Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Nachtschade (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Nachtschade
Afbeelding van NachtschadeToon afbeelding van titelpagina van Nachtschade

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.38 MB)

Scans (8.34 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.25 MB)

tekstbestand






Editeur

G.W. Huygens



Genre

proza

Subgenre

aforismen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Nachtschade

(1958)–Jan Greshoff–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 51]
[p. 51]

4.
Geloof en ongeloof

Er zijn ontelbare vraagstukken, waar de rede tot nu toe geen bevredigende oplossing voor gevonden heeft. Deze erkenning heeft mij nimmer beklemd. Ik verkies onopgeloste en voorlopig onoplosbare problemen verre boven de kinderachtige jantjes-van-leiden, die alle godsdiensten voor zulke gelegenheden in petto houden.

 

Het is mogelijk dat een ganse wereld ons, ongelovigen, gesloten blijft. Doch als men ziet wat zij die daar wèl toegang hebben, daaruit naar onze wereld medevoeren, behoeft men niet rouwig om dat onbereikbare te zijn.

 

Ik heb geen bezwaar tegen het geloof, maar wel tegen de rare dingen die men mij wil laten geloven.

 

Iedere gedachtengang loopt op een ongerijmdheid of een leegte uit. Ik vind hierin geen aanleiding om de godsdienst te gaan verheerlijken.

 

Als de aarde niet een poel van ellende en een mesthoop was, zou de behoefte aan de hemel nooit opgekomen zijn.

 

Men heeft zich in vele vormen de hemel op aarde gedacht; nimmer de hel, omdat de aarde er reeds een populaire voorstelling van is.

 

Ik vind geen troost in het vooruitzicht van bovenaards voortbestaan, doch alleen in dat van niet-bestaan.

 

Hij die meent dat de eeuwigheid een seconde der eeuwigheden is, kan zich moeilijk druk maken over bestendigheid of zogenaamde onsterfelijkheid.

 

Onsterfelijkheid is uitstel van executie.

[pagina 52]
[p. 52]

Waarom wordt er zoveel over het Hiernamaals gefantaseerd en nooit over het Hiervoormaals?

 

Sterfelijkheid is een werkelijkheid; onsterfelijkheid een woord of een wens.

 

Aardse zekerheden vormen een karikatuur van hemelse onzekerheden.

 

De enige zekerheden, geboorte en dood, sluiten niet in dat wij geschapen werden, noch dat wij zullen nabestaan.

 

De opvatting dat de mens zijn God geschapen heeft, sluit Gods oppermacht en bovenaardse heerlijkheid geenszins uit.

 

Het geloof in de dood als het volstrekte einde is ook een geloof.

 

Het merkwaardige in de tegenstelling aards en hemels is, dat ik mij wel een aards zonder hemels, doch geen hemels zonder aards kan denken.

 

In den beginne schiep God hemel en aarde, mens en dier en ieder ding, zonder dat hij echter ooit bekende waarom hij zich eigenlijk plotseling tot zulk een ondoordachte en onverantwoordelijke handelwijze liet verleiden.

 

Alles geloven en niets geloven komt op hetzelfde neer. Alleen: wie alles gelooft mist verstand, wie niets gelooft gevoel.

 

Niet wàt men gelooft, doch dàt men gelooft, is belangrijk.

 

Er zijn duizend goden en afgoden, er is maar één geloof.

 

Er bestaan geen ongelovigen.

Slechts mensen die geloven dat zij geloven en mensen die geloven dat zij niet geloven.

 

Het verlangen om te kunnen geloven vormt de adel van het ongeloof.

[pagina 53]
[p. 53]

Men zegt terecht dat het gelóóf (niet dat God) bergen verzet.

 

De ongelovige lijdt niet onder het gemis van de troost en de verrukking des geloofs, maar wel, en bitter, onder de onmacht van niet te kunnen geloven.

 

Het geloof is de unieke en onherhaalbare zielservaring van één mens; de kerk is in werking gesteld om een surrogaat te verschaffen aan de massa die zich niet tot die zielservaring kan opwerken.

 

Zij die geloven in wat ook, zien altijd (omdat zij geloven) een wens voor werkelijkheid aan.

 

De klassieke voorstelling van de brede en smalle weg is op een kinderlijke wijze leugenachtig. Het pad der gelovigen is met hoop en vertrouwen geplaveid en op iedere hoek vindt hij rust en steun in een kerk. Het is de ongelovige die zich de smalle weg door het doornig kreupelhout moet hakken.

 

Het geloof vertegenwoordigt de romantiek, de kerk het klassicisme.

 

Ik zou geen bezwaar hebben tegen godsdienst, wanneer niet altijd de dienst God de baas werd.

 

De kerk heeft geen enkel belang bij het opvoeren van het geestelijke peil. Integendeel. Zij bezit onmiskenbare waarde. Doch uitsluitend ten bate van de half en minder dan half ontwikkelden.

 

Berusting is de verachtelijkste vorm van lafheid. Daar de machthebbers het liefst met murwe mannen te doen hebben, laten zij van alle kansels onderwerping prediken.

 

Alle geestdrijvers zijn hoogmoedig, en zonder het afschuwelijkste aller veroordelen, dat der uitverkorenheid, is geen godsdienst denkbaar.

[pagina 54]
[p. 54]

Van alle ondankbaren spannen de predikanten de kroon. Zij die van, door en voor de zondaars leven, achtervolgen deze ongelukkigen met laster en haat.

 

Er zijn twee soorten van heelmeesters: die de melaatsen van hun melaatsheid trachten te verlossen; en die hen ervan overtuigen dat hun ziekte in wezen een buitengewone eervolle vorm van uitverkiezing is.

 

Het lijkt me niet redelijk dat God zijn dienaren door ons laat betalen.

 

De zondaars verhogen hun rendement door zich met de kerk in verbinding te stellen. Zij beleven dan het plezier van de zonde, het plezier van het berouw, het plezier van de vergiffenis.

 

De kerk lacht (terecht) om antipapistische schreeuwlelijken, die onschadelijk zijn, doch vreest (terecht) de stille ondermijners als l'Abbé Turmel.

 

Godsdienst heeft gemeenten nodig. God wendt zich tot de enkeling en bij voorkeur als deze volkomen verlaten is.

 

Geef God verstand en gij hebt Satan.

 

Ik kan mij, zij het vaag, toch een voorstelling maken van de mateloze verachting, die God voor de godsdienst moet voelen.

 

Het verschil tussen geloof en bijgeloof, wezenlijk voor de gelovige, bestaat voor de ongelovige niet.

 

Ik ben ongelovig en dus niet bijgelovig.

 

Maalden Gods molens maar traag. Zij malen niet.

 

Het begrip God kan voor een redelijk mens niet anders zijn dan een werkhypothese waarmede hij, ijdellijk, hoopt de natuurlijke grenzen van kennis en denkkracht te verwijden.

[pagina 55]
[p. 55]

God is geboren uit het verlangen naar God.

 

Alle voorstellingen van God zijn godslasterlijk, omdat zij een van zijn wezenstrekken, de onvoorstelbaarheid, ontkennen.

 

De mens, in de betrekkelijkheid voor de betrekkelijkheid geboren, kan zich het volstrekte denken noch voorstellen. God, die zo hij is, alleen het volstrekte kan zijn, het volstrekte goed en het volstrekte kwaad, die zich in elkaar opheffen, wordt dus nooit een werkelijkheid voor hem.

 

De ongelovigen missen de zekerheid van het geloof. Doch zij vinden hun vergoeding dubbel en dwars in de heerlijke onzekerheid van de twijfel.

 

Waarneming en ervaring voeren ons altijd tot onzekerheid. Als er een zekerheid bestaat, kan die ons alleen maar langs de weg der openbaring bereiken.

 

Gelovigen op elk gebied schijnen een onverzadelijke behoefte te hebben aan uitroeptekens. Wij, twijfelaars van nature, bescheiden als wij zijn, doen het met hier en daar een klein vraagtekentje af.

 

Geen godsdienst zonder zekerheid, geen eerlijk leven zonder onzekerheid.

 

De twijfel is een zegenrijke noodzaak in een tijdperk van maatschappelijke en staathuishoudkundige zekerheden. Nu alles op losse schroeven staat, snakt men naar zekerheid. Maar de ware twijfelaar blijft twijfelen en voelt zich pas in zijn element wanneer alles om hem heen beweegt en verandert.

 

Weten is betrekkelijk; niet-weten volstrekt.

 

De dwaasheid van Claudel schuilt niet in het feit dat hij zich ‘sûr de Dieu’ waande, maar dat hij zeker was van wat of wie ook.

[pagina 56]
[p. 56]

De twijfel heeft al dadelijk dit voor, dat zij ons de ontkenning bespaart.

 

De twijfel is het enige betrouwbare, doeltreffende ontsmettingsmiddel ter bevordering van de zuiverheid des geestes.

 

Het is niet geheel uitgesloten dat men al twijfelend dwaalt; maar wie op grond van zijn zekerheden een besluit neemt, vergist zich onvermijdelijk.

 

Men doet het altijd voorkomen of bij een vraag een antwoord behoort. Voor de wijze behoort bij de vraag een wedervraag.

 

De algemeen gebruikte uitdrukking: ik weet het zéker, geeft aan dat men ook iets onzeker weten kan. Dit nu lijkt mij de enige betrouwbare vorm van weten.

 

De onzekerheid is niet half zo beklemmend als de zekerheid die de hoop vermoordt.

 

Zij die vrezen voor vragen en onzekerheden, moeten zich nooit met antwoorden inlaten. Eén antwoord wekt ontelbare nieuwe vragen, één besluit schept talloze nieuwe onzekerheden.

 

Hij die te scherpzinnig is om zich door de wereld te laten bedriegen, moet, wil hij aan zelfmoord ontkomen, in staat zijn zichzelf te bedriegen. Hij moet weten dat het leven de moeite van leven niet waard is en doen alsof het wèl de moeite waard ware.

 

Leven en dood zijn onherroepelijk verbonden. Dit kernfeit bepaalt twee soorten mensen, die op geen enkel punt tot overeenstemming kunnen komen: zij voor wie het leven plus, de dood min; zij voor wie de dood plus, het leven min is.

 

Het Christendom leert: hebt uw vijanden lief, maar zweept ondertussen op tot haat tegen andersdenkenden.

Ik zeg: haat uw vijanden en laat andersdenkenden, zonder

[pagina 57]
[p. 57]

ze lief te hebben, met rust zolang ze U en mij met rust laten.

 

Het geloof gelooft de eeuwigheid, de poëzie bezorgt die thuis.

 

Godsdienst is de poëzie der onpoëtischen, poëzie de godsdienst der godsdienstlozen.

 

Niet: ik geloof omdat ik begrijp; doch: ik begrijp, omdat ik geloof.

 

Niet: het is waar en daarom geloof ik het, doch: ik geloof het en daarom is het waar.

 

Ik geloof wel degelijk in de ouderwetse verdeling die aangeduid wordt met de woorden: hemel, aarde, hel. Dit echter zijn géén gescheiden rijken. Zij doordringen elkaar en zijn tegelijkertijd overal, ook in ons, aanwezig.

 

Het leven bezit geen zin en wij kunnen er geen zin aan geven. Het beste wat er voor ons te bereiken valt is dat wij ons te goeder trouw verbeelden er zin aan te geven.

 

Het heeft alleen zin om te leven als het leven geen zin heeft.

 

Men kan het leven alleen zin geven als men het leeft uitsluitend om der wille van en met het oog op de dood.

 

Ik geloof alléén, wat ik niet met eigen ogen gezien heb.

 

Het geloof heeft, voor mij, tenminste één ding op het ongeloof vóór: dat het comme il faut is.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken