Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het wereldje van Beer Ligthart (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het wereldje van Beer Ligthart
Afbeelding van Het wereldje van Beer LigthartToon afbeelding van titelpagina van Het wereldje van Beer Ligthart

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.62 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het wereldje van Beer Ligthart

(1973)–Jaap ter Haar–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 86]
[p. 86]

6

Wanneer je blind bent, tellen de woorden die je hoort dubbel zwaar. Dat had Beer voor het eerst ervaren in het ziekenhuis, toen zuster Annie hem kwam helpen in plaats van zuster Wil. Wat een verschil hadden hun stemmen gemaakt!

Sindsdien hadden woorden en stemmen steeds meer betekenis gekregen. Weerspiegelden ze niet de persoonlijkheid, het karakter, de ziel van ieder mens?

Als iemand tegen hem praatte, zag Beer niet langer een gezicht: geen lachende of verbeten mond; geen vrolijke of verdrietige ogen; geen druk bewegende handen, waarmee woorden door mensen werden omlijst. Hij moest het nu zonder hun uiterlijk doen, zonder te weten of iemand zich schichtig, verlegen of uitdagend gedroeg. Dat was een groot gemis. Maar Beer had ontdekt, dat hij mensen tóch gestalte kon geven: door aandachtig te luisteren naar hun stem.

Er waren ijdele, agressieve en opschepperige stemmen; vermoeide, droefgeestige en uitgebluste stemmen en stemmen met een ontevreden klank. Je had stemmen, die er zo maar wat uitflapten en stemmen die nadachten. Stemmen vol gevoel, soms vol platte botheid en soms gevuld met jaloezie. Daardoor kreeg een klein woordje als ‘ja’ al eindeloos veel betekenis-

[pagina 87]
[p. 87]

sen: er was een juichend ‘ja’, een angstig ‘ja’, een zakelijk ‘ja’, een aarzelend ‘ja’, een dapper ‘ja’.

Niet de uiterlijke, maar de innerlijke wereld groeide in draagwijdte, waarbij de woorden zich door hun klank scherpe berichtgevers toonden over het wezen van ieder mens. Dat zou Beer opnieuw ervaren op die zaterdagmiddag, toen hij met Bennie en Goof naar het voetbalveld ging om te ‘kijken’ naar hun wedstrijd tegen Victoria.

 

‘Hoe laat is het nu?’ vroeg Beer voor de derde keer in een half uur.

‘Kwart over één,’ zei vader.

‘Zouden ze het vergeten zijn?’

‘Welnee. Ze zullen zo wel komen.’

Al een tijdje drentelde Beer, wachtend op zijn vrienden, voor het huis heen en weer. Hij voelde zich zenuwachtig en hij wist niet waarom. Was hij bang voor een ontmoeting met de jongens van zijn oude elftal? Bang, dat blinde Beertje teveel buiten spel zou staan? Bang, om als een verdwaalde vogel onwennig neer te strijken op een verkeerde plek?

Geratel op straat. Gerammel van Bennies spatbord, dat al los zat voor het ongeluk. Was Goof er ook?

‘Ha Beertje!’

‘Hallo, Beer!’

De fietsen kwamen tot stilstand.

[pagina 88]
[p. 88]

‘Gossie, Goof!’ riep Annemiek. Er klonk opwinding in haar stem. ‘Waar heb je die...’

Beer kon niet zien, dat zowel Bennie als Goof hun vingers met een sssst-beweging op hun lippen hadden gelegd. Annemiek slikte haar vraag in.

‘Kom op, Beer,’ zei Bennie snel. ‘We zijn al aan de late kant!’

Beer stiefelde naar voren, tastte met zijn stok naar de fiets.

‘Ja, toe maar. Ik sta hier.’ Het klonk wat ongeduldig en nonchalant. ‘Vooruit joh, klim maar achterop.’

Verwonderd keken vader en moeder toe. Het ontroerde hen, dat Bennie en Goof hun zoon behandelden, alsof hij zijn beide ogen nog had. Alsof er niets veranderd was. Alsof het doodnormaal leek, dat hij nu al met hen meeging naar het voetbalveld.

‘Veel plezier,’ riep moeder opgewekt - maar met een bloedend hart, omdat haar Beer daar zo kwetsbaar zat en even bijna zijn evenwicht verloor.

‘Zorg, dat jullie winnen,’ riep vader - met diep van binnen weemoed, omdat hij zelf nooit meer zou kunnen kijken naar een wedstrijd van zijn zoon.

‘We zullen ze een lesje geven,’ zei Goof.

‘Beertje, houd jij mijn tas maar vast,’ zei Bennie.

Daar gingen ze, met rammelend spatbord en heen en weer zwiepend over het tuinpad, op weg naar de velden van Victoria.

[pagina 89]
[p. 89]

Bennie en Goof hadden hun fietsen in het rek gezet. Ze liepen naar het clubhuis over een modderig, glibberig pad. Rondom klonken stemmen en verderop de doffe dreunen, waarmee tegen een bal werd geleld.

‘Ik blijf hier wel wachten,’ zei Beer. Hij voelde, dat er van alle kanten blikken op hem werden gericht. Het veld, de toeschouwers, de spelers, dat alles vloog hem beklemmend naar de keel. En juist omdat hij zo gespannen was, werd de duisternis in zijn hoofd compleet.

‘Heus, ik blijf hier.’

‘Ben je gek,’ zei Goof. Hij pakte Beers arm wat steviger beet. ‘Je gaat mee naar de kleedkamer. Iedereen zal het veel te leuk vinden je te zien.’

‘Nee joh!’

‘Já joh!’

Hij liet zich meevoeren. Hoewel hij uit de geluiden had kunnen opmaken dat hij vlakbij de kleedkamer moest zijn, struikelde hij toch over de stoep.

‘Pas op voor de drempel,’ zei Bennie.

‘Ja.’

En daar was de lucht, die typische kleedkamerlucht, van zweet, duffe koffertjes en ongewassen shirtjes. Van alle kanten kwamen enthousiaste, hartelijke stemmen op hem af:

‘Ha, Beer!’

‘Mieters dat je er bent!’

[pagina 90]
[p. 90]

Kloppen op de schouder. Stevige knepen in zijn arm. De rechter hand werd soms door twee handen tegelijk gegrepen.

Al die warmte deed Beer op slag ontspannen. Het werd weer helder in zijn hoofd en als vanzelf zag hij de kleedkamer en de jongens voor zich. Om hun stemmen te herkennen was toen niet zo moeilijk meer:

‘Ha Dikkie!’

‘Hallo, Geert. Zorg dat je ze eruit houdt!’

‘Ha, Gomp!’

‘Hartstikke goed dat je komt kijken,’ zei Gompie goed gemeend.

Beer kreeg een plaats op de bank. Hij hoorde de geluiden van blote voeten op de vloer; van gerommel in koffertjes; van schoenen die op de grond werden gegooid. En gesprekken over de komende wedstrijd, over huiswerk, over een feestje, waar enkele jongens naar toe zouden gaan. De grote bek van Kas klonk als vanouds boven alles uit.

Stemmen vol branie en overmoed. Stemmen, die om aandacht vroegen en lollig wilden zijn. Ze kwamen pijnlijk hard op Beer af. Was hij teveel gewend geraakt aan de stillere, zachtere en ook ruimere wereld van zaal drie? Het wereldje van de kleedkamer kon met niet veel meer dan een voetbal worden gevuld.

Buiten klonk een fluit. Dopjes onder voetbalschoenen klosten nu in grote getale over de grond.

[pagina 91]
[p. 91]

‘Kom mee,’ zei Goof.

‘M'n stok.’ Beer greep hem beet, stak hem vooruit, voelde nu tijdig de drempel. Toch verloor hij nog bijna zijn evenwicht in het gedrang van naar buiten hollende spelers.

‘Héé, kan je niet uitkijken?’ riep een jongen van Victoria, die de witte stok te laat had gezien.

Ze liepen naar het veld. De zon was te voorschijn gekomen. Beer voelde de warmte ervan op zijn gezicht.

‘Zet me maar ergens langs de lijn, Goof. Het liefst in de zon.’

‘Komt in orde. Deze kant op.’ Als een paard in de leidsels, zo voelde Beer zich onder de druk van Goofs hand op zijn schouder.

Hollende voetstappen in de sappige grond. Het doffe stuiten van een neerkomende bal. De stem van Harry's vader, de coach die zijn elftal bij zich riep.

‘Wacht even,’ zei Goof.

Beer maakte gehoorzaam op de plaats rust. Toen merkte hij, dat een aantal jongens zich rond hem hadden geschaard. Ging Harry's vader een pep-praatje houden, zoals hij bijna altijd voor een wedstrijd had gedaan? Zo van: Kees, jij houdt je buitenman. En Gompie, geen gepingel. En Bennie, denk aan buitenspel.

‘Ja, vooruit maar Dikkie,’ zei Harry's vader. Opeens was het stil en hoorde je alleen nog maar de bolle voorjaarswind.

[pagina 92]
[p. 92]

‘Beste Beer,’ begon Dikkie met een wat plechtige stem.

Hemel, dacht Beer. Vertwijfeld kneep hij de stok tussen zijn vingers, want hij voorvoelde dat er een toespraak kwam. Als hij dàt had geweten.

‘Beer, geweldig dat je vandaag bent gekomen. Ons hele elftal heeft je niet alleen als topscorer, maar vooral als vriend gemist.’

‘Maar Dikkie...’ Beer probeerde zijn vroegere aanvoerder af te remmen en zo mogelijk te laten stoppen, maar Dikkie ging onverdroten voort:

‘Je weet natuurlijk nog, dat je ons in die laatste wedstrijd met dat prachtige doelpunt aan de overwinning hielp. Je zei toen: “Dat was puur geluk. Ik scoorde met mijn ogen dicht.” Aan dat zinnetje hebben we nog vaak gedacht. Met je ogen dicht!

Toch zijn we er allemaal zeker van, dat je in je leven nog heel wat keren zult scoren, al is het dan niet op een voetbalveld.’

Beer begon het nu toch echt te kwaad te krijgen. Steeds weer prikte hij zijn stok voor zich in het gras, niet wetend waar hij zichzelf moest laten.

‘We hebben je met het hele elftal iets willen geven, Beer. Geen afscheidscadeau, want je hoort er nog steeds bij.’ En toen, op een andere toon: ‘Héé, Bennie, bel eens?’

Een fietsbel rinkelde.

[pagina 93]
[p. 93]

‘Het is een tandem,’ zei Dikkie en God zij dank was de ernst nu voorbij. ‘Beertje, voordat je iedere week je luie achterwerk op één van onze bagagedragers hijst, dachten we, met zo'n tandem trapt hij zelf tenminste mee. En wat het voorste zadel betreft: je zult altijd kunnen rekenen op iemand van ons!’

Beer slikte en slikte nog eens. Had de tijd in het ziekenhuis hem zo kwestbaar gemaakt? Toen trok Goof hem naar voren en leidde zijn hand naar het stuur.

‘Hij ziet er jofel uit. Helemaal rood en wit geschilderd in de kleuren van de Club!’

Beer voelde, dat hij iets moest zeggen, maar hij vond de woorden niet meteen. Wat kon hij beginnen met die prop in zijn keel?

‘Jullie allemaal bedankt. Enorm bedankt. Dit, dit is gewoon teveel. Daarom, ga nou dat veld maar op en... en knal er bij Victoria maar een paar doelpunten in.’ En hij fluisterde tegen Goof, die nog steeds naast hem stond:

‘Breng me alsjeblieft naar een rustig plekkie.’

Goofs hand kwam weer op zijn schouder neer. Zacht werd hij voortgeduwd naar een stille, zonnige plaats langs de lijn. Daar streek hij neer: niet als een verdwaalde vogel, maar als een beer die na een zwerftocht door een donker bos in zijn veilige hol was teruggekeerd.

Hij voelde zich wel verward.

[pagina 94]
[p. 94]

Beer had nooit beseft, dat er tijdens een wedstrijd van zijn elftal zó heftig en zóveel door de spelers werd geschreeuwd. De kreten schalden over het veld:

‘Hier heen. Hier!’

‘Gompie, geef nou over!’

‘Hou je buitenman!’

‘Stommerd, pingel dan niet zo!’

Uit al dat geschreeuw was af te leiden, waar iedere speler stond. Door de hollende voetstappen, het dreunen van een schot en het stuiten van de bal, wist Beer zo'n beetje, hoe het spel zich bewoog.

‘Hoekschop. Hoekschop!’

‘Ik neem hem wel!’

‘Nee, Harry, dat doe ik!’

Beer zag voor zich, hoe Dikkie nu naar voren kwam en hoe Kas stond te dringen voor het doel. Elf schreeuwers, die knokten voor de overwinning en niets anders zagen dan de bal. Had hun opwinding niet iets verdwaasds, als je dacht aan zuster Wil, aan Gerrit, of aan de stervende student? Toch hadden ze hem een tandem cadeau gegeven. De warmte die dat in hem veroorzaakt had, gloeide nog steeds door Beer heen.

‘Vooruit, jongens, zet hem op!’ riep hij hard over het veld.

Tien minuten speeltijd waren voorbijgegaan. Nog steeds een blanke stand. Beer was dermate in het spel

[pagina 95]
[p. 95]

verdiept, dat hij de zacht naderende voetstappen niet had gehoord. Pas toen er even gekucht werd, begreep hij dat er iemand naast hem stond.

‘Hallo, Beer!’

Volstrekt onnodig draaide Beer zijn hoofd om. Hij had de stem niet herkend.

‘Hallo...’ Hij hield zich maar even op de vlakte.

‘Ik ben Tjeerd. Tjeerd Bosma.’

‘Jij hier?’ Beer hoorde de verbazing in zijn eigen stem. Wat moest Tjeerd, een schimmige figuur uit de klas - een kei in het leren, maar een bange, onhandige hark met gymnastiek - op het voetbalveld?

‘Ik hoorde, dat je vanmiddag hier zou zijn.’

‘Ja.’

Beer had moeite zich het gezicht van Tjeerd helder voor de geest te halen. Hij had zich in de klas altijd afzijdig gehouden van de rest. Of had de rest zich niet bemoeid met hem, omdat... Tja, waarom?

‘Hoeveel staat het?’ vroeg Tjeerd met zijn trage stem. Het interesseerde hem natuurlijk geen barst.

‘Nog steeds nul-nul.’

‘O.’

Waar moesten ze over praten? Beer bedacht, dat hij maar iets moest vragen over school, maar trage Tjeerd was hem voor:

‘Ik had je willen schrijven. Dat is niet gebeurd en daarom ben ik hier. Ik wilde je zeggen, nou ja, niet

[pagina 96]
[p. 96]

alleen dat ik het heel beroerd vind van dat ongeluk. Dat vindt natuurlijk iedereen.’

Geschreeuw op het veld. Het snerpende fluitje van de scheidsrechter, omdat iemand een overtreding had gemaakt. Maar Beers aandacht lag niet langer bij het spel. Hij luisterde nu gespannen naar de aarzelende, voorzichtige stem van Tjeerd, waarin het saaie en trage als het ware een nieuwe kleur had gekregen.

‘Als je het prettig zou vinden, wil ik je best helpen met het werk voor school.’

‘Jemig, Tjeerd.’ Beer wist even niet, wat hij daarop moest zeggen.

‘Die achterstand, die je door het ongeluk hebt opgelopen, kunnen we best inhalen. Dan hoef je dit jaar niet over te doen. Dan blijf je in onze klas.’

‘Ik geloof, dat de rector daar niet veel voor voelt.’

‘Waarom niet?’

‘Een blinde, zoals ik, is een klas natuurlijk tot last.’

‘Ik zie niet zoveel bezwaren,’ zei Tjeerd. ‘Heus, ik heb er nogal goed over nagedacht. Die problemen kunnen we best aan. Daarom kwam ik hier, zie je. Om je dat te zeggen. Als je wilt, kan ik je iedere dag komen helpen. Ik heb tijd genoeg.’

‘Allemensen, wat bar aardig van je.’

‘Denk er maar eens over na.’

Die trage stem. In de donkere wereld achter Beers gesloten ogen weerspiegelde die stem een andere jon-

[pagina 97]
[p. 97]

gen dan de teruggetrokken, kleurloze Tjeerd die hij vroeger in de klas had gezien. Hoe was het mogelijk, dacht Beer, dat hij pas als blinde een stuk van de werkelijke Tjeerd had ontdekt? Zijn elftal had hem een tandem cadeau gegeven en dat was lang niet mis. Maar Tjeerd had zichzelf gegeven.

Harde, verontwaardigde stemmen klonken op voor het doel van Victoria.

‘Bennie werd vuil gevloerd in het strafschopgebied,’ zei Tjeerd. Blijkbaar wist hij toch iets van voetbal af.

‘En?’

‘Ja, de scheidsrechter wijst naar de stip voor een strafschop.’

‘Mooi zo. Die zal Bennie wel nemen. Dat wordt vast één-nul.’

Het werd één-nul. De juichkreten na de gespannen stilte waren duidelijk genoeg.

Met zijn elftal dat de overwinning wegsleepte, met de rood-witte tandem in de kleuren van de Club - én van een blinde - en met de nieuw ontdekte vriend die naast hem zat, bedacht Beer dankbaar, dat hij sinds het ongeluk niet zo'n fijne dag had gehad. Ondanks de blindheid voelde hij zich erg tevreden met het leven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken