Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Kanalje en Opstandige liedjes (1977)

Informatie terzijde

Titelpagina van Kanalje en Opstandige liedjes
Afbeelding van Kanalje en Opstandige liedjesToon afbeelding van titelpagina van Kanalje en Opstandige liedjes

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.52 MB)

Scans (71.98 MB)

ebook (4.61 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Editeurs

Kees Joosse

Jaap Meijer



Genre

proza
poëzie

Subgenre

verhalen
gedichten / dichtbundel
tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Kanalje en Opstandige liedjes

(1977)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 37]
[p. 37]

‘Een smart.’

Aan weerskanten van de spoorlijn lag de polder breed en zwart in de nacht, heelemaal donker met 'n enkel lichtje waar 'n huis was, en de heldergele uitspanning van licht heel ver, weerschijn van de stad. Aan den anderen kant, dicht bij, 't station meer licht, wissellampjes, electrisch licht, alles nog in late waak wachtend, dat de laatste trein binnen zou wezen en de spoorslaven rusten konden, hun korte wacht.

Voor de deur van z'n spoormanshuisje zat de oude Van der Meer, klein mannetje, zwarte baard, maar al met veel grijs... en hij staarde voor zich uit, de kant op van 't station.

 

Jaren en jaren, wel meer dan veertig was hij iederen dag dien weg langs de rails gegaan, heen en weer, heen en weer. Als jonggetrouwden hadden z'n vrouw en hij in dat huisje gewoond, hij rangeerde, zij was wachtster aan den overweg, en nu waren ze oud en woonden ze d'r nog, was hij nog rangeerder, was zij nog wachtster aan den overweg.

Maar de oue tijd was er toch niet meer. Vroeger, je wist je dienst en je wist je stand, 'n chef was meer dan 'n rangeerder, en 'n conducteur meer dan wisselwachter. En wie 't meest was, die was 't meest. Dat wist je ook. Maar dat was heel anders geworden.

Wie had 'r ooit gedacht, dat de spoorlui zouden staken, dat langs zijn huisje de treinen niet zouden gaan, zooals ze al zooveel jaren gingen, langer dan 't hèm heugde. En dat alleen omdat de werklui niet wouen, omdat de spoorslaven bewust waren geworden. Dat was het vreemde, dat hij niet begreep, de verandering die z'n hoofd maar moeizaam bevatten kon.

Dat was in Januari geweest... nu was 't al April. Hij had niet meegestaakt, langs hem heen was alles geleefd, 's Maandags was alles weer gewoon z'n dagelijksche gang gegaan.

Maar nu, de oude man was bezorgd, en alleen gelaten in den nacht overtobde hij nog eens en nog eens wat er gebeuren moest, wat hij doen moest. Z'n vrouw was naar bed gegaan, die sukkelde al 'n heelen tijd en nu wachtte hij den laatsten trein om de boomen te sluiten... den laatsten trein, en morgen dàn... morgen?

 

Hij wist 't, morgen zou de strijd weer beginnen, heviger dan de eerste, dat was te voorzien. De vijand waakte, had z'n maatregelen genomen, de directies hadden gedreigd met dadelijk ontslag, de vreesachtigen hadden hun organisatie verlaten, de vijandelijke elementen hadden zich hersteld, hadden zich verzameld, hadden rondgeslopen en geglopen.

Hij was lid van de Vereeniging; wat moest-ie doen... de vereeniging zou de strijd proclameeren, dàn moest hij meedoen, je moest meedoen

[pagina 38]
[p. 38]

of bedanken, dàt was vast, dat kon niet anders... wat moest hij doen...

Hij had geen grieven en geen eischen... de dienst was hem niet te zwaar, die-d-ie veertig jaar gedaan had, hij was 't harde droge spoorbrood gewend, met z'n tweeën konden ze d'r komen... en als hij nu meedeed, en 't werd verloren, en er vielen slachtoffers bij en hij was erbij, wat dan... dan was hij alles kwijt en hij had nu al haast pensioen... wie zou d'r voor zijn vrouw zorgen... z'n jongens soms... hij schrikte op... de seinhamer sloeg z'n slagen, die kortaf-schril klonken in de stilte van den nacht. Hij moest de boomen laten vallen. Even tastend tilde hij de pal van 't wiel op en draaide... langzaam met hard narammelen van 't ijzeren onderstel honkten de boomen neer, wipten weer op. Dan alles stil, in de verte de lichten van de trein.

 

Z'n jongens, drie had hij er, en alle drie bij de Maatschappij. Want de oue Van der Meer was gezien bij z'n superieuren, om z'n trouw en z'n flinke plichtsbetrachting - plicht wordt betracht - en zijn drie jongens waren gemakkelijk geplaatst geworden, 't was 'n goed merk, ze zouen niet lastig zijn... vader had ze geleerd van z'n trouwbetrachte plicht. En nu... juist zij stonden vooraan in den strijd... waarom nou zij juist... waarom zij juist?

Hij was lid van de vereeniging geworden, niet dat hij daarop tegen was, samen kreeg je meer gedaan dan éen alleen, maar voor hèm was 't toch niet noodig, hij had 't gedaan voor Cornelis... 'n beetje tegen z'n zin... nou ja voor de anderen, zouen de anderen voor hèm zorgen en voor z'n vrouw als 't d'r is mis ging... hij wàs lid, dat kon toch ook niet anders, de vader van den voorzitter, die moest toch lid zijn, dat moest vader toch begrijpen.

Vader begreep niet goed, waarom zijn jongens juist, de zijne juist...

Verleden Zondag was Cornelis bij 'm gekomen, dat dee-d-ie vaak meer, en ze hadden saam gewandeld na 't eten, de haven langs. En toen ineenen recht op den man af had Cornelis gevraagd of vader meedee als er gestaakt moest worden, want hij wou wel zeggen nog heel in 't geheim en vader moest 'r met geen mensch, geen mensch over spreken, dat 'r weer gestaakt zou worden, dat moest, ze konden zich zoo niet laten trappen, laten wurgen, laten neerschoppen de heele vereeniging, waarin hun kracht zat van jaren moeizaam werken, tegen directie haat en kameraads-verdenking in... ze zouden zich verzetten in 'n strijd op leven of dood...

Heel scherp had Cornelis 't gevraagd, vader moest 't maar kortaf zeggen, ‘ja’ of ‘nee’. Hij had geaarzeld, had gesproken van z'n pensioen, dat weg zou zijn, van z'n vrouw, die al zoo oud was, en dat hij toch geen grieven had. Maar Cornelis had weer gevraagd, wat hij wou... meestrijden naast z'n jongens, of verraden en onderkruipen... toen had hij ‘ja’ gezegd, dat hij mee zou doen en al zijn invloed zou aanwenden, om ook de anderen tot staking over te halen.

[pagina 39]
[p. 39]

En Cornelis heel opgelucht, vroolijk, had weer gelachen, en gezegd dat die heele bedreiging met ontslag maar lol was, bangmakerij van de directies... ze zouen 't 'n heel end gooien en tot 't laatste zouden de directies niet durven gaan, daar hadden ze zelf de meeste schade van... Ze waren thuis gekomen, toch stil, en dadelijk had vader spijt gehad.

 

En morgen al, morgen moest hij z'n woord gestand doen. De laatste trein was voorbij... ja, wèl de laatste, hij raakte d'ruit... hij raakte z'n baantje kwijt, z'n pensioen, waarvoor hij zoo gewerkt had... op 't station gingen ze de lichten dooven, de wissellampjes werden ingehaald... morgen al, morgen...

't Was gaan regenen, mistig en koud over 't donkere land, de oude man rilde. Hij moest maar naar binnen gaan... 't was bij half een... wat was die trein weer laat, voor twaalven moest ie binnen zijn... kom hij moest maar naar huis gaan... wat sufte hij nog... wat deed ie nog... hij had ‘ja’ gezegd en ‘ja’ was ‘ja’. Z'n knieën beefden deerelijk... moeielijk strompelde hij naar binnen.

In z'n groote stoel ging hij zitten, hijgend en rillend, angstdroppend zweet op z'n voorhoofd. Keek naar de bedstee, waar z'n vrouw sliep... buiten was 't harder gaan regenen met wind, die kil door de kamer tochtte, 't nachtlichtje woei heen en weer... met schimmige schaduwen op de wanden... De oue spoorman tobde.

‘Ja’ was toch ‘ja’ daar kon je geen ‘nee’ van maken, maar ja was broodgebrek ook op hun oue dag.... wie zou voor ze zorgen... de jongeren, die kwamen wel weer terecht... maar hij, maar hij... en ‘ja’ was toch ‘ja’... hij mocht niet breken 't woord, dat hij aan z'n jongens gegeven had... o, God, had ie maar ‘nee’ gezeid...

Dan dacht ie weer dat ze toch wel winnen konden. Cornelis had immers gezeid, dat de Vereeniging goed stond... d'r waren wegloopers, nou ja, die waren er altijd, maar over 't geheel stond de Vereeniging best... wat moest hij doen... wat moest hij doen...

Almaar dat overtobbend met z'n hoofd, waarmee d-ie niet vlug meer denken kon bleef ie zitten... in z'n groote hulpeloosheid van wat hij doen moest... wat dan toch... wat dan...

Dan ging hij naar bed.

Den volgenden dag wisten ze 't allemaal wat hij al 'n week zwaar geweten had, waar hij al 'n heele week z'n kop over kapotgetobd had... dat 'r gestaakt werd, laatste verweer van de hopeloozen.

Dan, moe en gebroken, met de ellende, die hing in z'n heele lijf, moeilijkte hij z'n weg af naar 't station toe... ging hij zich melden bij den chef, die hem prees en zei, dat ie wel begrepen had, dat hij niet mee zou doen, met 't oproerig zoodje, en die blij was, dat zoo'n oue getrouwe aan het werken bleef, de vader van den voorzitter van de vereeniging... dat zou goeien invloed hebben...

[pagina 40]
[p. 40]

Klein en ellendig met pijn overal stond de oude voor z'n chef en huilde...


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken