Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het joodsche lied (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het joodsche lied
Afbeelding van Het joodsche liedToon afbeelding van titelpagina van Het joodsche lied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het joodsche lied

(1915)–Jacob Israël de Haan–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 73]
[p. 73]

Aan den heiligen Sabbath

[pagina 75]
[p. 75]

Sabbath

I

 
Als ik u, Sabbath, niet zóó zeer beminde
 
Niet boven al uw heugnis heilig hield
 
Hoe zoude ik dan altijd liederen vinden
 
Van liefde in mijn hart door wroeging vernield?
 
 
 
Neergeslagen door berouw en verlangen
 
Wel wetend, dat ik toch nooit wederkeer
 
Vindt mijn hart voor zijn wreed-verbeten zeer
 
Enkel nog troost in heugenis en zangen.
 
 
 
O, Gij, die mijn lied looft, den droeven Dichter
 
Prijs niet, wat deed hij meer dan rijm en maat
 
Vinden voor 't schoon, dat zijn Volk houdt bezield?
 
 
 
Neen: prijs mijn Volk, zijn velden zijn vernield
 
Zijn steden geploegd. Zijn naam werd een smaad
 
Toch blijft zijn stand sterk tegen elk ontwrichter.
[pagina 76]
[p. 76]

Sabbath
II

 
Heilige Dag, die na zorgvolle week
 
Als een Vriend komt in onze schoone woningen
 
Van de armsten onzer maakt Gij rijke koningen
 
Waar wij ballingen zijn van streek tot streek.
 
 
 
Heilige Dag, uw klare luister spreidt
 
Over alle dagen een teedre gloor
 
Van Schoonheid en uw Licht blinkt eeuwig door
 
Het Duister, dat zich over ons Volk breidt.
 
 
 
Ik bleef niet trouw. Mijn lusten zijn gedwaald
 
Langs al verboden wegen, maar ik keer
 
Moede van lust en verboden begeer
 
Naar de schoonheid, die van uw luister straalt.
 
 
[pagina 77]
[p. 77]
 
Toen ik een jongen was, deed mij zoo vreugd
 
Iedere week uw tederverwacht komen.
 
Al jeugd vergaat. Dichters houden hun droomen
 
Eeuwig levend, schooner dan hunne jeugd.
 
 
 
Ik, een Dichter, wil uwe Schoonheid prijzen
 
Sabbath, mijn Vriend, God moge mij vergeven
 
En mijn vrienden de dwaling van ons leven
 
Om 't reukoffer van mijn geurige wijzen.
 
 
 
Holland is heerlijk in den zachten zomer
 
Als alle dagen bont-bloeiend zijn, geurig
 
Van rozen en van lichte vreugden kleurig,
 
Gij waart, mijn Vriend, zonniger en nog schooner.
 
 
 
Onder uw zonnevleugels vinden rust
 
De vernederden van mijn volk. Verslagen
 
Dwalen zij mateloos. Maar na zes dagen
 
Stilt Gij hun leed en geeft hun vrede en lust.
 
 
[pagina 78]
[p. 78]
 
En in den Winter, als de dagen duister
 
Schemeren over deze lage landen
 
Liet Moeder vroeg de Sabbathlampen branden
 
En bracht in huis eenen feestlijken luister.
 
 
 
Zij brak het heilig brood, en naar het Licht
 
Hief zij heur handen, zeegnend uitgespreid,
 
Dan was de heilige rust ingewijd,
 
Er bloeide een vreugd over Moeders gezicht.
 
 
 
Tedere blos over haar bleeke wangen,
 
De Sabbath komt. Nu rust al zorg en werk
 
Vader en ik gingen naar onze kerk
 
Hem, die dezen dag schiep, danken met zangen.
 
 
 
Heerlijkst van al is 't heuglijk Sabbathlied,
 
Geen Hollandsch lied is zóó wonder van wijs
 
Noch één van David Jonathan tot prijs
 
Schoon als dit van Alkabitz den Leviet.
 
 
[pagina 79]
[p. 79]
 
Ik weet geen gedicht zóó rijk van verlangen:
 
‘Die ons plundren wilden de grove horden
 
Zullen geslagen en geplunderd worden
 
Spot voor volkren en buit voor vogels hangen
 
 
 
Een blos bloeit over uw tedere wangen
 
Mijn Volk, mijn Vriend, geen die van schaamte brandt,
 
Maar van vreugde, dat wij na 't eindloos lange
 
Onveilig zwerven keeren naar ons land.
 
 
 
Links en rechts breiden wij de landen uit
 
Rustig en rijk van onze heerschappij
 
Ten dage dat het Hooge Volk weer vrij
 
Geschaard trekt bij het Bazuinengeluid.’
 
 
 
Weer thuis hief 'k naar Moeder ten zegen 't hoofd,
 
Want ik was toen kleiner dan mijne Moeder,
 
En zij bad smeekend tot den Albehoeder
 
Die den Sabbath schiep, wiens Naam zij geloofd.
 
 
[pagina 80]
[p. 80]
 
Dat geen vijand des daags mij zou verrassen,
 
Pagad Balajloo in den Nacht niet naken
 
Dat Hij mij trouw liet blijven en zou maken
 
Machtiger dan Ephraïm en Manasse.
 
 
 
Al jeugd vergaat. Moeder ik ben verdwaald,
 
Mijn heete handen tasten in het duister.
 
Moeder, ik wil weer terug naar den luister,
 
Die van onzen heiligen Sabbath straalt.
[pagina 81]
[p. 81]

Sabbathliederen

I

 
Vrijdagavond
 
 
 
Dat een schoone Vriend u weeklijks bezoekt
 
En toegewijd een dag met u verkeert,
 
Voor leed u troost, gewijde wet u leert
 
En u verlaat, bemoedigd en verkloekt.
 
 
 
Is 't geen geluk en wonder? Voor ons niet
 
Die den Sabbath vieren met Heiligheid,
 
Inhalen en uitjuichen met loflied,
 
Overal waar ons volk worstelt en lijdt.
 
 
[pagina 82]
[p. 82]
 
Gij prijst de weelde van den zoeten zomer,
 
Ik ook, maar weet, steeds is de Sabbath schooner
 
Dan de rijkste werkdag van welke week.
 
 
 
En gij klaagt over winter droef en duister,
 
Wij klagen niet: ons blijft de Sabbathluister,
 
Wat wreed volk dreigt en drijft in vreemde streek.
[pagina 83]
[p. 83]

II

 
Zaterdagochtend
 
 
 
Nooit rust het hart van wien een Vriend verried:
 
Hoe zal mijn hart, Sabbath, o Vriend, dan rusten,
 
Daar ik voor luim en lichte lusten
 
Uw heil verliet.
 
 
 
Want wat gij geeft met volle blijde handen:
 
Rust van 't werk en kracht van 't belijdend lied,
 
Zocht ik daarna door zooveel landen
 
En vond het niet.
 
 
[pagina 84]
[p. 84]
 
O, dit is mijn straf: ik zie altijd schooner
 
Uw vreugd, uw vrede en weet: verspeelde schat,
 
't Zij zwerver, 't zij werkzaam bewoner
 
Van vaste stad.
 
 
 
Dikwijls met mijne maten aangezeten
 
Denk ik verkommerd: ‘Sabbath is 't vandaag’
 
Dan wordt drank wrang, bitter de bete.
 
Vriendschap een plaag.
 
 
 
Immer gejaagd daar niet één dag van vreugd
 
Zonder angst en wroeging mijn hart verkwikt,
 
Ben 'k meer benard en meer verschrikt
 
Als gij mij heugt.
 
 
 
Mijn Vader sprak over den wijn de zegen,
 
Ik zat naast Moeder aan het Sabbathmaal.
 
Wij dankten God voor 't goed verkregen
 
In de eigen taal.
 
 
[pagina 85]
[p. 85]
 
Ach: hoeveel vrienden hebben mij geschonken
 
Aan menig maal overmaat van hun wijn,
 
Van wijn maar nooit van vreugde dronken
 
Verbeet ik pijn.
 
 
 
Wij zongen thuis onze Sabbathgebeden
 
Samen, wenschten elkander goede week
 
Van winst en, meer dan winst, van vrede,
 
Die geen smart breek'.
 
 
 
Wat is van vrede en zegening gebleven?
 
Niets dan wroeging en 't wicht van eigen schuld
 
En 't streng weten: nooit vindt mijn leven
 
Zijn wensch vervuld.
 
 
 
Vader, hoeveel vrienden heb ik gevonden
 
Zwoegend naar vrede voor het wroegend hart:
 
Ik ben benijd, benard, geschonden,
 
Geschimpt, getart.
 
 
[pagina 86]
[p. 86]
 
Verslagen en verlaten, slechts één Vriend
 
Eenmaal versmaad, de vrome Sabbathdag,
 
Wendt naar mijn leven, onverdiend,
 
Zijn zaalge lach.
 
 
 
Zijn liefde doet mij schreien, maar toch poost
 
Mijn hart van 't leed en zingt zijn lied daarvan,
 
En 't hart, dat zijn leed zingen kan,
 
Is reeds getroost.
[pagina 87]
[p. 87]

III

 
Zaterdagavond
 
 
 
Avond; aan de bleeke blauwe lucht, zie
 
Hoe 't bloeisel van de sterren stil ontspruit,
 
Ach: nu vieren vromen den Sabbath uit
 
Met wijn en wierook, licht en melodie.
 
 
 
Mijn Vader schenkt den wijn over de randen
 
Van zijn beker, teeken van overvloed;
 
Hij ruikt de specerijen scherp en zoet,
 
En zegent het licht met geheven handen Ga naar voetnoot1.
 
 
[pagina 88]
[p. 88]
 
Dit is zijn bede: ‘Die 't onheilig scheidt
 
Van 't heilig hoede ons in zijn veiligheid,
 
Vermeere ons als sterren in 't nachtgetijde.’
 
 
 
Vader, Vader, hoe fel heb ik geleden
 
Sinds ik uw zegen schond en uwe beden
 
En 't heilig niet van 't heilloos onderscheidde.
voetnoot1
Orde van den Zaterdagavond.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken