Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw (1991)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw
Afbeelding van Het Nederlandse lied in de Gouden EeuwToon afbeelding van titelpagina van Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.34 MB)

Scans (22.45 MB)

XML (0.92 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het Nederlandse lied in de Gouden Eeuw

(1991)–Louis Peter Grijp–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 284]
[p. 284]

Muzikale rijmdwang

We hebben ons bij onze analyses tot nog toe voornamelijk beziggehouden met losse elementen uit de muzikale structuur of met combinaties van elementen. Men kan echter ook de omgekeerde weg bewandelen en de strofevorm en de melodie op dezelfde manier trachten te geleden. Deze benadering werd voor het eerst consequent toegepast door F. Gennrich in zijn bekende Grundriss einer Formenlehre des mittelalterlichen Liedes (1932). Men hoeft zijn visie op de strofe als een organisme, voortgebracht door een doelgerichte Formwille van de dichter, niet te onderschrijven om de zin van die benadering in te zien. Het is dezelfde koppeling tussen strofevorm en melodie die hierboven als criterium werd aangelegd bij de legitimering van transformaties. Zonder die muzikale legitimering zouden die transformaties immers willekeurige manipulaties met letters en cijfers zijn geweest.

Ik geef een eenvoudig voorbeeld van de correspondentie van de geleding van strofevorm en melodie aan de hand Valerius' eerder aangehaalde lied op de Engelse fortuin (p. 259). De analyse noteer ik daarbij in de stijl van Gennrich:

melodie: a a b c
strofevorm: . 5A . 5A . 5B . 5B

De muzikale herhaling aa, hier grafisch benadrukt door een stippellijn, wordt uitgedrukt in het rijmschema, AA. De tweede helft van de melodie vertoont geen letterlijke herhaling, althans niet in het melos. Het ritme van de frasen b en c is echter vrijwel gelijk (vergelijk vb. 56). Die belangrijke muzikale gelijkenis vertaalt Valerius ook in rijm (BB). Maar zelfs als b en c geheel verschillend waren geweest had hij moeten rijmen: waar de melodie geen leidraad verschaft, volgen rijmschema's hun eigen logica. Op grond hiervan vermoeden we: ‘muzikaal rijm’ (lees: muzikale herhaling of gelijkenis) impliceert tekstrijm, tekstrijm impliceert echter omgekeerd niet noodzakelijkerwijze muzikaal rijm.

Ik heb getracht de muzikale afhankelijkheid van het rijm onder woorden te brengen door enkele regels te formuleren die dichters al dan niet bewust hebben toegepast. Daarbij heb ik me wat de muziek betreft beperkt tot de letterlijke herhaling, omdat die eenduidig vast te stellen is. Het zo juist beschreven basisprincipe van het rijmen op een bestaande melodie formuleer ik als de Eerste Rijmregel:

Men moet een rijmklank herhalen wanneer de muzikale frase waartoe hij behoort, wordt herhaald, hetzij onmiddellijk, hetzij als onderdeel van een reeks muzikale frases die onmiddellijk wordt herhaald.

Het zojuist aangehaalde voorbeeld van Valerius illustreert de eenvoudigste toepassing van deze regel: één rijmklank per herhaalde frase. Wanneer de rijmklanken onderdeel uitmaken van een reeks, worden ze allemaal herhaald, zoals hier A en B:

[pagina 285]
[p. 285]

a b a b c d e f
. 2A . 3B . 2A . 3B . 2C . 3D . 2C . 3D

In de rijmregel wordt aan de muzikale herhaling de eis gesteld dat zij ‘onmiddellijk’ geschiedt. Wanneer de herhaling pas na verloop van tijd plaatsvindt, wordt de rijmdwang minder sterk. Als voorbeeld een lied van CoornhertGa naar eind377 waarin de eerste melodische volzin (ab) niet alleen aan het begin, maar ook aan het einde wordt herhaald (vb. 70):

a b a b c d a b
. 3a . 3B . 3a . 3B . 3c . 3D . 3c . 3D



illustratie
Voorbeeld 70: D.V. Coornhert: ‘Ter liefden van een Maghet, wiens Bruydegom over wegh deerlick was vermoort’. Wijsaanduiding: Een amoureus fier ghelaat. Melodie gereconstrueerd naar Hortulus cytharae 1570, fol. 77 v.


 
Van lief te zyn ver - schey - den, Is rech - te Lied' een dood:
 
Al mach - men troost ver - bey - den, Ver - lan-ghens druck valt groot.
 
Wat__ droef - heyd zalt dan we - zen Daar lief wan - ho-pig derft: Die
 
Lief - ste uyt ghe - le - zen, En zon - der ster - ven sterft?

Men kan zich voorstellen dat de strikte toepassing van de Eerste Rijmregel tot een cliché wordt. Er is evenwel een uitzondering op:

Een rijmklank behoeft niet te worden herhaald wanneer hij behoort tot een reeks muzikale frases die herhaald wordt en hij binnen die reeks tenminste tweemaal voorkomt. De nieuwe rijmklank in de muzikale herhaling moet dan wel volgens hetzelfde patroon worden toegepast als de oude.

Deze wat ingewikkelde formule laat zich illustreren aan de hand van eerder geciteerde voorbeelden op Malle Symen. Allereerst Camphuysen (zie p. 262; alleen het begin van de eerste strofe):

a b c d e a b c d e f enz.
3A . 4B 2c 2c 3D 3A . 4B 2e 2e 3D 2F enz.

[pagina 286]
[p. 286]

Volgens de Eerste Rijmregel corresponderen de rijmen A, B en D met de muzikale herhaling. De rijmklank c wordt echter in de herhaling vervangen door e. Aan de voorwaarden van de uitzondering is voldaan: rijmklank c wordt nog vóór de herhalingsstreep beantwoord en rijmklank e volgt in de herhaling hetzelfde patroon.

In het lied van Camphuysen is de afwijking van het basisprincipe een tussendoortje, te verklaren uit de korte verzen die de suggestie van een binnenrijm wekken. Men kan de uitzondering echter ook stelselmatig toepassen, zoals De Swaen op dezelfde melodie deed (vergelijk de aanhaling op p. 262):

a b c d e a b c d e f enz.
. 5A . 5A . 2b +3b . 5A . 5C . 5C . 2d +3d . 5C 2E enz.

We zien dat de rijmklanken voor en na de stippellijn geheel op eigen benen staan. Hetzelfde principe is iets minder rigoureus toegepast in een lied van Stalpart van der WieleGa naar eind378:

a b c d e a b c d e f f g h
2A . 3A . 3b 3C 4C 2D . 3D . 3b 3E 4E . 2F . 2F 2G 4G

De rijmklanken A en C worden behandeld volgens de uitzonderingsregel. Alleen rijmklank b rijmt volgens de Eerste Rijmregel. b fungeert daardoor als een rijmspil bij de herhaling.



illustratie
Voorbeeld 71: Tekst en muziek uit Krul 1644, vierde paginering p. 34. Wijsaanduiding: Io tho de Personne


 
Ik die uyt min - ne, Mee - nig zuch - jen braek; Ik
 
die zoo mee - nig traen - tjen stort,
 
Om mijn Go-din - ne; Die al mijn ver-maek, Mijn
 
wel - lust en mijnvreugd ver - kort;
 
Ach! ik smelt van
 
rouw, Door uw straf- heyd, wree - de vrouw, Die niet
 
acht mijn op-rech - te trouw;
 
't Her - te smoort in
 
pijn Mits gy u nu toont te zijn, Al te
 
hard, al te wreed tot mijn;
 
Ik ben be-reyd, Uw
 
straf my op ge-leyd, Te dra- gen, tot- de dood die scheyd.
[pagina 287]
[p. 287]

Een lied van Krul laat zien dat de clausule niet per se op de eerste muzikale herhaling behoeft te worden toegepast maar ook tot een volgende sectie kan worden bewaard, in dit geval de tweede sectie:

a b c a b c d e f d e f g h i
. 2a 3B . 4C . 2a 3B . 4C 3D 4D 4D 3E 4E 4E 2F . 3F . 4F

Ter staving van deze toch wel opmerkelijke werkwijze is dit lied afgedrukt in vb. 71Ga naar eind379.

Schrijft de Eerste Rijmregel voor waar een eenmaal gebruikt rijm verder moet worden toegepast, een Tweede Rijmregel bepaalt waar een eenmaal gebruikt rijm niet meer mag worden toegepast:

Rijmklanken die optreden in een muzikale sectie die bestaat uit een volzin en een herhaling, mogen daarbuiten niet worden gebruikt.

Als illustratie van deze regel kunnen vrijwel alle in dit hoofdstuk afgedrukte strofeschema's dienen. Een uitzondering vormt echter het eerder geciteerde liedje uit Wellens' Vermaeck der jeucht op de Engelse fortuin (p. 261):

a b a b c d c d
. 2A . 3B . 2A . 3B . 2B . 3C . 2B . 3C

Opvallend is dat de rijmklank B, die uit de eerste sectie wordt getild, meteen in de eerste regel van de tweede sectie verschijnt (overslagen rijm). De kloof tussen de twee secties van het lied wordt er als het ware door overbrugd. Deze uitzondering op de Tweede Rijmregel kan als volgt worden geformuleerd:

... behalve de laatste rijmklank van die sectie, die in latere regels mag worden gebruikt mits hij ook in de regel die onmiddellijk op de bedoelde sectie volgt wordt gebruikt (overslagen rijm).

Deze figuur is uiterst populair geweest bij de 16e-eeuwse rederijkers. Het overslagen rijm is afkomstig uit Frankrijk. De theoreticus Chatelain spreekt van ‘rimes suivies’ en Matthijs Castelein in zijn Const van Rhetoriken (1555) van ‘oversleghen’ rijmGa naar eind380. Ik heb zijn term overgenomen, mede omdat deze goed aansluit bij andere aanduidingen van rijmprincipes, zoals gepaard en gekruist rijm. In het Antwerps liedboek maakt men vaker wel dan niet gebruik van het overslagen rijm, althans voor liederen in tweedelige liedvormGa naar eind381. In de 17e eeuw raakt men echter op dit rijmprincipe uitgekeken. Bij Bredero en Stalpart bijvoorbeeld ziet men het aanzienlijk minder frequent toegepastGa naar eind382. Bij hen komt evenwel een andere inbreuk op de Tweede Rijmregel voor, die men in de 16e eeuw nog nauwelijks aantreft. Als voorbeeld Stalparts lied op de zersungen Boerinneken-melodie (vb. 65a):

[pagina 288]
[p. 288]

a b a b c d e f
. 3A . 2b . 3A . 2b . 3C . 3C . 3C . 2b

De laatste rijmklank uit de eerste sectie (b) keert hier terug aan het einde van het lied. Nader onderzoek leert dat dat het geval is bij zo goed als alle inbreuken op de Tweede Rijmregel anders dan de zoëven geformuleerde. We zullen dan ook een tweede uitzondering aan de Tweede Rijmregel moeten toevoegen:

...; de laatste rijmklank van de betreffende sectie mag ook worden gebruikt als slotrijm.

Er is één belangrijk verschil tussen de twee uitzonderingen: het overslagen rijm geeft de dichter het recht de ‘ontsnapte’ rijmklank meer dan eens te gebruiken, terwijl deze bij het slotrijm op zichzelf staat.

Deze twee rijmregels en hun uitzonderingen beschrijven hoe dichters in 99% van de gevallen reageerden op het meest uitgesproken ‘muzikale rijm’, de letterlijke herhaling. Daarmee is althans het meest pregnante gedeelte onder woorden gebracht van de dichterlijke muzikale intuïtie die aan het scheppen van rijmschema's en strofevormen op melodieën ten grondslag lag.

Dit zuiver wetenschappelijke resultaat heeft ook een praktische toepassing. Met behulp van de rijmregels kunnen we gemakkelijker bepalen of een melodie en een liedtekst bij elkaar horen. Een voorbeeld ontleen ik aan het onderzoek naar de melodieën van Cats door Van Seters. Het lied van een ‘vryster met de Pyl in 't oir’ uit Klagende Maegden (1634) gaat op de wijze van ‘Jean de Nivelle, &c’Ga naar eind383. Er zijn twee verschillende melodieën bekend onder deze naam, die geen van beide perfect op Cats' tekst passen, maar ook weer niet zo slecht dat één van de twee bij voorbaat afvalt.



illustratie
Voorbeeld 72: J. Cats: ‘De Vryster met de Pyl in 't oir, Singt’. Wijsaanduiding: ‘Jean de Nivelle’. Melodie naar: Recueil 1626 (a) en Boerenlietjes (ca. 1700) no. 923 (b)


 
Al - le die hier__ tot de Re- den Met be - naut- heyt komt ge-
 
tre - den,_ Maeck-je weg_ wie__ dat je zijt; Want ick ben op
 
be - ter gron - den Aan__ een__ e - del__
 
hert ge - bon - den, Als ie - mant_ van__ de - ze tijt.
[pagina 289]
[p. 289]


illustratie

 
b
 
Al - le die hier tot de Reden Met___ be-naut - heyt komt ge - treden
 
Maeck - je weg, wie dat - je zijt;___ Want ickben op be - ter gron - den
 
Aen een edel hert ge- bonden Als___ ie-mant van on-sen tijt.

In vb. 72a en b ziet men Cats' tekst onder de bedoelde melodieën, achtereenvolgens een van de Boerenlietjes (Amsterdam ca. 1700) en een lied gepubliceerd in de Recueil des plus belles chansons de comédiens français (Caen 1626). De eerste melodie heeft als bezwaren de late datum van de bron en het feit dat het vierde vers aanmerkelijk meer noten heeft dan lettergrepen. De tweede melodie heeft juist minder noten dan lettergrepen, wat zich vooral aan de verseinden manifesteert: mannelijke rijmen moeten vrouwelijk worden gemaakt. Wanneer we Cats' rijmschema met de muzikale structuren vergelijken, herkent men de valse melodie evenwel meteen:

melodie 1: a b c d e c
melodie 2: a b c c d e
Cats' tekst: 4a 4a 4B 4c 4c 4B

De eerste melodie heeft een herhaling van frase c, die in het rijmschema wordt beantwoord met de herhaling van rijmklank B. Dit is niet strikt noodzakelijk volgens de rijmregels (er is geen sprake van een onmiddellijke herhaling), maar wel in lijn ermee. De tweede melodie schendt echter de Eerste Rijmregel: de onmiddellijke herhaling van de muzikale frase c wordt niet in het rijmschema beantwoord. De keuze valt dus op de eerste melodie. De overeenstemming van de tekstuele en de muzikale structuren lijkt me een doorslaggevend criterium.

eind377
Coornhert 1587, no. 21. Wijsaanduiding ‘Een amoureus fier ghelaat’.
eind378
Stalpart 1631, p. 432. Incipit ‘Zevenmael/Na Saalmons wijse tael’, wijsaanduiding ‘Doen ik was in 't groeyen van mijn jeugd’.
eind379
Krul 1644, vierde paginering (Minnelyke Zang-Rymen) p. 34. Stemme: Io tho de Personne, &c.
eind380
Castelein noemt de achtregelige ballade met het rijmschema abab/bcbc ‘baladen ghecruuste, oft oversleghen’ (Iansen 1971, p. 298). Ik volg Casteleins tweede term, herspeld volgens WNT deel 11, kolom 2009. Iansen stelt als moderne term voor ‘middenbinding’ (p. 288) maar gebruikt zelf steeds Casteleins term ‘oversleghen’. Martinon gebruikt voor de achtregelige ballade van dit type de term ‘quatrains enchaînés’ (Répertoire 1911, p. 76).
eind381
Overslagen rijm vindt men in de editie van Vellekoop c.s. onder de nummers 3, 12, 18, 19, 21, 22, 25, 26, 30, 36, 43, 50, 53, 58, 73, 74.
eind382
Bredero: Matter 1979, nummers 31, 46 en 52c; Stalpart: Extractum doses 58 en 63 (zelfde melodie), 106, 126, 160, 163.
eind383
Ed. Van Seters 1990, lied 6.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken