Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kanalje en Opstandige liedjes (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kanalje en Opstandige liedjes
Afbeelding van Kanalje en Opstandige liedjesToon afbeelding van titelpagina van Kanalje en Opstandige liedjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.52 MB)

Scans (71.98 MB)

ebook (4.61 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Editeurs

Kees Joosse

Jaap Meijer



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kanalje en Opstandige liedjes

(1977)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 27]
[p. 27]

De standaard.

Al 'n paar jaar dee-d-ie niks meer... ging-ie heel niet meer uit... zat maar thuis... almaar thuis. Moeilijk van de donkere bedstee moesten ze n'm helpen in de stoel bij 't raam... 's avonds wéer terug... vroegavonds ál, hij werd zoo zwak, zoo zwak, die vroeger zoo robust was geweest...

Den heelen dag zat-ie voor 't raam... staarde den weg naar de fabriek af... die-d-ie zelf zoo lang gegaan was... heen en weer, jaren lang... totdat-ie heelemaal niet meer kon... en die z'n jongens nu gingen... en z'n kameraads, tot ze óok niet meer konden...

In de loop der dagen had-ie d'r wel eens een gemist van de vaste langskomers, fabriektoe... die had 't dan opgegeven... had zich kapot-geblazen in de keet... was ellendig geworden, zooals hij-zelf het was...

'n Pesthol die keet... met angst keek-ie naar z'n drie jongens, die d'r óok werkten... als hij ze stoeien zag... als ze 's middags aan tafel zaten, dan keek-ie ze aan, lang, dat ze niet begrepen, waarom... en z'n oude oogen huilden... daar zat-ie nou met z'n goeie vijftig jaar... op, heelemaal op... de dokter zei, dat 't wel beter werd, maar dat wist dokter zelf wel beter, hij ging d'rmee heen... 'n beetje korter of 'n beetje langer... z'n borst was kapot. En hij had almaar, uren lang, langzame uren lang, 't gezicht langs den weg naar de fabriek, naar de glashel... angstig zat-ie te beven in z'n stoel, als een van de jongens laat thuiskwam... bang, dat 't gekomen was, de helderroodbloedende blazersellende... was z'n vader d'r niet aan gestorven... was hij niet aan 't doodgaan?

Voor 't raam, ellendig, en altijd met dat gezicht op de fabriek zat hij... dacht over z'n leven na...

 

Op z'n twaalfde jaar was-ie van school afgegaan... toen had z'n vader 'm meegenomen naar de fabriek, die daar stond fei-brandend met de hel van z'n heetgehelde ovens...

En vader had m'neer gevraagd of-ie 'm ook gebruiken kon... 't was toch 'n stevige gezonde jongen... of-ie nou asjeblieft ook z'n lijf in m'neers fabriek mocht kapotbranden... eerst voor 'n daalder in de week... later voor meer... M'neer moest toch denken, dat hij, z'n vader, zelf nou al 'n daggie ouër begon te worden, en zoo'n jongen kwam je met de verdienste al gauw wat aardig in de hand... niet dat hij klaagde. Dat wist m'neer ook wel, van de klagers en de ontevredenen was-ie niet geweest...

Zoo was Dries Draaisma in de fabriek gekomen... en z'n heele leven was d'r mee vastgegroeid..., alles werd de fabriek voor 'm... z'n brood verdiende hij er, en z'n kleeren... maar z'n kracht liet hij d'r, z'n jongenskracht, z'n mannenkracht... hij blies er z'n levende lijf kapot...

[pagina 28]
[p. 28]


illustratie



illustratie

[pagina 29]
[p. 29]

Maar dat duurde lang... haast veertig jaar wel... sommige van die blazersborsten zijn heél stevig.

 

Op z'n tijd was-ie getrouwd, en op z'n tijd had-ie nieuwe blaasborsten gemaakt, en op d'rlui tijd waren die ook in de fabriek gegaan, die onderwijl wel twee maal zoo groot was geworden. Drie van z'n jongens waren in de fabriek gegaan en met z'n vieren verdienden ze nu aardig wat... hij wel niet meer heelemaal z'n volle loon... hij was niet meer, wat hij was geweest, had de jonge patroon gezeid... nou die kende n'm, daar had-ie nog 'n jaar mee op school gegaan... en nou de jongens ook al zoo groot waren, nou ging 't best met wat minder ook...

Ze hadden hun eigen huis ook, dicht bij 't fabriek... 'n heele rij huisjes had m'neer daar laten zetten... zie je, die kocht je met de huur, die was vijf en twintig stuivers eigelijk, maar wie d'r nou twee gulden betaalde, die kocht in tien jaar 't heele huis met de huur af...

Nou, dat had Dries prachtig gevonden en z'n vrouw ook... verbeel je zij in d'r eigen huis wonen... 'n huis koopen voor net vijftien stuiver in de week, dat moesten ze natuurlijk doen... waar alles vandaan kwam, daar kwam die vijftien stuiver dan óok vandaan.

Tien jaar, dat was anders wel lang, maar m'neer had Dries voorgerekend, dat 't niet in minder tijd kon... hij lei d'r eigenlijk zelf nog geld bij... maar als-ie goed rekende, dan ging 't net... dus dat hadden ze maar gedaan. Hoewel de meester van 't dorp 't ze had afgeraden. Hij vertrouwde die rekening niet...

Of meester dan dacht m'neer niet rekenen kon?

‘Jawel’, had de meester gezeid, ‘rekenen kon m'neer wel... maar zie je alleen aftrekken en vermenigvuldigen... niet deelen’.

‘Snap-ie’ had de meester toen gezeid... nou Dries had 't toch maar gedaan. Alles was prachtig-mooi beschreven, geen kwaad bij, en daar had-ie toen z'n hand onder moeten zetten en toen-ie dat gedaan had, had m'neer 'm op z'n schouêr geklopt en gezeid ‘Ziezoo Dries, nou woon je over 'n jaar of wat in je eigen huis, net als ik’. Dat had Dries toen aardig gevonden, affijn, 't was zóólang geleden...

 

Op z'n tijd was-ie ziek geworden... eigenlijk over z'n tijd... de meeste lui haalden de vijftig niet. Hij had zich d'r tegenin gezet, was nog naar de fabriek gegaan na de eerste keer bloedopgeven... dee nou veel lichter werk... verdiende minder, tenminste nog wàt... maar hij had 't moeten opgeven...

De jongens hadden 't aanvaard, heel kalm... dat wist je nou eenmaal. Cor wou wel gaan trouwen... en Jan ook, maar dat moest nou maar wachten... misschien duurde 't wel niet zoo heel lang... en as vader dood was, dan konnen ze nog trouwen, dan kwam moeder bij ze inwonen, bij elk 'n tijdje, beurt om beurt...

[pagina 30]
[p. 30]

De jongens verdienen nu 't broodje... gelukkig, dat het huis heelemaal afbetaald was, ja... dat scheelde toch maar idem zóoveel.

 

Een van de jongens was niet naar de glashel gegaan, het was hun jongste... hij was fijner dan de andere, veel meer 'n jongeheer, en dan kon-ie zoo merakel goed leeren... de meester had d'r over geroepen... en toen ze dan alle vier zoo goed in de verdienste waren, toen had vader d'r over gesproken met moeder en met de jongens, en weer met de meester, en toen was 't zoo geschikt, dat zij zouen zorgen voor de kost en de kleeren en 't abonnement voor 't spoor, en dan zou meester zorgen, dat-ie voor niks op de burgerschool kwam.

En daar ging 't prachtig... vader was zoo grootsch op 'm, en moeder ook, en de jongens ook en helemaal niet jaloersch, ieder moest doen, wat ie 't best doen kon, zij zouden blazen, en hij kon leeren, nou dat hinderde niks...

Na drie jaar kwam Wim van school af, nummer éen op 't eindexamen en dadelijk had-ie 'n goeie betrekking gekregen aan de Hollandsche spoor, wel niet zoo'n groote verdienste, maar de vooruitzichten waren prachtig...

Elke veertien dagen kwam hij thuis, en dan las hij ze voor, de kranten en grappige verhalen, geduldig uitleggend als ze iets niet snapten... vader had d'r schik in, de jongens ook...

Dan, op een Donderdagmiddag kwam-ie thuis... vader was zoo heel ziek juist, en hij vertelde allemaal dingen, die ze eerst niet goed snapten, die-d-ie ze uitleggen moest, van staken, en dat hij mee had gedaan, en dat ze zich voor tienen weer hadden moeten aanmelden, maar dat hij dat niet gedaan had omdat hij niet onderkruipen wou. Toen 't uit was hadden ze begrepen, dat-ie niks meer had, geen geld en geen betrekking meer... moeder had gehuild... de jongens hadden mekaar aangekeken... vader, heel ziek al had gezeid, dat 't wel schikken zou... dat Wim best wat anders vond... dat-ie zoolang maar thuis moest blijven.

 

Maar dat duurde maanden al... maanden al... dat Wim niks verdiende, ze namen hem niet, den staker, den opruier. En er was geen uitzicht op verandering. Moeder huilde telkens... Wim werd verdrietig... prikkelbaar... er kwam bitterheid in dat huis. De jongens spraken van doodvreten en klaploopen... moeder zei, dat 'r dan ja toch ook iets gebeuren moest... vader zei, dat Wim thuis bleef, net zoo lang tot-ie wat had...

Toen op 'n dag kwam buurman binnen... hij verkocht snuif en sigaren, ook christelijkheid. Deftig en bedaard vouwde-n-ie ‘de Standaard’ uit deszelfs christelijke plooien, en las 'n stuksken voor van ontslagenen bij de spoor... ons dapper Indisch leger... van ijzeren tucht... en aan orde gewennen... toen ging hij weer heen.

[pagina 31]
[p. 31]

Bittere boosheid bracht die Standaard in hun huis... moeder zei, dat 'r toch iets gebeuren moest... de broers zeien, dat 't best kon... Wim was zoo knap, die was natuurlijk in 'n wip sergeant... of luitenant... en als-ie over 'n jaar of zes terugkwam, dan had-ie 'n goed pensioen, en was die heele spoorbeweging vergeten... en als 't 'm beviel, kon-ie altijd nòg bijteekenen.

Wim en vader zagen mekaar aan... vader rilde. ‘“Nee”, zei-d-ie, dat nooit, dan verkoop ik 't huis.’

 

De jongens raasden... als vader dat dee... als-ie dat dee voor die doodvreter, voor die kale rot, die nooit wat had ingebracht, dan liepen zij d'ruit, dan nammen ze moeder mee, dan moest hij maar zien, hoe-d-ie zich redde... vader zei, dat 't zijn huis was, dat hij d'r voor had gewerkt, en dat hij 't verkocht... Wim kon dan voor 't geld 'n zaak overnemen of zoo... en tegen allemaal in zette hij 't huis te koop... ineens beslist en met groote haast achter de zaak... hij voelde zich zoo deerelijk zwak... Vrijdag dee d-ie 't nog in de veiling... vandaag moest 't papier nog aan...

De jongens onbarmhartig speelden op... Cor kwam niet meer thuis... vader en Wim zaten den heelen dag bij mekaar, droevig-zwijgend.

Het huis werd aangeplakt. Als de plakker weg was met z'n pot en z'n kwast, liet vader z'n stoel zoo schuiven, dat-ie 't papier zien kon, en den heelen dag ziekzwijgend keek hij d'rnaar.

 

Donderdagavend was 't... nog één dag en hun huis was weg... 't huis, dat ze zoo langzaam afgekocht hadden... vijftien stuiver elke week... en tien jaar lang... moeder stilletjes ging naar de notaris... nee, 't gaf niet...

Ze hoopten, dat vader dan maar sterven zou dien nacht... dan was hun huis gered... stierf hij dan maar... niet, dat-ie hun in de weg geleefd had... al die jaren niet, en 't had d'r toch ook wel d'ris krap mee gespannen... maar dood ging-ie toch... zoo slim als nou was 't nog nooit geweest... almaar opgeven... almaar... de dokter had gezegd dat 't ieder moment kon afloopen... en als-ie nu toch dood moest.

Spreken dee-d-ie al lang niet meer... lei op 'n soort kermisbed, omdat die bedstee zoo benauwd was...

Wim was weg... op 'n sollicitatie uit... buiten 't dorp... dat zou wel weer niks zijn...

 

Ze keken op... Wim was thuis gekomen... God wat was dat... wat was dat... hij had toegegeven... hij had geteekend... God nu hoefde 't huis niet verkocht te worden... nu had-ie nog geld meegebracht inplaats dat 't geld kostte... hij had 't pakkie al an...

[pagina 32]
[p. 32]

De zieke keek... de kant op vanwaar 't praatgeluid kwam... in de schimmige schemerkamer herkende hij niet dadelijk...

Toen herkende hij... z'n jongen... 't mooi pakje met banden van oranje... het moordenaarspak...

Hij wilde roepen... wilde schreeuwen... hij kon niet... rood bloed golfde hevig ineenen z'n keel uit... z'n borst uit... de kamer door...

Z'n jongens, verschrikt, sprongen toe... Wim was achteruit geweken, bang dat 't opspattende bloed besmetten zou de uniform van het Indische leger...

Dries Draaisma stierf.

 

Dan, in de deur kwam de buurman juist met ‘de Standaard’, die wéer nieuws had...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken