Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nachtschade (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nachtschade
Afbeelding van NachtschadeToon afbeelding van titelpagina van Nachtschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (8.34 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Huygens



Genre

proza

Subgenre

aforismen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nachtschade

(1958)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 41]
[p. 41]

3.
Het menselijk bestaan

Het aardse bestaan is te goed om niets, te slecht om alles te zijn.

 

Men kruipt uit de diepte naar boven, tast even in een vale schemering en valt weer in een donkere put.

 

Wanneer door een wonder alle raadselen verklaard werden, zou het leven met één slag ophouden levenswaard te zijn.

 

Hij die niet aan wonderen gelooft, gelooft dus niet aan zijn eigen bestaan.

 

Ieder gevoel en iedere overweging vindt zijn oorsprong in verwondering en zij leiden een wijs man altijd weer naar de verwondering terug.

 

Het leven is te onbelangrijk om ernst, te bitter om een grap te zijn.

 

De pessimist zegt: het leven is een onafgebroken sterven; de optimist: het is een eindeloze reeks geboorten, en zij zeggen beiden hetzelfde.

 

Een bestaan zonder inconsequenties is een woning zonder uitzicht.

 

Ik geloof niet dat er één roman te vinden is, zo bot en vervelend als het dagelijks bestaan in de wereld.

 

De werkelijkheid is de hatelijkste belediging, ons gevoel en ons verstand aangedaan.

 

Als dromen bedrog zijn, blijft er voor hen die de werkelijkheid als een schunnige zwendel beschouwen niet veel aantrekkelijks over.

[pagina 42]
[p. 42]

Op welke gronden heeft men nu juist deze werkelijkheid tot werkelijkheid uitgeroepen?

 

Een ieder vlucht voor de leegte. De een, naar zijn aard, in drank en drek; de ander in een droom.

 

Het leven is de enige vloeistof waarvan de droesem bovendrijft.

 

Een hondeleven is tòch leven.

 

Het is een klein kunstje ongelukkig te zijn als alles tegenloopt. Wie ongelukkig is als hij met zegeningen overladen wordt, toont een diep en zuiver inzicht in de wereld, de mens en het leven.

 

Om het leven in deze wereld te aanvaarden moet men het diep en hartstochtelijk verachten, in de overtuiging dat het een liederlijk spotbeeld is van het wèrkelijke leven.

 

De levensdrank zou ondrinkbaar zijn zonder een paar druppels van het elixer des duivels.

 

Het grote nadeel van het pessimisme is dat het ons niet voor teleurstellingen behoedt: de werkelijkheid blijft altijd nog ver beneden de voorstelling der pessimisten.

 

Zij die het leed van de mensheid oprecht en innig doorleven, hebben maar één keuze: zij worden humorist of zelfmoordenaar.

 

Het is geen toeval dat de humoristen, de èchte, zo zeldzaam zijn.

 

Wij kunnen onszelf niet van onszelf bevrijden, en dat zou toch de énige werkelijke bevrijding zijn.

 

Als wij niet allen de gehele dag een masker droegen, zouden we ziek worden van elkanders gelaten.

 

Het woord gelukzoeker heeft terecht een ongunstige betekenis. Het geluk is de beloning voor hem die het niet zoekt.

[pagina 43]
[p. 43]

Er bestaat alleen toeval. Men moet geluk hebben om geluk te vinden.

 

Geluk alleen maakt niet gelukkig.

 

Het ongeluk vormt mensen, het geluk dwazen.

 

Voor iedere bevredigde begeerte komt een andere in de plaats, die nog luider om bevrediging schreeuwt.

 

Wie zich voorstelt dat de vervulling van enig verlangen ons rijker of gelukkiger kan maken, onderschat ons: onze verlangens vormen onze énige rijkdom en ons énig geluk.

 

De alleraangenaamste gebeurtenis is toch minder aangenaam dan het verlangen ernaar of de herinnering eraan.

 

Men is altijd een gevangene, van zijn herkomst, van zijn taal, van zijn toon.

 

Tussen willen-doen en gedaan-hebben ligt alle ellende van onze aardse menselijkheid.

 

Het overgangsstadium tussen belofte en vervulling, tussen geboorte en dood, heet ergernis.

 

Het volk zegt: verandering doet leven. Juister zou zijn: verandering ís leven. Leven is verandering.

 

Alles verveelt, doch het geoorloofde tienmaal zo snel als het ongeoorloofde.

 

Het heden wordt geen verleden. Het verleden is een persoonlijke hergroepering van enkele gegevens door het heden verstrekt.

 

Nu en hier zijn lijfelijk. De geest is gebonden aan het een noch het ander.

 

Het verleden boeit mij, omdat de mens er de hand in heeft gehad, méér dan de toekomst.

[pagina 44]
[p. 44]

Toekomstdromen zijn miskende herinneringen.

 

De toekomst is de som van alle wensen.

 

De mens gaat, met een mooie toekomst achter zich, een onzeker verleden tegemoet.

 

Wanneer een mens of een volk geestelijk te gronde gaat, is het nooit door zijn luiheid, maar door zijn ijver.

 

De mensheid vreest niets zozeer als de volwassenheid.

 

Het begin van de negentiende eeuw, met de napoleontische furie, was even onzalig als de onze. Doch de heerlijke verdwazing van het romantische levensgevoel gaf tenminste nog een schijn van praal en grootsheid aan de gebeurtenissen. Met de romantiek hebben we gebroken. Ons resten nog slechts de ellende en de verwording zónder de illusies.

 

Mijn genegenheid voor de jaren om 1900 berust op het feit, dat men toen het vluchtige en onbelangrijke als vluchtig en onbelangrijk genoot. Nu heeft men er ernst van gemaakt en eist er eerbied voor.

 

De wereld van Couperus' ‘realistische romans’ is een wereld met vaste wetten, zekerheden en evenwichten, welke toen algemeen erkend werden, maar ons thans onwerkelijk lijken. Alle werkelijkheid wordt op de duur een sprookje.

 

Men kan niet leven buiten de conventies en er binnen bestaat geen leven.

 

Conventie is overbiddelijk. En wreder dan de wreedste dictatuur.

 

Het boeiende van het leven ligt in het verschil dat er altijd bestaat tussen twee gelijke handelingen, twee gelijke volzinnen.

 

Het feit ontleent zijn onwerkelijke werkelijkheid aan de tegenstrijdige voorstellingen welke het bij zijn ooggetuigen oproept.

[pagina 45]
[p. 45]

Niets ter wereld heeft enige betekenis dan die wij er aan geven.

 

Wanneer men ieder doel schuwt, heeft men bovendien het onschatbare voordeel níets te bereiken en nèrgens te komen.

 

Men verbergt slechts wat de moeite loont verborgen te worden: het wezenlijke van ons wezen.

 

Wie niet hartgrondig naijverig op de jeugd is, heeft het leven ook niet echt en vurig hef.

 

Wie jong is en niet volstrekt in zijn meningen, is niet echt jong. Wie oud is en niet twijfelt aan alles, allen en zichzelf is niet echt oud.

 

De ouderdom vangt aan juist op het ogenblik, waarin men vrede met de wereld sluit.

 

Een man op leeftijd heeft maar één toekomst: het verleden.

 

We kunnen slechts worden wat we zijn.

 

Leren is bewustmaken wat wij altijd onbewust geweten hebben. Wat wij aanleren blijft ons immer vreemd.

 

Ontrouw is onafscheidelijk van het verschijnsel leven. Ook, neen vooràl: ontrouw aan zichzelf.

 

Aan de oever van een rivier staande hebben wij de zekerheid, dat daar voortdurend ànder water aan ons voorbijvloeit en dat het altijd water is. Zo stroomt er onophoudelijk een ànder leven door ons en het is altijd leven.

 

Men kan standvastig en karakterloos, veranderlijk en karaktervast zijn.

 

Verouderen is veranderen. Daarom worden zij die de verandering als het wezen des levens liefhebben opgewekte en nieuwsgierige grijsaards.

[pagina 46]
[p. 46]

Men kijkt op tot de man die men wil worden en ziet neer op de man die men geweest is.

 

De ouderdom is de voltooiing en de bekroning van het be staan. Zij die tegen het einde, naar het begin terugverlangen, hebben vergeefs geleefd.

 

Oudworden vormt alleen een bezwaar voor hen die zich ertegen verzetten.

 

Haast is een ouderdomsverschijnsel: de bal die de berg afrolt verhoogt al dalende zijn snelheid.

 

Een klucht die zeventig jaar duurt is allang niet kluchtig meer.

 

Hij die zijn vergane vriendschappen verloochent, verarmt zich uit angst voor wie hij vroeger was.

 

Een vriend die sterft, is minder verloren dan een vriend die in ons sterft.

 

Slechts zij die geen herinneringen gespaard hebben vrezen de ouderdom.

 

Jeugdherinneringen verstrekken ons alleen maar betrouwbare gegevens over de oude dag van de schrijver die ze te boek stelde.

 

Waarachtige grootheid erkent men pas in haar verval.

 

Een goede opvoeder houdt zich jong met de levenslust van zijn pupillen, een slechte maakt zijn pupillen oud met zijn verveling.

 

De jeugd leeft van verlangen en stelt zich een ouderdom voor, oneindig rijker en wijzer dan die welke de ouders hem toonden. De ouderdom leeft van herdenking en verbeeldt zich dat zijn jeugd oneindig schoner en heftiger was dan die, welke zijn kinderen hem tonen.

[pagina 47]
[p. 47]

De vaders hopen in hun zonen zichzelf te hervinden, de zonen zijn doodsbang in zichzelf hun vaders te ontdekken.

 

De ziekte vervreemdt ons van de wereld en verzoent ons daardoor met het leven.

 

De ziekte schept mogelijkheden, waar de gezonde mensen het bestaan niet van vermoeden.

 

Gezonde mensen zijn, door hun gezondheid, bekrompen omdat er grote en belangrijke levensgebieden zijn welke ons alléén door de ziekte ontsloten worden.

 

Hij is gezond, evenwichtig, succes vol, wil zeggen: dom, onverschillig, gewetenloos.

 

Gezonde, rustige, normale mensen vermoeden niet hoe buitensporig zij zijn.

 

Het pijnlijks te in iedere lichaamspijn is de vernedering, dat wij haar niet door de geest kunnen overwinnen.

 

Slaap is versneld en hevig leven.

 

Ontwaken is een diepe val in de banaliteit.

 

Slapeloosheid is een geëxalteerd wakker zijn.

 

De dagen zijn voor nietsdoen geschapen en de slapeloze nachten dienen om wat men niet gedaan heeft te overpeinzen en te rangschikken.

 

Nachturen, als tropenjaren, tellen dubbel.

 

Ik zie overal angst. De levenswil is angst voor de dood, de scheppingsdrang angst voor het vormloze, paardrift angst voor de vergankelijkheid, gemeenschapszin angst voor de mensen.

 

Aangezien de angst een onafscheidelijk bestanddeel van het leven is, heeft de angst ook deel aan het ontstaan van alle

[pagina 48]
[p. 48]

poëzie. Wie goed ziet herkent de angst in ieder gedicht, doch zo verhelderd en doorzichtig, dat de argeloze beschouwer er doorheen ziet, als door een wondervenster, waarachter hij de oneindigheid meent te herkennen, een stil licht waarin alle tegenstellingen opgelost worden.

 

De kreet om een ‘gevaarlijk leven’ is een uiting van angst.

 

De drang naar bezit is ook een vorm van angst.

 

De angst voor de dood is zo niet de enige dan toch de sterkste aandrift tot scheppen.

 

Men kan zijn angst niet ontlopen, daarom moet men haar trachten om te zetten in een drijfkracht.

 

Angst wordt poëzie of misdaad.

 

Behoefte aan daden spruit voort uit een kinderachtige angst voor de eenzaamheid.

 

Angst is een blijvende staat, die slechts zo nu en dan tot ons bewustzijn doordringt.

 

Zoals wij onze ogen door een zwarte bril tegen het scherpe licht beschermen, beschermen wij ons wezen tegen de angst door de zwarte brillen: liefde, schoonheid, godsdienst, reizen, ziekte en dronkenschap.

 

Kinderen zijn bang in het donker, volwassenen in het licht.

 

Van alle vrezen is die voor zichzelf de nijpendste en meest voorkomende.

 

Hij die zich onafhankelijk waant en noemt, lijdt onmiskenbaar aan hoogmoedswaan.

 

Geen heilstaat en geen staat van heil kan de mens verlossen van de bitterste aller angsten: die voor zichzelf.

[pagina 49]
[p. 49]

Eén ding is honderdmaal erger dan doof zijn: goede oren te hebben, doch nooit een stem te horen die ons roept.

 

Levenslust is ondenkbaar zonder tenminste één zekerheid, de enige welke ons gegund is: dat wij sterven zullen.

 

Elk leven, ook het vlakste, kent een stijging en een hoogtepunt: de dood.

 

Zij die bij de dag leven, vrezen de dood bovenmate.

 

De dood is de derde dimensie; zonder een innige verhouding tot de dood geen diepte.

 

Uit de wijze waarop wij de dood aanvaarden, zal blijken of wij het leven bemind en begrepen hebben.

 

Het is de dood die het leven leefbaar maakt.

 

Ik heb één ernstig bezwaar tegen de dood: dat hij zo commun is.

 

Het leven is een voorbereidingsschool tot de dood, maar de methode deugt niet en de leerlingen zijn onbegaafd en onoplettend. Vandaar dat het aantal die rustig en gelukkig sterven zo beperkt is.

 

Voor de een is de dood een begin, voor de ander een einde. Als men de dood als een begin erkent, kan men naar hem verlangen of hem vrezen. Als men hem als een einde beschouwt nabij wensen of in angst afwachten. Maar altijd is het de dood, en onze houding tegenover hem, die ons gehele leven bepaalt.

 

Het eist meer zielskracht om met een onherroepelijke ondergang dan met de eeuwige zaligheid te rekenen.

 

Ik ken niet één steekhoudend argument, dat vóór het leven en tegen de dood pleit.

 

Het is alléén het dier in de mens dat leven wil.

[pagina 50]
[p. 50]

Wie de dood vreest, overschat het leven schromelijk.

 

Ieder afscheid is een oefening voor een gewillige dood.

 

Het leven maakt het vooruitzicht op een leven na dit leven tot een verschrikking.

 

De gedachte aan de dood, die rust geeft, wordt onmiddellijk schrikwekkend als men gaat veronderstellen dat het einde niet volstrekt en onherroepelijk zou zijn.

 

Het is niet waar dat alle mensen gelijk zijn voor de dood. Ook Hein herkent op het gegeven ogenblik de zijnen. Het is immers niet van belang dat wij sterven, doch hóé wij sterven.

 

Als de dood onverwachts komt, is dat niet zijn schuld, maar die van de overledene.

 

Men vertroetelt het vlees om het skelet te vergeten.

 

Er bestaan, in een volmaakte tegenstelling, twee mensentypen. Het ene is zich bij alles wat het zegt of doet bewust van het feit dat de dood alleen zin geeft aan daden en woorden. Het andere handelt en praat slechts in de hoop daardoor de dood te vergeten en te doen vergeten.

 

Wanneer men aanneemt dat de dood geen einde kan zijn, moet men er ook vrede mee hebben, dat de geboorte geen begin is. Een eenzijdige oneindigheid is niet denkbaar.

 

Eeuwigheid is niet de oneindige voortzetting van de tijd, doch de ontkenning van de tijd.

 

Het tijdelijke leven vormt geen tegenstelling tot het eeuwige leven doch is er een onderdeel van.

 

Tijd is een natuurkundig, eeuwigheid een zedelijk begrip.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken