Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het joodsche lied (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het joodsche lied
Afbeelding van Het joodsche liedToon afbeelding van titelpagina van Het joodsche lied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het joodsche lied

(1915)–Jacob Israël de Haan–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 43]
[p. 43]

Na de Paschen

I

 
‘Dat iedereen, dien ' t hongert, heden avond binnentrede
 
Neme zijn maat van 't heilig feest’
 
Hoe vaak is het in 't schoonste van onze Seidergebeden
 
Een noodend woord geweest.
 
 
 
Hoe vaak een wensch, een woord, maar die zooveel wenschen en droomen
 
Alreeds maakten tot kloeke daad,
 
Bevestigden ook dit en zij doen moede dulders komen
 
Tot schoonste toeverlaat Ga naar voetnoot1.
 
 
[pagina 44]
[p. 44]
 
Slaven zijn zij niet minder, dan toen in Egyptes duister
 
Dood, dier en pest een koning dwong,
 
Maar trotsch niet min als toen ons volk zeker van eeuwgen luister
 
Aan 't zeestrand zege zong.
 
 
 
Slaven van Egypte eens: na zege werden wij weer slaven
 
Van menig min en slecht geslacht,
 
Tuchtlooze tergers doen ons thans machtloos en rechtloos draven
 
Met lasten overvracht.
 
 
 
Maar die eens konings macht, almachtig brak, zal Hij niet breken
 
Dier wreede drijvers heerschappij?
 
Zal Hij met volle wraak niet zooveel schimp en schennis wreken,
 
En voert Zijn Volk weer vrij?
 
 
 
Als heden avond weer de vaders aan de kindren toonen
 
Het brood, dat men ellendig at
 
In Egypte, waar voor een vorst, die 't loont met last en honen
 
Wij stichtten sterkte en stad.
 
 
[pagina 45]
[p. 45]
 
Als heden avond wij weder het bitter kroonkruid proeven
 
En weten, dat nooit werd gespaard
 
Eén bitterheid, zoo bar, aan ons Volk van moeden en droeven
 
Aan vier hoeken der aard.
 
 
 
Dan slaat ons heugenis van zooveel leed, maar heft vertrouwen
 
Op zooveel wonders ons weer op,
 
En 't schoonste wonder is ons Volk, dat zijn stad gaat herbouwen
 
Op Zions heilge top.
 
 
 
‘Dat iedereen dien 't hongert, heden avond binnentrede
 
En neme van ons feest zijn maat’ -
 
Uit steeg en smalste stee gaan zij lachend op ten gebede,
 
Hun schoonste toeverlaat.
 
 
 
Slaven van Egypte eens. Nog slaven? Neen, hun bracht bevrijding
 
Nu reeds dit heilig Paaschgetij,
 
Het doovend oog hergloeit, het gebogen hoofd heft de wijding,
 
Die zoo dient, is reeds vrij.
 
 
[pagina 46]
[p. 46]
 
De last van 't leed verlicht, de wreede drift der zwerversdagen
 
Gestild in dezen heilgen nacht,
 
Wat zwervers snikkend dulden en wat, u duldloos, zij dragen,
 
Het wordt hun al verzacht.
 
 
 
Want heden avond: straks vraagt de jongste van zooveel ouden
 
Als ieder jongste in elk gezin,
 
Waarom wij te allen jaar dit feest in zijn vaste orde houden
 
Met nimmer moede min.
 
 
 
Hij was een knaap, was niet toen door eeuwen zijn Volk reeds zwervend,
 
Vaak verdreven, luttel geduld?
 
Hij werd een machtloos man, nog vraagt hij, nog is zijn Volk dervend,
 
Zijn banschap onvervuld.
 
 
 
Heden avond in menig gezin zal menig maat vragen:
 
‘Waarom dit brood, die bittre beet?’
 
Spreek dan van Egyptes Nacht en spreek van Israëls dagen
 
Uit duisternis van leed.
 
 
[pagina 47]
[p. 47]
 
En als een makker vraagt, niet enkel meer, waarom wij vieren
 
't Verschil van dit en 't daagsch getij,
 
Maar ook waarom wij niet als elk volk eigen land bestieren
 
Van vreemde meesters vrij.
 
 
 
Geef hem op vrome vraag naar de oude orde wijze bescheiding:
 
‘God sloeg hun land, ons Volk ten baat’,
 
Doch geef zijn hart niet slechts woorden, maar meer dan woord, de wijding
 
Die spant tot kloeke daad.
 
 
 
Leer hem getrouwen dienst, dan zal ons Volk weer heerlijk heerschen
 
Vaster dan ooit in tal en macht,
 
Waar zand verstorven stuift, dragen dan meent en malsche meerschen
 
Hun graan- en vruchtenvracht.
 
 
 
Dat iedereen, dien 't hongert, hedenavond binnentrede
 
En hoore vraag en wederwoord.
 
Elk jaar als dit jaar? Neen; elk jaar sterker dan elk verleden
 
Worde onze wil gehoord.
[pagina 48]
[p. 48]

II

 
‘Dat iedereen, dien 't hongert, heden breke van de Brooden
 
Waarin men onze ellende toont.’
 
Mijn hongerende ziel: eens waart gij mee van Gods genooden,
 
Nu voor geen schand verschoond.
 
 
 
En elk jaar heugt schooner u de pracht der verleden jaren,
 
Toen ik, jongste, mijn vragen deed,
 
En hoorde Vader ons den oud gewijden zin verklaren
 
Van Drank en bittre beet.
 
 
 
Hij sneed het kroonkruid, wij proefden wortel en blaadren bitter
 
Maar aten snel van 't vruchtenzoet,
 
En dronken teedren wijn en staarden zalig in 't geschitter
 
Van 't licht op feestlijk goed.
 
 
[pagina 49]
[p. 49]
 
Geen zoeter heugnis nu dan dit bitter, en geen gedenken
 
Zoo bitter als van 't feestlijk zoet
 
Des milden wijns, dien mij menig makker vleiend kwam schenken,
 
Het hart en 't oog in gloed.
 
 
 
En in den laten nacht was 't waken wonderteer als droomen,
 
Elk hart sloeg blijde en toegewijd
 
En ieder onzer dacht: ‘Zou dezen nacht de Profeet komen
 
Die 't verspreid Volk bevrijdt?’
 
 
 
Mijn hongerende Ziel, langs hoeveel vreugd zijt gij gezworven,
 
Langs hoeveel leed zijt gij gekeerd.
 
Maar dit verloren goed wordt door geen boete of ban herworven
 
Hoe machteloos begeerd.
 
 
 
In spijt van uw weelden, in spijt van al uw teedre pracht
 
Staat gij naakter ontdaan dan één,
 
Elk arme breekt zijn Brood en drinkt zijn Wijn in dezen Nacht,
 
Gij vraagt: u verstaat geen.
 
 
[pagina 50]
[p. 50]
 
‘Dat iedereen, dien 't hongert, hedenavond binnentrede
 
Neme van 't heilig Feest zijn maat’ -
 
Mijn voet valt doodsvermoeid, o, kon ik keeren tot dien vrede,
 
Der vromen toeverlaat.
 
 
 
Mij walgt van aardschen wijn en eeuwig blijft voor mij gesloten,
 
Weelde van het Hemelsch Gezin.
 
Aanvaard uw heilloos lot, Ziel, deel met uw minne genooten
 
Uw onheilvolle min.
 
 
 
Niet dezen Nacht en niet één Nacht, die volgt van woede of weelde,
 
Stel als een schuldloos kind uw vraag,
 
Geen antwoord is voor u, die lichtzinnig uw lot verspeelde,
 
Dan 't eigen dof geklaag.
[pagina 51]
[p. 51]

III

 
‘Dat wij voor 't volgend jaar in vrijheid ons Land binnentreden,-
 
Breken daar ons Brood aan ons Feest’
 
Twintig eeuwen lang is dit voor mijn Volk een wensch, een bede
 
Jaarlijks herhaald, geweest.
 
 
 
Honger van mijn Volk naar het graan, dat groeit op eigen landen,
 
Gezegend onder zoetste lucht.
 
Honger weer vrij te zijn, van ban, van breuk, van slaafsche schande,
 
Van rustelooze vlucht.
 
 
 
‘Dat ieder dien het dorst het rijk-drachtig land binnentrede
 
En neme maat van zijnen wijn’,
 
O, wanneer zal dit niet langer een noodend woord, een bede,
 
Maar blijde waarheid zijn?
 
 
[pagina 52]
[p. 52]
 
Dorst van mijn Volk naar wijn, die de eigen gaarden geurig dragen,
 
Tot rijpheid in ons eigen land,
 
En, o, droeg 't Land geen wijn, de wel door kloeke hand geslagen,
 
Diep in het doode zand.
 
 
 
Draagt water, meer dan wijn waard, die vreemde vrienden u schonken,
 
Aan menig maatloos feestgetij,
 
Zoeter proeft het veldbrood gedrenkt met koele waterdronken
 
Dan fijnste bakkerij.
 
 
 
Want wij leden eeuwen de pijn, die 't hijgend hart verhongert,
 
Naar oogsten van ons eigen veld,
 
Onze verbitterde mond snakt naar vrucht van beemd en bongerd
 
Bevrijd van vreemd geweld.
 
 
 
Ons hart trok nooit naar sluwe tochten van winst, onze wandel,
 
Lag voor de blik van ieder bloot,
 
Tot elk volk ons verdreef en ons niet anders liet dan handel
 
Om een bitter brok brood.
 
 
[pagina 53]
[p. 53]
 
Wij werden handlaars, verwijt het ons, als na zooveel jaren
 
Van ban gij beter draagt dan wij.
 
Verwijt het ons, wreede drijvers, vergeet hoe wij toen waren
 
Landmannen, sterk en vrij.
 
 
 
Vergeet, verwijt, maar wij, wij zullen nooit ons lot vergeten
 
Zoo rijk toen en thans zoo versmald,
 
Want haat verbittert ons en middagmaal en morgenbete,
 
Elke teug gist vergald.
 
 
 
In een dubbele ban drijft mijn Volk machtloos voortgeslagen,
 
Eén ban, wel wreed, van vreemde kracht,
 
Maar wreeder ban: de slaafschheid, die zich schuw gewent aan 't dragen
 
Van ieders overmacht.
 
 
 
Eerst zal uit de ban van zijn slaafschheid elk Joodsch hart zich breken.
 
Dan spant zich elke Joodsche hand
 
Om geweld met geweld te keeren en om sterk te wreken
 
Haat en kwaad in elk land.
 
 
[pagina 54]
[p. 54]
 
Heilig Paaschgetij: zijt gij niet het Feest van de bevrijding?
 
Maak elk hart van 't slaafsch dulden vrij!
 
O, Feest van vrijheid, Feest van Verlossing en Overschrijding,-
 
De ban ontschrijden wij.
 
 
 
Ik was een vrome Knaap, toen was zoo wonderteer als droomen
 
Het waken in den Heilgen Nacht
 
En ik dacht hartverrukt: zal dan dit jaar de Profeet komen,
 
Zoo menig jaar verwacht?
 
 
 
Voert hij dit jaar juichend zijn Volk naar het eigen land weder,
 
Verbreekt hij onze dubble ban,
 
En als elk volk onzen weg spart, breekt hij dan elk volk neder,
 
Dat geen ons keeren kan?
 
 
 
Wacht ik nog mijn Profeet? Neen, hij is reeds tot ons gekomen,
 
Niet een man in een vreemden Nacht,
 
Maar als Geest in ons hart, die 't Volk bevrijdt van zijn schuw schromen
 
En van de wreede macht.
 
 
[pagina 55]
[p. 55]
 
Versta de duiding goed: dit is de Profeet, waarvan spreken
 
Uw Profeten, die heilge Geest
 
Van vrijheid, die 't Volk leert, zijn dubbele ban te verbreken
 
Op 't overschrijdingsfeest.
 
 
 
Wacht niet bij Brood en Wijn: het einde is daar van 't wrange wachten,
 
(Uw Dichter spreekt, versta zijn Stem)
 
Maak u los van elk land, trek op, herstel uw rijke machten
 
In 't nieuw Jeruzalem.
 
 
 
Dan kan, dien het hongert, zijn eigen Land vrij binnentreden,
 
Oogsten winnen van 't eigen zaad,
 
O, 't volgend jaar vinde ons thuis, wij hebben genoeg geleden,
 
Van elk volk kwaad en smaad.
voetnoot1
De Vereeniging ‘De Joodsche Invalide’ stelt haar huis open voor ouden en behoeftigen.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken