Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nachtschade (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nachtschade
Afbeelding van NachtschadeToon afbeelding van titelpagina van Nachtschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (8.34 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Huygens



Genre

proza

Subgenre

aforismen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nachtschade

(1958)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

2.
Zelfportret als legkaart

Dit is een gepointilleerd zelfportret. De schilders hebben deze werkwijze lang geleden opgegeven. Hieraan ontleen ik het aangename gevoel bij mijn tijd ten achter te zijn; uit de overtuiging dat alle modes in lichtelijk gewijzigde vorm weer terugkeren, put ik het niet minder aangename gevoel mijn tijd vooruit te zijn. Men behoeft dus in dit leven nimmer aangename gevoelens te ontberen, zolang men in staat blijft zich illusies over zichzelf te maken.

 

Het kan nooit mijn bedoeling zijn nieuwe waarheden te verkondigen. Al wat men onder die naam aankondigt is zwendel. Er kan voor mij op zijn best slechts sprake zijn van min of meer nieuwe schakeringen en groeperingen van aanwezige gegevens.

 

Al wat door één man geschapen werd, vormt een eenheid, omdat het door één man geschapen werd. Alle tegenspraak, welke de vernuftige criticus er op goede gronden in meent te ontdekken, bestaat in schijn. De schakeringen en tegenstellingen bepalen elkander, vullen elkaar aan, verlenen elkaar zin, omdat ze aan één kern ontsproten, om één kern gegroepeerd zijn.

 

Iemand, die zich inbeeldde mij onaangenaam te kunnen zijn, merkte op dat hij kans zag de meest uiteenlopende stellingen met een aanhaling uit mijn werk te verluchten. Ik antwoordde hem dat voor dat vermaak de bijbel zich oneindig beter leent. Toen bleef hem niets anders over dan mij van heiligschennis en verwatenheid te betichten, waar ik geen bezwaar tegen heb.

 

Tegenstrijdige gedachten, als men er bij mij talloze kan ontdekken, zijn als pijlen in verschillende richtingen afgeschoten, doch door dezelfde schutter met dezelfde boog.

[pagina 32]
[p. 32]

Als men iemand veranderlijkheid verwijt, vergeet men dat niemand draaien kan zonder een vaste spil.

 

Een feit dat op mijn twintigste jaar plaats greep was op mijn veertigste iets wezenlijk anders dan op mijn zestigste.

 

Ik verkeer gaarne in wat men de wereld noemt, omdat het besef, dat ik met mijn medewereldlingen minder gemeen heb dan met mijn ware vrienden, mij een onbeschrijfelijk welbehagen schenkt.

 

Ik houd van ontvangsten en feesten omdat ik mij bij zulke gelegenheden het weldadigst bewust wordt van mijn eenzaamheid.

 

In mijn kleine wereld leef ik mijzelf. In de (grote) wereld, die een schijnwereld is, voer ik een schijnbestaan, berustende op schijnverhoudingen tussen schijnmensen en in stand gehouden door schijnwoorden.

 

Op het land voel ik mij wegvloeien, in de stad word ik van alle zijden weerkaatst. Buiten verlies ik mij, binnen blijf ik mij behouden.

 

Ik ben overal thuis omdat ik nergens thuis ben.

 

Ik ben niet ontworteld. Ik kan niet ontworteld zijn. Ik bezit geen wortels.

 

Ik die van nature bescheiden ben, bemerk telkens weer dat de wereld zich geen rekenschap geeft van de hoogmoed, welke de kern van iedere bescheidenheid vormt.

 

Mijn ideaal is onveranderlijk van mijn jeugd af geweest: uiterlijk volkomen te leven als mijn buren, doch innerlijk niets met hen gemeen te hebben.

Dit misverstand is noodzakelijk voor mijn welzijn en een onuitputtelijke bron van voldoening.

 

Ik heb mijn leven lang de wereldse dwaasheid in alle vormen klakkeloos aanvaard: samenleving, rechtspraak, zedenleer, hu-

[pagina 33]
[p. 33]

welijk, alléén omdat ik het nooit de moeite waard achtte mij ertegen te verzetten. Al wat in die mate zinneloos, vluchtig en kinderachtig is, valt beneden mijn aandacht, vandaar dat ik op de grondslag van geringschatting altijd een rustig en handelbaar staatsburger was.

 

Hen die jong in de oppositie gaan, zien wij al te dikwijls op het gestoelte der ere hun loopbaan beëindigen. De ware dwarsdrijvers zijn zij, die opgevoed in de orde en er schijnbaar mede vergroeid, na rijp beraad en op gevorderde leeftijd de zelfkant kiezen.

 

Ik kan niet nalaten één druppel alsem te mengen door het deeg van de ontelbare zoete broodjes, die ik gedwongen word te bakken.

 

De burger prijst de man uit één stuk, ik zing de lof van de man uit duizend stukken. Hij verfoeit het dubbelleven, ik verheerlijk het honderdvoudig leven.

 

Ik leef in het verleden, maar kan mij verplaatsen in de toestand van hen, die in de toekomst leven. Hij echter die met het heden genoegen neemt, ligt beneden mijn peil en mijn aandacht.

 

Wie het met zichzelf eens geworden is, heeft opgehouden een geestelijk leven te leiden.

 

Het laat mij immer koud, wanneer iemand het niet met mij eens blijkt te zijn. Het spijt mij alleen, uit naastenliefde, voor hém.

 

Ik heb nog nimmer een tegenstander ontmoet met wie ik het zo verbeten oneens was als met mijzelf.

 

Als oprecht democraat eerbiedig ik iedere mening: het is immers mijn buurmans goed recht, altijd ongelijk te hebben.

 

Ik ben behoudend niet omdat deze samenleving mij redelijk, fraai of aangenaam lijkt, maar op grond van de overtuiging

[pagina 34]
[p. 34]

dat er geen redelijke, fraaie, aangename samenleving mogelijk is.

 

Ik geloof, als getuige van de onafgebroken wisseling, niet zozeer in de kracht van het nieuwe als wel in de zwakheid van het oude.

 

Ik heb mijn leven lang de voorrang van de rede verdedigd, doch ik wantrouw van huis uit en ten zeerste een ieder, die niet op zijn tijd en op een vurige en koppige wijze onredelijk weet te zijn.

 

Ik heb een onredelijk verlangen naar de rede. Mijn rede zegt mij dat in het onredelijke mijn ware leven schuilt.

 

De aard van onze onredelijkheid en de wijze waarop die zich openbaart, daarin geven wij ons argeloos en eerlijk prijs.

 

‘Waarom smaalt gij toch immer op de overheid?’

‘Omdat zij mij een omgekeerde volgorde tracht op te dringen. Zij eist eerbied voor zichzelf, zonder éérst haar eerbiedwaardigheid te bewijzen.’

 

Ik erger mij altijd over het verzoek om bewijzen, wanneer ik een oordeel uitspreek. Wanneer ik mij over een beerput buig en vaststel dat hij stinkt, moet ik dan ook nog bewijzen dat en verklaren waarom hij stinkt?

 

De afkeer, welke ik ten opzichte van mijn ergste vijand gevoelen kan, is kinderwerk vergeleken bij de weerzin, die ik niet zelden tegen mezelf koester.

 

Geen van de vijanden die ons omringen is zo verbitterd en gevaarlijk als die welke ons bewoont.

 

Ik heb inderdaad mijn naasten lief als mijzelf en dit verklaart mijn mensenhaat.

 

Ik heb dikwijls het gevoel of ik met het leven van een vrij

[pagina 35]
[p. 35]

vervelende onbekende opgescheept zit, terwijl een andere onbekende er met het mijne van door is.

 

Ik heb altijd mijn best gedaan om een goede indruk op mijzelf te maken. Ik zit tenslotte de gehele dag en gehele nacht met me opgescheept.

 

Een vriend verwijt mij dat ik te dikwijls ‘ik’ zeg. Dit is het noodzakelijk gevolg van mijn bescheidenheid. Of is het niet het zekerste kenmerk daarvan, wanneer men zich alléén uitlaat over wat men onvolledig, maar toch nog het beste kent?

 

Het bestaan is voor mij alleen aanvaardbaar, zolang ik het genoeg wantrouw om er niets van te eisen of verwachten.

 

Het ongerijmde is mijn levensruimte.

 

Ik leef in de omgekeerde wereld en verheerlijk die. Burgers blaam is mijn hoogste lof. Ik zeg: de echte dichter is altijd van het jaar nul.

 

De krul is voor mij de enige en dus ook de kortste verbinding tussen twee punten.

 

Niets ter wereld heb ik zo nodig als het onnodige.

 

Men hoort soms van slecht slapen door een slecht geweten. Ik heb een slecht geweten als ik in een tijd als deze goed slaap.

 

Omdat ik het zekere boven het onzekere verkies, houd ik mij angstvallig bij herinnering en verwachting. Wat men de werkelijkheid noemt, is mij te speculatief.

 

Zij die mij van de bezwaren der ontucht trachtten te overtuigen, zijn er gelukkig nooit in geslaagd mij de voordelen van de tucht aan te praten.

 

Wanneer ik ooit een dierenepos schrijf, zal daarin de vlinder koning der dieren zijn.

[pagina 36]
[p. 36]

Ik ben alleen door het ongeluk verrijkt; het geluk is zonder sporen na te laten door mij heen gegaan.

 

Mijn afkeer voor de mensheid is alleen te verklaren uit mijn liefde voor de mens.

 

Als een beginselvaste egoïst ben ik gebeten op allen die mij hinderen of schaden. Maar mijn staat vrijwaart mij tegelijkertijd tegen de geringste afkeer van lieden, die er over de uitverkiezing of het gildewezen een mening op na houden, afwijkend van de mijne, zolang ze mij op geen enkele wijze overlast aandoen. De ware, dat wil zeggen, natuurlijke, verdraagzaamheid komt voort uit even natuurlijke en hartgrondige onverschilligheid.

 

Ik ben in beginsel tegen de beginselen.

 

Ik ben te zachtmoedig om werkelijk scherp, te scherp om werkelijk zachtmoedig te zijn.

 

Ik ben fanatiek antifanatiek.

 

Mijn rechten laten mij koud, doch voor mijn voorrechten wil ik strijden.

 

Ik houd niet van grootheid, omdat ik van oprechtheid houd.

 

Ik wantrouw alles wat zijn doel niet in zichzelf erkent.

 

Toen ik jong was hield ik van de wereld, nu houd ik van mijn wereld.

 

Men erkent te zelden dat genegenheid en geringschatting samen kunnen gaan en dit dikwijls doen. Het is mogelijk het leven innig lief te hebben en er niettemin de onwaarde van in te zien en te erkennen.

 

Ik heb mij meer en onverzoenlijker vijanden gemaakt met mijn achteloosheid dan met mijn scherpe tong.

[pagina 37]
[p. 37]

Ik kan mij maar één tijdvak voorstellen, waarin het werkelijk aangenaam moet zijn te leven: wanneer de oude maatschappij ingestort en de nieuwe nog niet opgebouwd is. Oud en nieuw is mij om het even: mijn haat is tegen de maatschappij, iedere maatschappij, gericht.

 

Wijs mij een regering zonder klabakken en kommiezen en ik zal er tot mijn laatste snik een vurig bewonderaar, een liefderijk onderdaan van zijn.

 

‘On est un libéral comme on est vidame ou duchesse douairière’ schreef Albert Thibaudet. Hij dacht te spotten, doch stelde de aanduiding liberaal gelijk met een adelsbrief. En zo aanvaard ik die. Ik vind het inderdaad een grote eer vrijzinnig, vrijblijvend, vrijgevig, vrijmoedig, vrijdenkend, vrijbuiter en vrij handelaar te zijn.

 

Ik juich het toe dat mijn buurman een nuttig mens in de maatschappij is, als ik maar nutteloos, en er buiten, mag blijven.

 

Ik heb er nooit bezwaar in gezien mijn fouten te erkennen, omdat mijn fouten van meer belang zijn dan de deugden van een domoor.

 

Waar stelt gij het meeste belang in? In alles wat gij of een ander belangrijk weet te maken.

 

‘U sluit uw ogen voor de werkelijkheid!

‘Inderdaad. En ik doe dat om haar zuiver en duidelijk te zien.

 

Ik heb boven het schijnwezen der werkelijkheid zonder aarzeling de wezenlijke schijn, die poëzie heet, verkozen.

 

Ik heb mij in de poëzie teruggetrokken juist zoals een ander zich in een klooster terugtrekt.

 

Ik geniet in een hecht en weldoortimmerd huis waar warmte en geriefelijkheid heersen, buitensporig van hageljacht en stormgeloei of liever: van de zekerheid, dat ik voor de tem-

[pagina 38]
[p. 38]

peesten onbereikbaar ben. Ditzelfde welbehagen ken ik als ik in het heerlijke huis van de poëzie vertoef. Hoe meer daarbuiten de driften en begeerten joelen, des te veiliger gevoel ik mij geborgen.

 

Ik erken voor mijzelf slechts één wet: de volmaakte overgave aan de schone letteren. Ik wil niets van doen hebben met politiek, zedenleer, wijsbegeerte, maatschappelijk nut. Ik ben, in laatste aanleg, uitsluitend lezer-en-schrijver.

 

Zij die voor centen en leuzen leven noemen mij een negativist en ik hen.

 

Mijn persoonlijke wrok tegen de Duitsers berust op het feit, dat zij mij gedwongen hebben tot gevoelens en uitspraken welke niet met mijn aard stroken.

 

De burgerlijke stand is, gelijk al het ambtelijke, een bedrog. Wie mijn leeftijd weten wil, moet niet mijn geboorteakte, doch mijn laatste boek raadplegen.

 

Ik heb de overtuiging Nederland te dienen door mij van mijne medemensen te onderscheiden, want op de lange duur tellen de regels niet, alleen de uitzonderingen.

 

Ik verkies verspiller en vrek boven de zuinige notaris.

 

Mijn bezwaar tegen mensen die gewoon zijn, berust op het feit dat zij zelden of nooit gewoon doen.

 

Ik verkies goede manieren boven goede bedoelingen: stijl boven deugd.

 

Wanneer een Heilige voor mijn ogen zijn Barsac met spuitwater bederft, wil ik verder niet meer van zijn heiligheid weten.

 

Ik houd niet van gedachtenwisseling. Ik weet niet wat ik met eens andermans gedachten moet aanvangen en ik vind het on waardig de mijne aan een ander op te dringen.

[pagina 39]
[p. 39]

Alleen wie afstand doet van een eigen vorm van denken en doen verwerft daardoor de zekerheid door zijn medevormlozen nooit belachelijk geacht te worden. Deze prijs is te hoog; ik verkies niet ernstig genomen te worden.

 

Ik ben een voorstander van onafhankelijke dagbladen, omdat ik nu eenmaal een voorstander ben van alles wat onmogelijk, ongerijmd, niet van deze wereld is.

 

Ik ben een voorstander van de vooruitgang. Daarom ben ik zo verontwaardigd, wanneer vrijwel alles wat men mij onder die naam tracht aan te smeren, achteruitgang bleek te zijn.

 

Ik heb altijd een afkeer gehad van hen die prat gaan op hun lichamelijke verrichtingen. Bicepsblaffers en bedsteebluffers zijn verachtelijk. Bovendien geloof ik hun verhalen niet. De ervaring heeft mij geleerd dat praten altijd dient ter vervanging van doen.

 

Ik denk er niet aan de droogstoppels te verachten. Ik heb ze veel te hard nodig. Ik houd namelijk van een donkere achtergrond, waartegen ik mezelf duidelijk en aangenaam voel afsteken.

 

Ik werd voor één keus gesteld: zwervend verlangen naar rust, of rustend verlangen naar zwerven. Maar altijd: verlangen.

 

Ik ben bang voor het sterven, niet voor de dood.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken