening, voor de omstanders alle bekoring aan.

24

Wat in mij de jeugd het sterkst boeit, zijn de talloze mogelijkheden, welke ikzelf verzuimd heb.

[pagina 290]
[p. 290]

25

De ziekte vervreemdt ons van de wereld en verzoent ons daardoor met het leven.

26

De ziekte schept mogelijkheden, waar de gezonde mensen het bestaan niet van vermoeden.

27

De slaap maakt het leven, de eeuwige slaap het eeuwige leven mogelijk.

28

Slapeloosheid is een geëxalteerd wakker-zijn.

29

De angst voor de dood is zo niet de enige dan toch de sterkste aandrift tot scheppen.

30

Ik zie overal angst. De levenswil is angst voor de dood, de scheppingsdrang angst voor het vormloze, paardrift angst voor de vergankelijkheid, gemeenschapszin angst voor de mensen.

31

Aangezien de angst een onafscheidelijk bestanddeel van het leven is, heeft de angst ook deel aan het ontstaan van alle poëzie. Wie goed ziet herkent de angst in ieder gedicht, doch zo verhelderd en doorzichtig, dat de argeloze beschouwer er doorheen ziet, als door een wondervenster, waarachter hij de oneindigheid meent te herkennen, een stil licht waarin alle tegenstellingen opgelost worden.

32

De kreet om een ‘gevaarlijk leven’ is een uiting van angst.

[pagina 291]
[p. 291]

33

Men kan zijn angst niet ontlopen, daarom moet men hem trachten om te zetten in een drijfkracht.

34

Angst is een blijvende staat, welke slechts zo nu en dan tot ons bewustzijn doordringt.

35

De drang naar bezit is ook een vorm van angst.

36

Eén ding is honderdmaal erger dan doof zijn: goede oren te hebben, doch nooit een stem te horen die ons roept.

37

De dood is het enige middel om het leven aannemelijk te maken.

38

Elk leven, ook het vlakste, kent een stijging en een hoogtepunt: de dood.

39

Elke hartstochtelijke liefde sluit de drang tot vernietiging van de geliefde in. Hij die het leven diep en hevig bemint, beschouwt daarom de dood als de opperste heerlijkheid.

40

De tragiek van het onherroepelijk huwelijk tussen dood en leven schuilt in het feit dat het leven de dood verafschuwt en de dood het leven mateloos liefheeft.

41

Zij die bij de dag leven, vrezen de dood bovenmate.

42

De dood is de derde dimensie; zonder een innige verhouding tot de dood geen diepte.

[pagina 292]
[p. 292]

43

Uit de wijze waarop wij de dood aanvaarden, zal blijken of wij het leven bemind en begrepen hebben.

44

Welk een troost voor de halven, dat zij tenminste gehéél doodgaan!

45

Het is de dood die het leven leefbaar maakt.

46

Als een plant in de aarde, wortelt de mens in de dood, waar hij zijn levenssappen aan onttrekt.

47

Het enige voordeel van een tijd als deze is, dat hij het afscheid van de wereld vergemakkelijkt.

48

Ik heb één ernstig bezwaar tegen de dood: dat hij zo commun is.

49

Voor de een is de dood een begin, voor de ander een einde. Als men de dood als een begin erkent, kan men naar hem verlangen of hem vrezen. Als men hem als een einde beschouwt nabijwensen of in angst afwachten. Maar altijd is het de dood, en onze houding tegenover hem, die ons gehele leven bepaalt.

50

Leven en dood zijn onherroepelijk verbonden. Dit kernfeit bepaalt twee soorten mensen, die op geen enkel punt tot overeenstemming kunnen komen: zij voor wie het leven plus, de dood min; zij voor wie de dood plus, het leven min is

[pagina 293]
[p. 293]

51

Het eist meer zielskracht om met een onherroepelijke ondergang dan met de eeuwige zaligheid te rekenen.

52

Zij die de dood vrezen, kunnen het leven niet oprecht verheerlijken. Want het leven, dat zij geloven lief te hebben, zou zonder de dood afzichtelijk en een helse marteling zijn.

53

Het is alléén het dier in den mens dat leven wil.

54

Waarom leven wij? Dat lijkt mij nogal eenvoudig: omdat er geen ander middel bestaat of denkbaar is om dood te gaan.

55

Gezonde mensen zijn, door hun gezondheid, bekrompen omdat er grote en belangrijke levensgebieden zijn, welke ons alléén door de ziekte ontsloten worden.

56

De dwazen leven in de waan dat het leven een normale staat vertegenwoordigt en de dood een betreurenswaardig ongeval. Het is anders. De dood is oneindige eenheid, slechts even verstoord door het betreurenswaardig accident, dat leven heet.

57

Niets doet ons zo innig naar de dood verlangen als de slapeloosheid.

58

De slaap is een vaderland.

59

De beelden van den burgerman zijn altijd vals. Ik zeg: het leven is koud, de dood is warm.

[pagina 294]
[p. 294]

60

Het is de dood die onze kussen kruidt.

61

Slapeloosheid is een protest tegen de halfheid van de slaap.

62

Ieder afscheid is een oefening voor een gewillige dood.

63

Ik heb er geen bezwaar tegen dat enkele mensen het leven prijzen: tous les goûts sont dans la nature. Ik zou graag alleen willen weten op welke gronden?

64

Ik ken niet één steekhoudend argument, dat vóór het leven en tegen de dood pleit.

65

Zij die op hun zinnen teren, verheerlijken het leven, die hun hersenen gebruiken verkiezen de dood.

66

Wanneer men aanneemt dat de dood geen einde kan zijn, moet men er ook vrede mee hebben, dat de geboorte geen begin is. Een eenzijdige oneindigheid is niet denkbaar.

67

Geboorte is een afscheid. De warme beslotenheid, welke wij verlaten hebben en waar wij ons leven lang onbewust naar hunkeren, hopen wij in de dood terug te vinden.

68

Zij die het leven om 's levens wil verheerlijken, overschatten de waarde ervan en bedriegen zichzelf. Het leven ontleent zijn zin en verhevenheid aan het feit dat het de dood mogelijk maakt.

[pagina 295]
[p. 295]

69

Het is niet waar dat alle mensen gelijk zijn voor de dood. Ook Hein herkent op het gegeven ogenblik de zijnen. Het is immers niet van belang dat wij sterven, doch hóé wij sterven.

70

Als wij de totaliteit en de bestendigheid op de goede wijze liefhebben, zoeken wij die in de dood.

71

Alles weten en niets weten is hetzelfde: de dood.

72

Het dwingend verlangen naar volmaaktheid is de bitterste kwelling, welke den mens opgelegd kan worden. Hij hunkert dan naar wat het vlees hem doet vrezen: de dood, de énige volmaaktheid door hem ooit te bereiken.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken