Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De beschaving (1983)

Informatie terzijde

Titelpagina van De beschaving
Afbeelding van De beschavingToon afbeelding van titelpagina van De beschaving

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (3.01 MB)

XML (1.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De beschaving

(1983)–J.P. Guépin–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

[15]
Het verval van de poëzie

Het is mogelijk de geschiedenis van de poëzie te beschrijven als een geschiedenis van verval of uitval van genres. We sluiten dan verhalend proza en toneel uit, daarin hebben de modernen meer gepresteerd. De hellenistische dichters al, waaronder Callimachus, hebben het gevoel dat zij niet meer kunnen doen dan op hun manier de klassieke Griekse poëzie geleerd imiteren en variëren. De Romeinse dichters imiteren op hun beurt de hellenistische dichters. De middeleeuwen slaan wij over, om ons te concentreren op de neolatijnse poëzie in de vijftiende en zestiende eeuw. Horatius kon geen pindarische ode imiteren, de neolatijnen kunnen geen horatiaanse ode imiteren. In de volkstaal worden oden liedjes: Vondels ‘Wat treurt ge Hooggeleerde Vos’. De neolatijnse poëzie munt echter nog uit in de elegie;Ga naar eind1 dat kan, in de volkstaal, Donne alleen, maar Gray's Elegy written in a Country Church-yard staat, in al zijn bedaardheid, op het peil van een middelmatige neolatijnse elegie als van bij voorbeeld Molza. De pogingen van Pound en Eliott de snelle overgangen, de toespelingen, te imiteren van de Romeinse elegie zijn gewoon barbaars vertoon van obscure eruditie.

Wie veel neolatijnse poëzie heeft gelezen, verlangt naar de klassieke Latijnse poëzie; wie veel klassieke Latijnse poëzie heeft gelezen verlangt naar klassieke Griekse poëzie: Homerus, Sapfo, tegenwoordig ook Archilochus, en Aeschylus' Oresteia; ja dat! Wie tegenwoordig Moderne Letteren studeert weet niet wat hij mist en moet zich behelpen.

 

Is het gebrek aan aanleg dat de elegieën en pindarische oden van Ronsard zo saai maakt? Welnee, dat komt door gebrek aan een kunstig voorgevormde literaire taal, waarin snelle toespelingen op auteurs en genres mogelijk zijn, waarin clichés gevarieerd worden door gedurfde metonymia; dat komt ook door overheersing van het kinderachtige rijm, dat zich alleen voor zangerige teksten leent, en vooral door de primitieve syntaxis van de volkstaal, die onverwachte ef-

[pagina 303]
[p. 303]

fecten, ontleend aan gekunstelde woordschikking, zo pretentieus maakt als tachtigers proza! De volkstaal is vulgair gebleven, en kan dus alleen maar zangerig zijn. Wat overblijft zijn liedjes en epigrammen. Sonnetten zijn epigrammen, en wel in de twee soorten: mel en fel; honing en gal: Soupe à la grecque, dat wil zeggen naïeve bespiegelingen, impressies, stemmingen naar aanleiding van iets onbelangrijks dat de dichter is opgevallen (een wingerd die zich om een oude boom slingert); of boosaardige, grappige anekdotes met een onverwachte clou op de manier van Martialis.Ga naar eind2

De rest is bombast: ‘pindarische’ oden, van Gray, van Hölderlin tot Lucebert. De geniale dichter toont hier zijn genie door, voor gewone stervelingen, onbegrijpelijke teksten te produceren. Aangezien de literatuur ten prooi is gevallen aan nationalisme, zijn er mensen die denken dat ook de Duitsers of Fransen hebben kunnen dichten! Housman zei tegen Gide dat de Fransen niet konden dichten.

Housman was, als filoloog, classicus, maar hij was ook dichter. Hij bewondert pure poëzie die de haren overeind zet bij het scheren, en hij verwerpt de gekunstelde dictie van de achttiende-eeuwse poëzie. Zijn bezwaar is dat de Franse poëzie retorisch is. Hij moet dan wel, als classicus, bedoelen dat de classicistische navolgingen tekortschieten. Gide antwoordde op de uitdaging van Housman door een bloemlezing samen te stellen van zangerige Franse poëzieGa naar eind3. In dat, heel beperkte, genre munt de moderne poëzie, ook de Nederlandse, uit. Vergelijk de bloemlezing van Dirk Coster - uit ongeveer de zelfde tijd, gebaseerd op de zelfde criteria - die inderdaad, en welhaast voor altijd, de honderd beste Nederlandse gedichten bij elkaar gebracht heeft.

Het gaat om de mislukking van de classicistische navolging van antieke genres. Ik zou de stelling kunnen verdedigen dat de ballade, die niet thuishoort in de canon van klassieke genres, een poging is om op quasi-spontaan volksniveau in de lyrisch verhalende trant een element van de antieke elegie te redden: dat van vertragingen en versnellingen. Rimbauds Bateau Ivre is het enige geslaagde classicistische Franse gedicht, maar het is niet meer dan de poëtische amplificatie van De Periculo vitae Allegoria van de Franse neolatijnse dichter Macrinus door een zeventienjarige scholier die zijn taalvaardigheid te danken heeft aan zijn geniale bedrevenheid in het maken van Latijnse gedichten. En dat moet dan als fons et origo van de moderne poëzie gelden!Ga naar eind4 Trakl imiteert - zonder begrip - Rimbaud,Ga naar eind5 en Marsman imiteert Trakl én Rimbaud. Imitatie is goed en gewoon,

[pagina 304]
[p. 304]

maar dit is onbewuste of schaamachtig verborgen invloed. Onbegrip baart bombast.

‘Ik die bij sterren sliep en 't haar der nachten droeg als zilveren gewei...’ Zoiets is tegen geen enkele ‘close reading’ bestand. De surrealisten imiteren de meest onbegrijpelijke paradoxen van Rimbaud en die dolgedraaide retorische parodie, Les Chants de Maldoror van Lautrémont; Dylan Thomas imiteert de Franse surrealisten, en Hugo Claus, in zijn Oostakkerse Gedichten, maakt daar bloed-en-bodem-mystiek van. De rest is vage stemming, impressionisme. In de concentratie op het korte gedicht - van Wordsworth, Leopold, Jan Hanlo:

 
Hoor de merel
 
(de lieve moeder)
 
Ja ik luister
 
(het lieve kind)

bereikt de moderne poëzie wellicht ongekende hoogten. Maar het blijven toevalstreffers, door dromerige inspiratie veroorzaakt. De antieke dichter is geniaal in die zin dat we niet begrijpen hoe hij erop gekomen is om het zo te zeggen. Maar wat hij zegt is bestand tegen de meest rationele hyperkritiek, zoals die blijkt uit voor ons te pedante antieke commentaren, zoals dat van Servius op de gedichten van Vergilius. De klassieke filologen zetten deze traditie voort door op pijnlijk nauwkeurige wijze naar onopvallende incoherenties te speuren. Als filologen poëzie in de volkstaal met deze instelling bestuderen, moeten ze of hun nauwkeurigheid opgeven of de dichter valt door de mand.

We kunnen het met Samuel Johnson en Housman eens zijn dat Shakespeare nog geen zes regels achter elkaar poëzie kon schrijven. Maar de rijkdom van zijn argumentatie, gezichtspunten, karakters en emoties, heeft hij aan zijn geduchte retorische training te danken. Milton is, voor de scherpzinnige latinist en gevoelige dichter Housman, de enige Engelse dichter waar een niet-classicus van zou kunnen leren wat klassieke poëzie is.Ga naar eind6 Maar Milton werd becommentarieerd door de achttiende-eeuwse filoloog Bentley, op de manier waarop hij Horatius uitgaf. En Milton viel door de mand. Bentley is ‘the Man who said the Tactless Thing’. Men kan toegeven dat Bentley in zijn kritiek vaak op plompe wijze blunderde, maar er zijn te veel passages waarin Bentley gewoon gelijk had. Als Milton Eva be-

[pagina 305]
[p. 305]

schrijft: ‘Angelic, but more soft and feminine’ (maar de Engelen hebben geen ledematen of skelet volgens Milton zelf), dan merkt Bentley terecht op: ‘If Eve had been more soft, more feminine... than such were, she would have been no fit Mate for her Husband.’ Bentley heeft te vaak gelijk, en Empsons pogingen in sommige gevallen absurditeit of vaagheid op te vatten als dubbelzinnigheid zijn te weinig overtuigend.Ga naar eind7

Na Bentley heeft de mening post kunnen vatten dat poëzie te vaag zou zijn voor precieze lezers, en vaagheid - een ander woord voor slordige onnadenkendheid - werd ook de praktijk van de moderne dichter, bij voorbeeld van Shelley. Daarmee verviel de basis aan de moderne filologie. In de plaats daarvan wordt de vrijheid van de lezer verdedigd die, als hij onderwezen is in ‘close reading’ in de trant van Empson, denkt dat hij ongeremd door de bedoelingen van de auteur zijn lezersimpressies als mogelijke betekenissen mag expliciteren. Pogingen om deze methode van ‘close reading’ op antieke teksten uit te proberen lopen uit op miskenning van de eigen aard van echte poëzie.Ga naar eind8

eind1
W.L. Grant, Neo-Latin Literature and the Pastoral, Chapel Hill 1965, blz. 29.
eind2
J. Hutton, The Greek Anthology in France, and in the Latin Writers of the Netherlands to the Year 1800, Ithaca, 1946, blz. 51, over ‘soupe à la Grecque’: Mlle de Gournay, de spirituele dochter van Montaigne, was epigrammen blijven maken in de vroeg-zestiende-eeuwse zoete traditie. Racan kwam op bezoek, keek haar ongepubliceerde epigrammen in, en merkte toen wat ontactisch op dat hij ze zonder smaak of charme vond. Mlle de Gournay verdedigde zich door te zeggen ‘Ja maar, het zijn épigrammes á la grecque.’ De twee gingen eten ten huize van de Heer de Lhorme, waar de soep niet lekker bleek. ‘Monsieur, voilá une méchante soupe’, merkte Mlle de Gournay op, waarop haar tafelgenoot snedig antwoordde: ‘Mademoiselle, c'est une soupe à la Grecque’. Het onderscheid tussen mel en fel stamt uit Scaligers Poetica (1561), Hutton, blz 53. Over de relatie van sonnetten en ander kleine vormen als huitains, dizains, strambotti met het Griekse epigram, Hutton, blz. 46.
eind3
J. Carter, ed. A.E. Housman, Selected Prose, Cambridge 1961, ‘The Name and Nature of Poetry’, blz. 168 e.v., A. Gide, Anthologie de la Poésie Française, (Pléiade ed.) 1949; Housman zei: ‘la poésie Française, artificiellement obtenue, est le produit d'un peuple de rhéteurs’.
eind4
J.P. Guépin, In een moeilijke houding geschreven opstellen, Den Haag 1969, ‘Rimbaud en de Klassieken’, blz. 143 e.v.; het gedicht van Macrinus in P. Laurens, Musae Reduces, Anthologie de la Poésie latine dans l'Europe de la Renaissance, Leiden 1975, ii, blz. 300.
eind5
R. Grimm, ‘Georg Trakls Verhältnis zu Rimbaud’ (1959), in: R. Grimm, ed., Zur Lyrik-Diskussion, Darmstadt 1966, blz. 271 e.v.
eind6
A.E. Housman, Selected Prose, ‘Introductory Lecture’ (1892), blz. 1 e.v., blz. 10 ev.: ‘I do not know that Samuel Johnson states the result too harshly when he has the noble courage to say that Shakespeare has nowhere written more than six consecutive lines of good poetry [...] with the example of the classics before him he would have developed a literary conscience and taken pride in doing his best, instead of scamping his work because he knew his audience would never find out how ill he was writing [...] Milton was steeped through and through with classical literature; and he is the one English poet from whom an Englishman ignorant of Greek and Latin can learn what the classics were like...’ De lectuur van de klassieken kan volgens Housman de goede smaak verfijnen, maar niet scheppen; en een voorbeeld van slechte smaak is de kritiek van de classicus Bentley - die door Housman bewonderd wordt als filoloog - op Milton. Maar Bentley heeft gelijk juist wat betreft de slordigheden, die ontstaan omdat men schrijft voor een niet oordeelkundig, en dus niet pedant publiek.
eind7
R. Bentley, ed. John Milton, Paradise Lost (1732), fotomech. herdruk, Hildesheim etc., 1976, ix, 458: Bentley heeft gelijk ‘Eve's Form it seems was Angelic, not in Metaphor, but in Reality: for that's the Affair here’, Verg. Empson, Some Versions of Pastoral, a Study of the Pastoral Form in Literature, London 1935, hfdst.v, ‘Milton and Bentley’, blz. 121 e.v. Empson geeft toe dat Milton soms niet te redden is vanwege zijn ‘vague poetic language which conflicts with concrete details already settled...’ Het dilemma is uitstekend weergegeven in Empsons eerste paragraaf: of we kunnen de klassieke filologen niet vertrouwen, ‘Or is it Milton, after all, whose language must not be taken seriously, as if he was a real classic?’
eind8
J.P. Guépin, Doorkruiste Verwachtingen, blz. 75 e.v.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken