Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het joodsche lied (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het joodsche lied
Afbeelding van Het joodsche liedToon afbeelding van titelpagina van Het joodsche lied

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.54 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.16 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het joodsche lied

(1915)–Jacob Israël de Haan–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 139]
[p. 139]

Op de Bloemendagen van het Joodsch-Nationaal-Fonds

[pagina 141]
[p. 141]

Het Joodsch Nationaal Fonds

(Bij zijn tienjarig bestaan)
I

 
O, Feest van bloemen in den zoeten zomer
 
Wanneer het veldvolk blij zijn offervracht
 
Van gave garven in den Tempel bracht
 
Na zeven weken werken van den Omer.
 
 
 
O, Feest der Wet, die machtloos niet meer heerscht,
 
Want onder vreemde wet gaan wij gebogen,
 
Gehoond, gehaat, geduld met mededoogen;
 
Eens waren wij der eerste volken 't eerst.
 
 
[pagina 142]
[p. 142]
 
Kunnen wij feesten vieren, zóó gebannen,
 
Gebreukt, gebrand in ieder vreemd gebied?
 
Wij tellen de Omer, maar wij tellen niet
 
Ons tal van helden en gevallen mannen.
 
 
 
Schaduw van smart bedroeft al onze dagen.
 
Beter dan feest is bede en dof geklag;
 
Want voor mijn volk, nooit zeker van zijn dag
 
Valt niets zoo zwaar als heugenis te dragen
 
 
 
Dier weidsche dagen toen de stadsmuur machtig
 
Rondom de pracht van tuin en tempel stond,
 
Geen volk ons veld vertrad en steden schond,
 
Toen de eigen Wet ons vroom maakte en volkrachtig.
 
 
 
Leed is elk feest, en toch, toch, doet het hopen
 
Het vast herstel van stad en heerschappij
 
Die slaven werden worden weder vrij,
 
't Oud Land ligt voor zijn nieuwe Zonen open.
 
 
[pagina 143]
[p. 143]
 
Nu lijkt het droom, dat daar weer kostbaar koren
 
Rijpt onder zon en zwelt van zoeten wind,
 
Nu lijkt het droom, dat een volk weer begint
 
Trek naar zijn land, twintig eeuwen verloren.
 
 
 
En 't lijkt een droom: de Tempel weer herbouwd,
 
De bronnen levend, huis en stad hersteld,
 
Geurend de gaarden, vruchtbaar 't golvend veld
 
En 't Volk door eigen macht veilig-vertrouwd.
 
 
 
Maar 't is geen droom: als een trotsch volk het wil.
 
Wie zal zijn land in vreemde handen houden,
 
Laat braak de velden die we eenmaal bebouwden
 
En onze steden dood en dorplijk stil?
 
 
 
Zij haten en honen ons, alle smaders,
 
Dat wij vaderlandloos maar staan naar geld.
 
Geeft 't uwe goed; wij koopen veld voor veld
 
En stad voor stad het land van onze Vaders.
 
 
[pagina 144]
[p. 144]
 
Wij zijn niet needrig meer; maar houden trotsch
 
Het hoofd tegen ieder volk opgeheven.
 
Ik, een Dichter, vraag u: ‘Waar is gebleven
 
Een volk zoo groot onder onheil des Lots.’
 
 
 
En dus in trots vieren wij weer het Feest
 
Van Wetgeving, Oogstoffers, Tempelbloemen,
 
Vast vertrouwend, dat men ons weer zal roemen
 
Machtiger dan wij vroeger zijn geweest.
 
 
 
Maar feestvierend, gedenk de makkers mild
 
Die stad voor stad, veld voor veld, ons Land koopen,
 
Zeg niet: ‘eens Dichters droom, een hooploos hopen’.
 
Het is geen Droom als gij de Daad maar wilt.
 
 
 
1912.
[pagina 145]
[p. 145]

Het Joodsch Nationaal Fonds
II

 
O, nadert weer de Dag, dat de zomerzon op zijn hoogst
 
Zijn hemelwegen wendt,
 
En schat van bloemen, vracht van oogst,
 
Lachend naar ons zendt?
 
 
 
Waar draagt één veld zijn dracht, zóó zwaar als het minste onzer landen
 
Eenmaal zijn zegen droeg,
 
Voor wild geweld stad en veld brandde
 
En ons volk verjoeg.
 
 
[pagina 146]
[p. 146]
 
Uit eigen stad en staat, eens heerschend, nu dienend zijn mindren,
 
Met hoon en haat geloond
 
Beroofd van huis en have en kindren
 
Voor geen schimp verschoond?
 
 
 
Waar was één volk zoo rijk, waar is één volk zoo deerlijk dervend,
 
Dat elk volk haat en slaat,
 
Hier dom geduld, daar zwoegend zwervend
 
Zonder stad en staat?
 
 
 
Hoe kunnen wij dan nog hoop en heugnis van feesten houden,
 
Bedreigd met breuk en brand?
 
Omdat wij steeds op keer vertrouwden
 
Naar ons eigen land.
 
 
 
Hoe kunnen wij gesmaad, gesmaldeeld, en beroofd verdreven
 
Nog houden tucht en trots?
 
Omdat hopen ons is gebleven
 
Op een keer des Lots.
 
 
[pagina 147]
[p. 147]
 
Tusschen vreemden elk jaar bij 't zalig naken van den zomer
 
Als vrucht zich zoetend zet,
 
Vieren wij 't einde van den Omer
 
En het Feest der Wet.
 
 
 
Dan zwelt de zoele lucht en rijpen rijk der vruchten vrachten
 
Tot oogst in gouw en gaard,
 
De Dagen heerschen en de nachten
 
Zijn als dag verklaard.
 
 
 
O, Zomer van het Jaar: welk Jaar brengt voor mijn volk weer Zomer,
 
En vrucht van 't eigen veld
 
Van rogge en haver rijken Omer
 
Tarwe, garst en spelt? Ga naar voetnoot1
 
 
 
Zomer luwt door de lucht, Zomer komt door ons hart gevaren,
 
Breekt nu de barre ban
 
Dat een volk na twee duizend jaren
 
Huiswaarts keeren kan?
 
 
[pagina 148]
[p. 148]
 
O, Zomer van dit jaar, breng Zomer voor mijn Volk, brengt Zomer
 
Voor 't Lied, mijns harten baat,
 
Een Dichter was ik en een Droomer.
 
Maar mijn droom wordt Daad.
 
 
 
Mijn Droom? Ons volk vertrouwd en veilig voor verraadlijk zwerven
 
In eigen stad en veld.
 
Hun Daad? Zij koopen stad en erven
 
Voor ons eerlijk geld.
 
 
 
Een gouden munt? Een Maat wordt ruimer weer ons erf gemeten,
 
Vaster wordt onze macht.
 
Die machtloos twintig eeuwen sleten
 
Winnen wil en kracht.
 
 
 
Die leeg vluchtend hun land verlieten en het duldend dierven,
 
Willen het dulden niet.
 
Zij willen, die machteloos zwierven.
 
Macht in 't oud gebied.
 
 
[pagina 149]
[p. 149]
 
En heden, bloemen zendt men u van heilig wit en blauw Ga naar voetnoot1
 
Geef dan gul van uw geld,
 
Wij koopen weer der oudren gouw,
 
Herbouwen ons veld.
 
 
 
O, blijde bloemendag, bloemen van wit en blauw gebonden
 
Met band van wit en blauw,
 
Na twintig eeuwen wordt gevonden
 
't Volk zijn Land nog trouw.
 
 
 
Mijn blijde bloemendag, die vreugd brengt in mijn droeve woning
 
En maakt tot Daad mijn Droom:
 
Ons Land wacht ons vol melk en honing
 
Tusschen strand en Stroom. Ga naar voetnoot1
 
 
 
Wij breken onze ban: na twintig eeuw nog twintig jaren
 
Dan waait wit en lichtblauw
 
De vlag der vrijgezworven scharen,
 
Over de eigen gouw.
 
 
[pagina 150]
[p. 150]
 
Wij breken onze ban: wij hebben reeds de ban verbroken,
 
Wij willen naar ons Land,
 
Een Volk van stad en staat verstoken
 
Herstelt weer zijn stand.
 
 
 
1913.
[pagina 151]
[p. 151]

Het Joodsch Nationaal Fonds
III

 
Gewijde Bloemendag, die boven allen zomerluister
 
Zóó zalig-lachend schijnt
 
En voor wiens heugenis des wreeden winters ijzig duister
 
Licht-betooverd verdwijnt,
 
 
 
Hoe kan één Dag zóó schoon zijn, dat een gansch zomergetijde
 
Rijker schijnt door zijn pracht?
 
Zóó schoon, dat zijn heugnis een vollen winter kan verblijden
 
En zijn wreedheid verzacht?
 
 
[pagina 152]
[p. 152]
 
Hoe kan de vreugd van een enklen Dag zooveel blijdschap wekken
 
Uit wreed-wroegend verdriet?
 
Hoe kan één Dag zóó schoon, zóó sterk zijn, dat zijn prachten strekken
 
Voor menig juichend lied?
 
 
 
Omdat dien éénen Dag de rampspoed van roemlooze jaren
 
Keert tot bloeiende daad,
 
Wij binden bloemen hier, opdat anderen ginds vergaren
 
Een oogst van rijker zaad.
 
 
 
Omdat dien éénen Dag ons hart veiliger en geruster
 
En kans èn keer gedenkt
 
Omdat de Bloemendag ons sterker maakt, trouwer, bewuster,
 
Hoe vaak geknauwd, gekrenkt.
 
 
 
En omdat deze Dag zóó schoon, zóó sterk is, zijn mijn zangen
 
Schoon en sterk hem gewijd,
 
Liever is mij dit Lied, dan al mijn liedren van verlangen,
 
Van vreugd en heerlijkheid.
 
 
[pagina 153]
[p. 153]
 
O, liever dan te zijn de zanger van onzegbre vreugd,
 
En zonden wonderzoet,
 
Ben ik de zanger van mijn Volk, dat meer ellenden heugt
 
Dan één ander volk doet.
 
 
 
Toen men ten eersten maal het Bloemenfeest in Holland vierde
 
Hoe was het aantal min
 
Van hen, die hartverheugd hun huizen met de bloemen sierden,
 
En gunden gul gewin.
 
 
 
Hoe was hun tal toen klein, en zwak viel de eerste van mijn zangen
 
Den Bloemendag gewijd,
 
Maar 't kloek vertrouwen won, vaste wil en drijvend verlangen
 
Versterkten onzen strijd.
 
 
 
Ieder volgend jaar vond meerder makkers, die bloemen binden,
 
Meer koopers in de Stad,
 
Verslinkend valt het tal der machtloozen en dofgezinden
 
Wier hart geen hoop meer had.
 
 
[pagina 154]
[p. 154]
 
En ieder volgend jaar vinde meer makkers dan elk vorig,
 
Te vaster ons verband,
 
Trouwer, trotscher ons hart, minder duldzaam en onderhoorig
 
In ieder haatlijk land.
 
 
 
En worden niet elk jaar mijn liederen schooner en sterker,
 
Op mijn hart valt de schuld,
 
Dat ik een ijdel dwaler en een spelbeminnend werker
 
Mijn taak slecht heb vervuld.
 
 
 
Want naar de schoonheid van uw strijd en naar uw trots gemeten,
 
Hoe schoon moest mijn Lied zijn?
 
En hoe vaak valt het zwak, hoe vaak heb ik mijn plicht vergeten
 
Bij spel en spot en wijn.
 
 
 
Maar thans: met hoeveel vreugd bind ik als witte en blauwe bloemen,
 
Hartenwoorden tot Lied,
 
Daden, die mijn liedren liever dan uw goed strijden roemen,
 
Kent mijn verlangen niet.
 
 
[pagina 155]
[p. 155]
 
Moge dan ieder jaar hen sterker dan elk vorig vinden,
 
Losser van vreemd verband,
 
Die bloemen koopen en die witte en blauwe bloemen binden
 
Voor de aankoop van ons Land.
 
 
 
Totdat één jaar uw strijd gestreden vindt en overbodig
 
Vervalt de Bloemendag.
 
Want geen die keeren wil heeft dan nog dervend dulden noodig
 
Onder elk vreemd gezag.
 
 
 
Keer ik met u zingend? Of zal nog slechts uw trouw gedenken
 
Den Dichter van dit Lied;
 
Stijg, stijg, mijn Zang, hun Daad vervult uw Droom, dat geen durft krenken
 
Ons Recht in ons gebied.
 
 
 
1914.
[pagina 156]
[p. 156]

Op den Bloemendag van het Joodsch Nationaal Fonds

 
Hoe menig maal in menig jaar
 
Hebben wij dezen dag herdacht
 
Wanneer de zomer zoet en zwaar
 
Van bloemen was en vruchtenvracht.
 
 
 
Hoe menig jaar, maar dit getij
 
Is vol en zwaar van wild geweld,
 
Elk volk lijdt in zijn land, maar wij
 
Worden in ieder land gekweld.
 
 
 
Geen feest voor ons ooit zonder rouw,
 
Thans valt de rouw voor feest te zwaar,
 
Wij vierden dezen dag getrouw
 
In den zomer van menig jaar.
 
 
[pagina 157]
[p. 157]
 
Maar dit jaar? Neen, wij vieren niet
 
Een zomerpracht met bloemenpracht,
 
Geweld, dat geen volk rustig liet,
 
Heeft ons te zeere nood gebracht.
 
 
 
Want duizenden zijn uitgedreven
 
Langs wegen dras van dampend bloed,
 
Al redden zij 't gejaagde leven,
 
Zij redden niets wat leven doet.
 
 
 
Wij staan verdeeld in vele legers,
 
Wij lijden 't meest, geacht het minst,
 
Wie wijkers zijn en wie de zegers,
 
Geen vrede geeft ons rust noch winst.
 
 
 
En 't eigen land? Romeinsche benden
 
Verdreven ons uit veld en stad.
 
Na twintig eeuw: de volken schenden
 
Wat hartentrouw herwonnen had.
 
 
[pagina 158]
[p. 158]
 
Geen feest valt voor ons zonder rouw,
 
Thans valt voor feest de rouw te zwaar.
 
Toch vieren wij met vaste trouw
 
Den bloemendag bij 't stijgend jaar.
 
 
 
Een boom bloeit als een weidsche bloem
 
Een duizendroos in zonnegloei,
 
De lente breekt zich uit den doem
 
Des winters tot een nieuwe bloei.
 
 
 
Het leven bloeit uit nood en dood
 
Uit slag en strijd wint een volk kracht,
 
Keeren wij zoo door drift en nood
 
Tot eigen staat, tot volle pracht?
 
 
 
Dit jaar? Neen, nog vieren wij niet
 
Een zomerpracht met bloemenpracht
 
Geweld, dat geen volk rustig liet
 
Heeft ons te zeere nood gebracht.
 
 
[pagina 159]
[p. 159]
 
Toch kom ik met een hoopvol lied
 
Mijn Volk op dezen bloemendag,
 
Brengt leed, dat geen volk lijdzaam ziet
 
Ons volk zijn heil uit nood en slag?
 
 
 
1915.
voetnoot1
De vijf graansoorten van het Heilige Land.
voetnoot1
Kleuren van de Joodsche vlag.
voetnoot1
De Jordaan.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken