Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Monnikje Lederzak en andere driestheden (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden
Afbeelding van Monnikje Lederzak en andere driesthedenToon afbeelding van titelpagina van Monnikje Lederzak en andere driestheden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.86 MB)

Scans (7.86 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Monnikje Lederzak en andere driestheden

(1968)–Jacques den Haan–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 45]
[p. 45]

Rust je wel goed uit, Jacques?

Van het pocketboekfront bereikte mij de kreet van Bert Schierbeek: ‘Voor iedere zak een pocket!’ en een bericht van een Haagse boekverkoper, die mij de radeloze dame in zijn zaak schilderde die, in iedere hand een daalderboekje, door twijfel verscheurd uitriep: ‘Als die dingen niet zo prijzig waren nam ik ze alle twee!’ In deze tijd van het flodderboek is het een puur genoegen weer eens een boek vast te kunnen houden als de monumentale biografie van Richard Ellmann over Joyce. Solied gebonden, uitnemend gedrukt op voortreffelijk papier, een boek, waar geen ‘haast’ aan zit, dat lang mee moet gaan en dat, ook technisch, doordacht is. Het probleem alleen al, hoe een kleine 2500 noten, waaronder er enkele zijn van een paar bladzijden lengte, op te bergen, is niet gering. Ze zijn nu, hoofdstuksgewijs, achter in het boek opgenomen hoewel er, om allerlei redenen, ook in het tekstgedeelte nog voetnoten voorkomen. Die noten achterin nu zijn de reden geweest, dat ik wel eens op Ellmann en zijn uitgever gesakkerd heb. Ik moest namelijk altijd eerst weer uitvinden in het hoeveelste hoofdstuk ik bezig was alvorens ik de gewenste noot kon vinden en daarmee doorgaans het antwoord op de retorische vraag aan de schrijver: ‘Hoe weet je dat?’ Op zichzelf was dat natuurlijk niet moeilijk - je kunt terugbladeren tot het begin van het hoofdstuk, waar het nummer van dat hoofdstuk te vinden is, je kunt ook in de inhoud kijken, waar bij ieder hoofdstuk de jaren staan, die in dat hoofdstuk beschreven worden. Die jaren vind je dan weer terug aan de kop van de bladzij. Die ziet er zo uit: linkerpagina, links, nummer van de bladzij, bijvoorbeeld 268, dan midden: ‘James’, vervolgens rechts: (1907-1909). Rechterpagina: links: (Aetat. 25-27) - de leeftijd van Joyce waarover het hoofdstuk handelt, dan: midden: ‘Joyce’ en rechts het paginanummer: 269 dus in dit geval. Bij alle waardering geloof ik hier aan tirannie van de boekontwerper. In plaats van dat op iedere twee pagina's herhaalde ‘James Joyce’ - ik wist toch al dat dit boek zo heette - zou het wel zo gemakkelijk, maar inderdaad minder fraai geweest zijn om te zetten: hoofdstuk zestien. Maar dat was blijkbaar niet te versieren. Het moet ook vakwerk van

[pagina 46]
[p. 46]

hoge kwaliteit geweest zijn om dit boek te corrigeren. Ik meen dat ik een vrij goed zetfoutenoog heb, heb er in dit boek weliswaar niet met opzet naar uitgekeken, ben er dan ook geen enkele tegengekomen en op slechts één verkeerd verwijzingsteken gestuit. Ook in dit opzicht dus een monument voor een man, die op de uiterlijke verzorging van zijn werk gesteld was en die, vooral bij Ulysses - een moeilijke Engelse tekst, gezet door Franse zetters - het corrigeren heeft kunnen leren!

Op een nacht heb ik gedroomd van een magere man met een verband voor één oog. Hij zat met smaak te eten - lever - ‘he ate with relish the inner organs of beasts and fowls. He liked thick giblet soup, nutty gizzards, a stuffed roast heart, liver slices fried with crustcrumbs...’ (Ulysses). De enige Ierse schrijver, die ik ooit ontmoet heb, was ook al een slaapverstoorder. Dat was in Salzburg, waar Amerikaanse studenten het slot Leopoldskron, een voormalig aartsbisschoppelijk paleis, in gebruik hadden om er uit alle mogelijke landen mensen te ontvangen, die lezingen konden volgen en discussies konden houden, een maand lang, dan eens over muziek, over economie, politiek en ook over letterkunde. Er was weinig verplicht. Alleen was wèl de opzet, dat het gezelschap zich mengde, waarvan toen ik er was weinig terechtkwam, althans de vermenging naar nationaliteit - naar sekse ging vlotter! Om dat internationale gemix te bevorderen sliepen we op zaaltjes, een man of tien, twaalf. Adriaan Morriën, die er ook was, heeft een instinct voor deze zaken en had zich een zaaltje verkozen, waar hij duidelijk de jongste was. Na wat rustwekkend gekout over Biedermeyer of over de verdiensten van Knud Zusenzo, de grote Noorse Vikingdichter was het daar om tien uur, half elf taptoe en als Morriën misschien dan wel eens een stijf kwartiertje later binnentrad, dan begroette hem daar slechts het ademdeinen van een dozijn diep dromende dichters. 's Morgens om een uur of negen trad hij dan, geheel verkwikt, aan het daglicht en begroette mij soms minzaam met de vraag: 'Rust je wel goed uit, Jacques?’ Hij heeft nooit geweten dat deze vraag hem enige malen aan de rand van het graf gebracht heeft. Ik had er dan name-

[pagina 47]
[p. 47]

lijk een nachtje opzitten, waar je een boek over zou kunnen schrijven! Mijn rechterbuurman was een Engelsman en ik had geen kind aan hem. In een maand tijd heeft hij het nog niet tot ‘Good morning’ kunnen brengen, hij sluimerde in ‘splendid isolation’ - loffelijke figuur! Mijn linkerbuurman was een Deens dichter met de slechtste manieren, die ik ooit heb kunnen bestuderen. Hij ging wel eens naar de lezingen, die de Amerikaanse dichter Karl Shapiro over Amerikaanse dichtkunst hield, ging dan in een stoel vooraan liggen en legde zijn voeten op de rugleuning van de stoel daar weer vóór, zodat in ieder geval niemand anders daar kon gaan zitten. Ik herinner mij nog de soms wat schichtige blik, waarmee de goede Karl naar die levensgrote zolen placht te kijken, maar hij heeft er nooit wat van gezegd, misschien wel gedacht, dat het hier een van die ‘queer European customs’ betrof. Erger vond ik evenwel dat zo tegen een uur of een, twee 's nachts de geest soms vaardig over deze slaapbuurman werd. Hij knipte het licht bij zijn nachttafeltje aan, dat dan niet alleen rijkelijk zijn schrijfmachine, maar ook mijn gezicht bescheen en ging op die bepaald niet geruisloze machine in een hoog tempo poëzie zitten afscheiden. Ik legde dan mijn hoed maar op mijn gezicht en trachtte verder te dommelen, zonder veel hoop. Want zat de dichtader op een bepaald moment weer dicht, was het licht weer uit, de hoed weer af, dan werd zo tegen drie, vier, soms vijf uur de deur opengesmeten, zodat het licht van de gang mij volop in het gezicht scheen en werd er iets naar binnen gedragen, soms op een plank, soms op een heuse draagbaar, dat omstuwd werd door helpers en raadgevers in de trant van: ‘voorzichtig!...laat 'm zakken... pak jij z'n benen! ...vieren! ...houwe zo!...’ tot de verlossende kreet: ‘hij ligt!’. Een en ander of ze, wat de decibels betrof, op de kermis waren. Enkele malen heb ik bezorgd horen vragen: ‘zou ie dood zijn?’. Dat, overwoog ik dan, zou je eerst gebedsverhoring mogen noemen, maar er was altijd wel een deskundige, die nog leven kon constateren. Het iets had een baard en was de Ierse dichter van ons gezelschap. Ik heb hem nooit bij een lezing en nooit bij een maaltijd gezien, maar iedere nacht

[pagina 48]
[p. 48]

werd hij bewusteloos bezopen naar binnengedragen.

In het begin van die maand ben ik op het idee gekomen om 's middags wat slaap in te halen. Ik kroop dan om een uur of drie tussen de lakens, maar ook dat mocht niet baten, want omstreeks die tijd ontwaakte onze Ierse bard dan gewoonlijk uit zijn coma en hield hij een soort ‘petit lever’. Allerlei belangstellenden kwamen hem dan hapjes en slokjes brengen, zijn hoofd vasthouden, zijn baard uitkammen, weet ik veel - dat alles natuurlijk onder daverend gelach om zijn ‘Ierse geest’. Dat had dus ook niet veel zin. Tenslotte heb ik het toch gevonden! De bibliotheek! Een fraaie bibliotheek met een prachtige betimmering en de indrukwekkendste collectie Americana waarboven ik ooit geslapen heb.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken